Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0399

    Zaak T-399/22: Beroep ingesteld op 28 juni 2022 — Landesbank Hessen-Thüringen Girozentrale/GAR

    PB C 380 van 3.10.2022, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    3.10.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 380/11


    Beroep ingesteld op 28 juni 2022 — Landesbank Hessen-Thüringen Girozentrale/GAR

    (Zaak T-399/22)

    (2022/C 380/13)

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partij: Landesbank Hessen-Thüringen Girozentrale (vertegenwoordigers: H. Berger en M. Weber, advocaten)

    Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

    Conclusies

    het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 11 april 2022 over de berekening van de voor 2022 vooraf aan het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds te betalen bijdragen (SRB/ES/2022/18), met inbegrip van de bijlagen, nietig verklaren voor zover het bestreden besluit, met inbegrip van bijlage I, bijlage II en bijlage III erbij, verzoeksters bijdrage betreft;

    verweerder verwijzen in de kosten.

    Subsidiair, voor het geval dat het Gerecht zou oordelen dat het bestreden besluit ingevolge het gebruik van de verkeerde officiële taal door verweerder rechtens niet bestaat en het beroep tot nietigverklaring derhalve niet-ontvankelijk is omdat het zonder voorwerp is geraakt, vordert verzoekster dat

    wordt vastgesteld dat het bestreden besluit rechtens niet bestaat;

    verweerder wordt verwezen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Tot staving van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.

    Eerste middel: het besluit is in strijd met artikel 81, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014 (1) juncto artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 (2), omdat het niet is opgesteld in de jegens verzoekster te gebruiken officiële taal, namelijk Duits.

    Tweede middel: het besluit schendt de motiveringsplicht van artikel 296, tweede alinea, VWEU, artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) en het grondrecht op effectieve rechterlijke bescherming overeenkomstig artikel 47, lid 1, van het Handvest, omdat het blijk geeft van een gebrekkige motivering, in het bijzonder wanneer verweerder verschillende wettelijke discretionaire bevoegdheden uitoefent, en de gegevens van de andere instellingen niet openbaar maakt, en omdat rechterlijke toetsing van het besluit praktisch onmogelijk is.

    Derde middel: het besluit is in strijd met de artikelen 69 en 70 van verordening (EU) nr. 806/2014 en de artikelen 16, 17, 41 en 53 van het Handvest, omdat verweerder het jaarlijkse streefbedrag onjuist heeft vastgesteld; subsidiair zijn de artikelen 69 en 70 van verordening (EU) nr. 806/2014 in strijd met hogere rechtsregels.

    Vierde middel: artikel 7, lid 4, tweede volzin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 (3) is in strijd met hogere rechtsregels doordat het een objectief ongeschikt en onevenredig onderscheid maakt tussen de leden van een institutioneel protectiestelsel (“IPS”) en een relativering van de IPS-indicator mogelijk maakt.

    Vijfde middel: het besluit is in strijd met onder andere artikel 113, lid 7, van verordening (EU) nr. 575/2013 (4) en het vereiste van een risicogeörienteerde berekening van de bijdrage, omdat daarbij een gerelativeerde multiplicator voor de IPS-indicator wordt toegepast op verzoekster. Op grond van de absolute beschermende werking van een IPS is het in strijd met het stelsel en willekeurig dat met betrekking tot de IPS-indicator een onderscheid wordt gemaakt tussen de instellingen.

    Zesde middel: de artikelen 6, 7 en 9 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 en bijlage I bij deze verordening zijn in strijd met hogere rechtsregels, onder meer omdat zij niet stroken met het vereiste van een risicogeörienteerde berekening van de bijdrage, het evenredigheidsbeginsel en het vereiste om ten volle rekening te houden met de feiten van de zaak.

    Zevende middel: het besluit is in strijd met verzoeksters vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig artikel 16 van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel, omdat de in het besluit gehanteerde risicoaanpassingsmultiplicatoren niet in overeenstemming zijn met verzoeksters risicoprofiel, dat wordt gekenmerkt door de dubbele waarborg via het IPS van de Sparkassen-Finanzgruppe en het reservefonds Hessen-Thüringen.

    Achtste middel: het besluit is in strijd met de artikelen 16 en 20 van het Handvest, het evenredigheidsbeginsel en het recht op behoorlijk bestuur wegens de kennelijke fouten van verweerder bij de uitoefening van talrijke discretionaire bevoegdheden.

    Negende middel: artikel 20, lid 1, eerste en tweede volzin, van de gedelegeerde verordening is in strijd met artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU (5) en het vereiste van een risicogeörienteerde berekening van de bijdrage.


    (1)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

    (2)  Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).

    (3)  Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).

    (4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1).

    (5)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).


    Top