Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0395

    Zaak T-395/22: Beroep ingesteld op 27 juni 2022 — Hypo Vorarlberg Bank/GAR

    PB C 368 van 26.9.2022, p. 23–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.9.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 368/23


    Beroep ingesteld op 27 juni 2022 — Hypo Vorarlberg Bank/GAR

    (Zaak T-395/22)

    (2022/C 368/42)

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partij: Hypo Vorarlberg Bank AG (Bregenz, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: G. Eisenberger en A. Brenneis, advocaten)

    Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

    Conclusies

    het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 11 april 2022 over de berekening van de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te betalen bijdragen voor 2022 (SRB/ES/2022/18), met inbegrip van de bijlagen daarbij, nietig verklaren, althans voor zover dit besluit verzoekster betreft, en

    de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij acht middelen aan.

    1.

    Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens onvolledige kennisgeving van het bestreden besluit

    Het bestreden besluit is verzoekster niet volledig ter kennis gebracht, wat in strijd is met artikel 1, tweede alinea, VEU, de artikelen 15, 296 en 298 VWEU alsook de artikelen 42 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”). De niet-meegedeelde gegevens vormen een centraal bestanddeel van het besluit, zodat de kennisneming ervan noodzakelijk is om de berekeningen van de bijdragen te kunnen begrijpen en om te kunnen nagaan op welke wijze verzoeksters individuele situatie bij de berekening van de bijdragen in aanmerking is genomen in het licht van de situatie van alle andere betrokken instellingen.

    2.

    Tweede middel: schending van artikel 102 van richtlijn 2014/59/EU (1), van artikel 69, leden 1 en 2, en artikel 70, lid 2, van verordening (EU) nr. 806/2014 (2) en van artikel 3 en artikel 4, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 (3) alsook van het evenredigheidsbeginsel wegens onjuiste vaststelling van het streefbedrag, omdat verweerder in strijd met de toepasselijke Unierechtelijke bepalingen een te hoog streefbedrag heeft vastgesteld.

    3.

    Derde middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens gebrekkige motivering van het besluit

    Het bestreden besluit schendt de motiveringsplicht die voortvloeit uit artikel 296, tweede alinea, VWEU en artikel 41, leden 1 en 2, van het Handvest, omdat slechts enkele geselecteerde deelresultaten van de berekeningen openbaar worden gemaakt. Er is niet voldaan aan de eisen die het Hof in zaak C-584/20 P (4) heeft gesteld aan de omvang van de motiveringsplicht. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de door artikel 88, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014 geboden mogelijkheid om op zich vertrouwelijke informatie in samengevatte of geaggregeerde vorm bekend te maken.

    4.

    Vierde middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens niet-motivering van de gebruikmaking van aanzienlijke discretionaire bevoegdheden

    Het bestreden besluit schendt de motiveringsplicht die voortvloeit uit artikel 296, tweede alinea, VWEU en artikel 41, leden 1 en 2, van het Handvest, omdat met betrekking tot de discretionaire bevoegdheden van verweerder niet is uiteengezet welke beoordelingen hij om welke redenen heeft verricht. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat verweerder zijn discretionaire bevoegdheden op willekeurige wijze heeft uitgeoefend.

    5.

    Vijfde middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften doordat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en het recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd

    Verzoekster is — in strijd met artikel 41, leden 1 en 2, van het Handvest — niet gehoord vóór de vaststelling van het bestreden besluit, noch vóór de uitreiking van de daarop gebaseerde bijdragekennisgeving. Ook de raadpleging die verweerder heeft gehouden, heeft haar niet in de gelegenheid gesteld om effectief en volledig haar standpunt kenbaar te maken over de concrete bijdrageberekening.

    6.

    Zesde middel: onrechtmatigheid van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 als rechtsgrondslag voor het bestreden besluit en onrechtmatigheid van de in die gedelegeerde verordening vastgelegde methode voor de risicoaanpassing alsook van de aan de GAR toegekende discretionaire bevoegdheden

    De artikelen 4 tot en met 7 en artikel 9 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 alsook bijlage I bij deze verordening, die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, brengen een ondoorzichtig systeem voor de vaststelling van de bijdragen tot stand, dat in strijd is met de artikelen 16, 17, 41 en 47 van het Handvest en waarbij de naleving van de artikelen 20 en 21 van het Handvest noch de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel gewaarborgd is. Verweerder beschikt over tal van discretionaire bevoegdheden, waarvan de gebruikmaking niet op een begrijpelijke en verifieerbare wijze is gemotiveerd.

    7.

    Zevende middel: onrechtmatigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 (5) als grondslag voor het bestreden besluit

    Het bestreden besluit schendt de Verdragen, aangezien artikel 8 van uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 de door artikel 70, lid 7, van verordening (EU) nr. 806/2014 juncto artikel 291 VWEU getrokken grenzen overschrijdt en de uitvoeringsverordening noch de rechtsgrondslag is voorzien van een motivering die voldoet aan artikel 296, tweede alinea, VWEU. Deze onrechtmatigheid maakt ook het bestreden besluit onrechtmatig.

    8.

    Achtste middel: onrechtmatigheid van richtlijn 2014/59/EU en verordening (EU) nr. 806/2014 als rechtsgrondslag voor gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 alsook voor uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 en bijgevolg voor het bestreden besluit

    Subsidiair wordt aangevoerd dat de bepalingen van richtlijn 2014/59/EU en verordening (EU) nr. 806/2014 die het bij gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 omgezette bijdragestelsel voorschrijven en verweerder verregaande discretionaire bevoegdheden toekennen, onrechtmatig zijn. Voor zover deze bepalingen niet kunnen worden uitgelegd op een wijze die in overeenstemming is met het primaire recht, schenden zij het beginsel dat rechtshandelingen moeten worden gemotiveerd, het rechtszekerheidsbeginsel, de Verdragen (met name artikel 1, tweede alinea, VEU alsook de artikelen 15, 296 en 298 VWEU) en het Handvest (met name de artikelen 16, 17, 41, 42 en 47).


    (1)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).

    (2)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 255, blz. 1).

    (3)  Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).

    (4)  Arrest van 15 juli 2021, Commissie/Landesbank Baden-Württemberg en GAR, C-584/20 P en C-621/20 P, EU:C:2021:601.

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 van de Raad van 19 december 2014 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft (PB 2015, L 15, blz. 1).


    Top