Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CN0255

Zaak C-255/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 april 2021 — Reti Televisive Italiane SpA (RTI) / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni — AGCOM

PB C 329 van 16.8.2021, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 april 2021 — Reti Televisive Italiane SpA (RTI) / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni — AGCOM

(Zaak C-255/21)

(2021/C 329/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Reti Televisive Italiane SpA (RTI)

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni — AGCOM

Prejudiciële vragen

1)

Kan voor de toepassing van de Unierechtelijke regeling van het verbod op buitensporige reclame — gelet op de algehele relevantie van het begrip “groep” of “enkele economische eenheid” in het [Unie]recht, die kan worden afgeleid uit talrijke bronnen van het mededingingsrecht [maar, voor zover hier van belang, in het bijzonder uit overweging 43 van richtlijn 2018/1808/EU (1) en de nieuwe formulering van artikel 23 van richtlijn 2010/13/(EU) (2)], onverminderd het in het Italiaanse recht bestaande verschil ter zake van vergunningen, dat artikel 5, lid 1, onder b), van het decreto legislativo (wetsbesluit) 177/[2005] maakt tussen televisie- en radio-omroepen –, als verenigbaar met het Unierecht worden aangemerkt een uitlegging van de nationale omroepwetgeving, die uit artikel 1, lid 1, onder a), van decreto legislativo 177/[2005], in de sinds 30 maart 2010 geldende versie ervan (ter uitvoering van richtlijn 2007/65/EG (3)), afleidt dat het proces van convergentie tussen de verschillende communicatievormen (elektronische communicatie, het uitgeven — met inbegrip van het digitaal uitgeven –, en alle internettoepassingen) des te meer geldt tussen aanbieders van tv- en radiofonische media, in het bijzonder wanneer zij reeds deel uitmaken van onderling verbonden groepen van ondernemingen, en dat dit proces algemeen geldt, met de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de uitlegging van artikel 38, lid 6, van het genoemde [decreto legislativo], zodat de omroep ook een groep als enkele economische eenheid kan zijn, of is het volgens de genoemde Unierechtelijke beginselen, gelet op de autonomie van het verbod op buitensporige reclame ten opzichte van het algemene mededingingsrecht, niet toegestaan om — vóór 2018 — relevantie te geven aan groepen, het voormelde convergentieproces en de zogenoemde crossmedia, zodat voor de berekening van de maximale zendtijd voor reclame alleen rekening mag worden gehouden met de afzonderlijke omroep, ook al maakt hij deel uit van een groep (aangezien er van dergelijke relevantie enkel sprake is in de geconsolideerde versie van artikel 23 van richtlijn 2010/13/[EU], na de vaststelling van richtlijn 2010/13/EU)?

2)

Kan — in het licht van de hiervoor genoemde Unierechtelijke beginselen inzake groepen en ondernemingen als economische eenheden, met het oog op het verbod op buitensporige reclame en de voormelde opeenvolgende versies van het genoemde artikel 23, onverminderd het genoemde verschil tussen de vergunningen — ook uit de in artikel 43 van het decreto legislativo 177/[2005] opgenomen mededingingsverstorende regeling van het [geïntegreerde communicatiesysteem] worden afgeleid dat de opvatting van een groep (of volgens appellante: de uitgeverij binnen de groep) als “aanbieder van mediadiensten” van belang is om de crossmediale reclameboodschappen binnen de groep uit te sluiten van de maximale zendtijd als bedoeld in artikel 38, lid 6, van het decreto legislativo [177/2005], of moet dergelijk belang, gelet op de autonomie van het mededingingsrecht inzake tv-media ten opzichte van de regeling betreffende de beperkingen van de zendtijd voor reclame, vóór 2018 daarentegen worden uitgesloten?

3)

Houdt de nieuwe formulering van artikel 23, lid 2, onder a), van richtlijn 2010/13/EU de erkenning in van een in het mededingingsrecht reeds bestaand beginsel van de algehele relevantie van groepen of voert zij een nieuwigheid in, en beschrijft zij — in het eerste geval — dan een juridische realiteit die reeds inherent is aan het Europees recht reeds, die dus mede het aan de nieuwe formulering voorafgaande onderhavige geval omvat en richting geeft aan de uitleggingen van de [nationale regelgevende instantie] door deze in elk geval te verplichten om de opvatting van de groep als “aanbieder van mediadiensten” te erkennen, of verzet zij zich — in het tweede geval — tegen de erkenning van de relevantie van ondernemingsgroepen in situaties die zich vóór de invoering ervan hebben voorgedaan, omdat zij vanwege haar nieuwe strekking temporeel niet van toepassing kan zijn op gevallen die vóór de invoering ervan zijn ontstaan?

4)

Vormt de onderlinge wisselwerking tussen televisie en radio, die in het mededingingsrecht in algemene zin wordt opgevat, in ieder geval en afgezien van het bij artikel 5 van het decreto legislativo 177/2005 ingevoerde vergunningenstelsel en de in 2018 vastgestelde nieuwe formulering van artikel 23 — dat wil zeggen ingeval de nieuwe bepaling geen bevestiging van de bestaande situatie inhoudt, maar een nieuwigheid invoert, waarop vraag [3] betrekking heeft –, wegens de algemene en transversale aard van de begrippen “economische eenheid” en “groep”, de sleutel aan de hand waarvan de beperkingen van de zendtijd voor reclame — die dus hoe dan ook met impliciete verwijzing naar de groepsonderneming (of beter gezegd, de relaties van zeggenschap tussen de ondernemingen van een groep) en de functionele eenheid van die ondernemingen zijn geregeld — moeten worden uitgelegd, zodat reclame voor de programma’s op televisie en radio binnen dezelfde groep of omgekeerd [ontbrekende tekst] of die onderlinge wisselwerking irrelevant is voor de beperkingen van de zendtijd voor reclame, en derhalve moet worden aangenomen dat er slechts sprake kan zijn van “eigen” programma’s als bedoeld in artikel 23 (oorspronkelijke versie ervan), indien de programma’s behoren tot de enige omroep die daarvoor reclame maakt, en niet tot de ondernemingsgroep in zijn geheel, aangezien het om een op zichzelf staande bepaling gaat die geen systematische uitlegging toestaat waarbij zij wordt uitgebreid tot groepen die als enkele economische eenheden worden aangemerkt?

5)

Moet artikel 23, in de oorspronkelijke versie ervan, zelfs indien het niet mag worden uitgelegd als een bepaling die moet worden gelezen in het licht van het mededingingsrecht, ten slotte hoe dan ook worden opgevat als een bevorderende bepaling die het specifieke karakter beschrijft van reclame die uitsluitend informatief is en niet ertoe strekt om iemand ervan te overtuigen andere goederen en diensten dan de gepromote programma’s te kopen, en moet het als zodanig worden geacht te zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de voorschriften betreffende de maximale zendtijd voor reclame, waardoor het ten aanzien van ondernemingen van dezelfde groep van toepassing is op alle gevallen van geïntegreerde crossmediale reclame, of moet het worden begrepen als een afwijkende uitzonderingsbepaling met betrekking tot de berekening van de maximale zendtijd voor reclame, die bijgevolg strikt moet worden uitgelegd?


(1)  Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB 2018, L 303, blz. 69).

(2)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB 2007, L 332, blz. 27).


Top