EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CA0405

Zaak C-405/21: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 oktober 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Višje sodišče v Mariboru — Slovenië) — FV / NOVA KREDITNA BANKA MARIBOR d.d. (Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikel 3, lid 1, en artikel 8 – Criteria voor de beoordeling of een beding van een overeenkomst oneerlijk is – Aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen – Vereiste van goede trouw van de verkoper – Mogelijkheid om een hoger beschermingsniveau te waarborgen dan dat waarin de richtlijn voorziet)

PB C 463 van 5.12.2022, p. 11–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 463/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 oktober 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Višje sodišče v Mariboru — Slovenië) — FV / NOVA KREDITNA BANKA MARIBOR d.d.

(Zaak C-405/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Artikel 3, lid 1, en artikel 8 - Criteria voor de beoordeling of een beding van een overeenkomst oneerlijk is - Aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen - Vereiste van goede trouw van de verkoper - Mogelijkheid om een hoger beschermingsniveau te waarborgen dan dat waarin de richtlijn voorziet)

(2022/C 463/13)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Višje sodišče v Mariboru

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FV

Verwerende partij: NOVA KREDITNA BANKA MARIBOR d.d.

Dictum

Artikel 3, lid 1, en artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

moeten aldus worden uitgelegd dat:

zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan kan worden vastgesteld dat een contractueel beding oneerlijk is wanneer dat beding het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument, zonder evenwel in een dergelijk geval het vereiste van “goede trouw” in de zin van dat artikel 3, lid 1, te onderzoeken.


(1)  PB C 349 van 30.8.2021.


Top