EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018TN0228

Zaak T-228/18: Beroep ingesteld op 5 april 2018 — Transtec / Commissie

PB C 182 van 28.5.2018, p. 29–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 182/29


Beroep ingesteld op 5 april 2018 — Transtec / Commissie

(Zaak T-228/18)

(2018/C 182/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Transtec (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren

en bijgevolg:

het besluit van 26 maart 2018, waarbij de Europese Commissie de inschrijving van het consortium — dat voor perceel nr. 3 wordt geleid door verzoekster — in het kader van de aanbesteding „Raamovereenkomst voor de implementatie van externe bijstand 2018 (SIEA EUROPAID/138778/DH/SER/MULTI)” (hierna: „Aanbesteding”) betreffende een raamovereenkomst voor de verlening van diensten ten behoeve van derde landen die buitenlandse hulp van de EU ontvangen, heeft afgewezen en perceel nr. 3 aan tien andere inschrijvers heeft gegund, nietig verklaren;

verweerster bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang (overeenkomstig artikel 55 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht) verzoeken (i) om mededeling van de kenmerken en de voordelen van de 10 voor perceel nr. 3 gekozen inschrijvingen, alsmede van hun scores voor de onderdelen 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 en 1.6 van de post „Algemene opzet en methodologie” („Global Organisation and Methodology”), en van de technische („Technical score”) en financiële score („Financial score”), die de 10 voor perceel nr. 3 gekozen inschrijvingen hebben behaald, en (ii) om overlegging van het gedetailleerde verslag van het evaluatiecomité;

de schadevordering ten bedrage van 2 400 000 EUR, welk bedrag overeenstemt met de brutomarge, ontvankelijk en gegrond verklaren;

verweerster verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Het eerste middel berust op schending van artikel 106 van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB 2012, L 298, blz. 1; hierna: „financieel reglement”) en van artikel 4 van de instructies aan de inschrijvers („Instructions to Tenderers”; hierna: „Instructies”). Volgens verzoekster heeft de Commissie zich schuldig gemaakt aan dergelijke schending, omdat zij een tot één van de opdrachtnemende consortia behorende inschrijver niet heeft uitgesloten wegens onregelmatigheden.

2.

Het tweede middel is gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout van de Commissie en op schending van artikel 110, lid 5, van het financieel reglement, van artikel 151 van de gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2012, L 362, blz. 1; hierna: „toepassingsverordening”), van de uit artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) voortvloeiende verplichting tot eerbiediging van het beginsel van behoorlijk bestuur, en van artikel 15, lid 3, van de Instructies, voor zover de Commissie abnormaal lage inschrijvingen onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht.

3.

Het derde middel is ontleend aan schending van de in artikel 113, lid 2, van het financieel reglement omschreven motiveringsplicht en van artikel 161, lid 1, van de toepassingsverordening.

4.

Het vierde middel is gebaseerd op schending van het in artikel 47 van het Handvest vervatte recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

5.

Met het vijfde middel voert verzoekster aan dat de onwettigheid van artikel 7 van de Instructies schending van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en het waarborgen van eerlijke concurrentie, en van artikel 102, leden 1 en 2, van het financieel reglement oplevert.

6.

Volgens verzoeksters zesde middel leidt de onwettigheid van artikel 7, lid 3, van de Instructies tot schending van het in artikel 41 van het Handvest vervatte beginsel van behoorlijk bestuur.


Top