EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CN0081

Zaak C-81/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 6 februari 2018 — Endesa Generación, S.A./Administración General del Estado

PB C 182 van 28.5.2018, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 182/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 6 februari 2018 — Endesa Generación, S.A./Administración General del Estado

(Zaak C-81/18)

(2018/C 182/03)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Endesa Generación, S.A.

Verwerende partij: Administración General del Estado

Prejudiciële vragen

1)

Staat het in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neergelegde beginsel dat „de vervuiler betaalt”, in samenhang met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin de grondbeginselen van gelijkheid en non-discriminatie zijn vastgelegd, betrokken op de regeling die is vervat in artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/72/EG (1), voor zover daarmee onder meer wordt beoogd een concurrerende en niet-discriminerende markt voor elektriciteit tot stand te brengen, die slechts mag worden verstoord om redenen van algemeen economisch belang, waaronder de bescherming van het milieu, in de weg aan de instelling van belastingen die uitsluitend worden geheven op ondernemingen die elektriciteit opwekken uit nucleaire energie, wanneer het werkelijke doel van deze belastingen niet milieugerelateerd is, maar gericht is op het verhogen van belastinginkomsten uit de productie van elektriciteit op een wijze die tot gevolg heeft dat deze ondernemingen, in vergelijking met andere ondernemingen die dezelfde activiteit verrichten, een grotere bijdrage moeten leveren aan de financiering van het tarieftekort?

2)

Staat het genoemde Europese recht eraan in de weg dat in een concurrerende, niet-discriminerende elektriciteitsmarkt milieubelastingen worden opgelegd op grond van de milieulast die inherent is aan nucleaire activiteiten, zonder dat dit op enigerlei wijze wordt geconcretiseerd in de wettelijke regeling (de rechtvaardiging wordt gegeven in de preambule van de wet), met als gevolg dat, met betrekking tot de belasting op de productie van verbruikte splijtstoffen en radioactieve afvalstoffen, de internalisering van de te dekken kosten niet wordt weerspiegeld in de wettekst met normatieve kracht, en er met betrekking tot de opslag van radioactieve afvalstoffen evenmin sprake is van enige concretisering, gegeven het feit dat de beheer- en opslagkosten reeds worden gedekt door andere belastingen, terwijl de bestemming van de opbrengsten bovendien niet duidelijk is bepaald en de genoemde ondernemingen zich gedwongen zien om wettelijke aansprakelijkheid te aanvaarden tot een bedrag van 1,2 miljard EUR?

3)

Staat artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72/EG, waarin wordt bepaald dat de specifieke verplichtingen die in het algemeen belang, waaronder begrepen de bescherming van het milieu, worden opgelegd aan de sector van nucleaire elektriciteitsopwekking, duidelijk moeten zijn gedefinieerd en transparant, niet-discriminerend en controleerbaar moeten zijn, in de weg aan de bij wet 15/2012 ingestelde belastingen, wanneer de milieudoelstellingen en de definiërende kenmerken van milieubelastingen niet zijn geconcretiseerd in het deel van de wettelijke regeling dat normatieve kracht heeft?

4)

Staan de beginselen dat „de vervuiler betaalt”, zoals neergelegd in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en van gelijkheid en non-discriminatie, zoals vastgelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de artikelen 3 en 5 van richtlijn 2005/89/EG (2), voor zover zij beogen „de interne markt voor elektriciteit naar behoren te laten functioneren” door de lidstaten op te dragen „ervoor [te zorgen] dat de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maatregelen niet discriminerend zijn en geen onredelijke belasting voor de marktdeelnemers […] vormen”, in de weg aan een nationale regeling die de lasten van de financiering van het tarieftekort verdeelt over alle ondernemingen in de elektriciteitssector, maar ondernemingen die elektriciteit opwekken uit nucleaire energie (met uitsluiting van ondernemingen die elektriciteit opwekken uit waterkracht, die wordt beschouwd als een hernieuwbare energiebron) relatief hogere belastingen oplegt, waardoor zij een grotere bijdrage moeten leveren dan andere ondernemingen die actief zijn in de energiemarkt, die deze hogere lasten niet hoeven te dragen en waarvan sommige meer milieuverontreiniging veroorzaken, welke hogere lasten worden gerechtvaardigd op grond van redenen van milieubescherming, gegeven de aan nucleaire activiteiten inherente risico’s en onzekerheden, zonder dat de kosten worden geconcretiseerd en zonder dat de milieudoelstellingen waaraan de opbrengsten zullen worden besteed worden omschreven, terwijl de kosten voor het beheer en de opslag van afvalstoffen reeds door andere belastingen worden gedekt en de ondernemingen die elektriciteit opwekken uit nucleaire energie wettelijke aansprakelijkheid hebben aanvaard, met als gevolg dat de in een geliberaliseerde interne markt vereiste vrije mededinging wordt vervalst ten voordele van elektriciteitsproducerende ondernemingen die deze milieubelastingen niet hoeven te dragen, hoewel zij gebruikmaken van productiebronnen die meer verontreiniging veroorzaken?

5)

Staat artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin het beginsel is neergelegd dat „de vervuiler betaalt”, in de weg aan een belasting op de productie van verbruikte splijtstoffen en radioactieve afvalstoffen die ontstaan bij de opwekking van elektriciteit uit nucleaire energie, die uitsluitend wordt geheven in de sector van nucleaire elektriciteitsopwekking en alle andere sectoren die dergelijke afvalstoffen zouden kunnen produceren buiten beschouwing laat, waardoor andere ondernemingen die een activiteit verrichten waarbij ze gebruikmaken van nucleair materiaal of nucleaire bronnen niet worden belast, ook al heeft die activiteit effect op milieubeschermingswaarden?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

(2)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen (PB 2006, L 33, blz. 22).


Top