Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CB0801

    Zaak C-801/18: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 5 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil supérieur de la Sécurité sociale - Luxemburg) – EU/Caisse pour l’avenir des enfants (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vrij verkeer van werknemers – Gelijke behandeling – Artikel 45 VWEU – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 4 – Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de staat van tewerkstelling en een derde land – Gezinsbijslagen – Toepassing op een grensarbeider die noch onderdaan, noch ingezetene is van een van de staten die partij zijn bij dat verdrag)

    PB C 19 van 20.1.2020, p. 4–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    20.1.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 19/4


    Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 5 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil supérieur de la Sécurité sociale - Luxemburg) – EU/Caisse pour l’avenir des enfants

    (Zaak C-801/18) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vrij verkeer van werknemers - Gelijke behandeling - Artikel 45 VWEU - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 4 - Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de staat van tewerkstelling en een derde land - Gezinsbijslagen - Toepassing op een grensarbeider die noch onderdaan, noch ingezetene is van een van de staten die partij zijn bij dat verdrag)

    (2020/C 19/05)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Conseil supérieur de la Sécurité sociale

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: EU

    Verwerende partij: Caisse pour l’avenir des enfants

    Dictum

    Artikel 45 VWEU juncto artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een eerste lidstaat weigeren om een onderdaan van een tweede lidstaat, die in de eerste lidstaat werkt maar er niet woont, gezinsbijslagen toe te kennen voor zijn kind dat met de moeder in een derde land woont, wanneer deze bevoegde autoriteiten op grond van een bilateraal verdrag tussen de eerste lidstaat en dat derde land onder dezelfde voorwaarden het recht op gezinsbijslagen toekennen aan hun eigen onderdanen en inwoners, tenzij deze autoriteiten een objectieve rechtvaardiging voor hun weigering kunnen aanvoeren.


    (1)  PB C 82 van 4.3.2019.


    Top