EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TN0207

Zaak T-207/15: Beroep ingesteld op 24 april 2015 — National Iranian Tanker Company/Raad

PB C 245 van 27.7.2015, p. 32–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 245/32


Beroep ingesteld op 24 april 2015 — National Iranian Tanker Company/Raad

(Zaak T-207/15)

(2015/C 245/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: National Iranian Tanker Company (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: T. de la Mare, QC, M. Lester en J. Pobjoy, barristers, R. Chandrasekera, S. Ashley en C. Murphy, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/236 van de Raad van 12 februari 2015 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 39, blz. 18) en uitvoeringsverordening (EU) 2015/230 van de Raad van 12 februari 2015 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 39, blz. 3), voor zover zij verzoekster betreffen;

subsidiair, vaststelling dat artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 (zoals gewijzigd; hierna: „besluit”) en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 (zoals gewijzigd; hierna: „verordening”) niet van toepassing zijn op verzoekster wegens onrechtmatigheid, en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft door verzoekster opnieuw op de lijsten te plaatsen op grond van de feiten die door het Gerecht zijn afgewezen in zaak T-565/12, NITC/Raad (arrest van 3 juli 2014), de beginselen van het gezag van gewijsde, rechtszekerheid, gerechtvaardigde verwachtingen en onherroepelijkheid geschonden, alsook verzoeksters recht op een doeltreffende voorziening in rechte zoals neergelegd artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.

Tweede middel: de Raad heeft niet aangetoond dat verzoekster voldeed aan het plaatsingscriterium betreffende de verstrekking van financiële en logistieke steun aan de Iraanse regering. Het Gerecht heeft in de zaak NITC/Raad de bewering dat sprake was van financiële steun afgewezen. Verzoekster levert de Iraanse regering geen winst op en de Iraanse regering haalt geen winst uit verzoekster via verzoeksters aandeelhouders of anderszins. Zoals het Gerecht heeft geoordeeld in NITC/Raad volstaat indirecte financiële steun niet om te voldoen aan dit criterium. De aantijging inzake logistieke steun is slechts een herformulering van aantijgingen die reeds in NITC/Raad werden aangevoerd. Hoe dan ook ontbreekt het vereiste oorzakelijke verband tussen verzoeksters activiteiten en nucleaire proliferatie, en is mogelijke steun door verzoekster hoogstens indirecte logistieke steun.

3.

Derde middel: de Raad heeft verzoeksters recht van verweer en het recht op behoorlijk bestuur en doeltreffende rechterlijke toetsing geschonden. Inzonderheid heeft de Raad a) verzoekster de redenen om haar opnieuw op de lijsten te plaatsen en het tegen haar aangevoerde bewijs niet meegedeeld, en/of b) verzoekster niet de gelegenheid gegeven om haar standpunt over de redenen en/of het tegen haar aangevoerde bewijs kenbaar te maken voordat zij opnieuw op de lijsten werd geplaatst.

4.

Vierde middel: de Raad heeft verzoeksters grondrechten, met inbegrip van haar recht op bescherming van haar eigendom, haar zaak en haar goede naam, op ongerechtvaardigde en onevenredige wijze geschonden. De bestreden maatregelen hebben een ernstige weerslag op verzoekster, zowel wat betreft haar zaak als haar goede naam en wereldwijde goodwill. Verzoeksters plaatsing op de lijsten kan ook nefaste gevolgen hebben voor de rechthebbenden in pensioenfondsen (verzoeksters aandeelhouders), onschuldige Iraanse burgers van wie velen op pensioen zijn. De Raad heeft niet aangetoond dat de bevriezing van verzoeksters tegoeden en economische middelen verband houdt met of wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, noch dat deze bevriezing evenredig was in het licht van een dergelijk doel.

5.

Vijfde middel, ter ondersteuning van het verzoek om vaststelling: indien artikel 20, lid 1, onder c), van het besluit en artikel 23, lid 2, onder d), van de verordening, anders dan gesteld met het tweede middel, aldus moeten worden uitgelegd dat zij ook betrekking hebben op a) indirecte financiële steun en/of b) logistieke steun die geen verband houdt met nucleaire proliferatie, zijn deze criteria onrechtmatig en onevenredig gelet op de doelstellingen van het besluit en de verordening. De uit deze ruimere uitlegging voortvloeiende arbitraire ruimheid en omvang van de criteria gaat verder dan wat geschikt en noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken. De bepaling zou derhalve onrechtmatig zijn.


Top