This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012TN0026
Case T-26/12: Action brought on 20 January 2012 — PT Musim Mas v Council
Zaak T-26/12: Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — PT Musim Mas/Raad
Zaak T-26/12: Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — PT Musim Mas/Raad
PB C 80 van 17.3.2012, p. 22–23
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
17.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/22 |
Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — PT Musim Mas/Raad
(Zaak T-26/12)
2012/C 80/38
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) (Medan, Indonesië) (vertegenwoordiger: D. Luff, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
— |
de artikelen 1 en 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië (PB L 293, 11.11.2011, blz. 1) (hierna: „bestreden verordening”), nietig te verklaren voor zover zij op verzoekster betrekking heeft; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
1) |
Eerste middel: het Gerecht is bevoegd te oordelen over de verenigbaarheid van de artikelen 1 en 2 van de bestreden verordening met verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna: „basisverordening”) en met de algemene rechtsbeginselen van de Europese Unie. |
2) |
Tweede middel: schending door de Raad van artikel 2, lid 10, sub i, van de basisverordening, omdat
|
3) |
Derde middel: schending door de Raad van artikel 2, lid 10, eerste alinea, van de basisverordening, aangezien
|
4) |
Vierde middel: schending door de Raad van het beginsel van goed bestuur bij zijn beoordeling van verzoeksters situatie. Hij is voorbijgegaan aan informatie, bewijs en argumenten die aan de Commissie zijn meegedeeld tijdens het onderzoek. In de plaats daarvan heeft de Raad zich gebaseerd op formele facturen, betaalde commissies en uit hun verband gerukte contracten om verzoeksters dumpingmarge kunstmatig te vergroten. De Commissie en de Raad hadden zorgvuldiger moeten zijn en een nauwgezettere analyse moeten maken om tot hun conclusies te komen. |
5) |
Vijfde middel: de bestreden verordening is vastgesteld in strijd met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. Door een correctie door te voeren van verzoeksters uitvoerprijs, heeft de Raad een asymmetrie gecreëerd tussen de uitvoerprijs en de normale waarde, uitsluitend wegens verzoeksters groeps- en belastingstructuur. Bovendien werd ten nadele van verzoekster een hypothetische winstmarge tweemaal in mindering gebracht wegens die structuur. Beide omstandigheden discrimineren verzoekster ten aanzien van de andere onderzochte ondernemingen, die vergelijkbare kosten dragen die niet zijn gecorrigeerd. |
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.