Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0386

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 mei 2007.
    Color Drack GmbH tegen Lexx International Vertriebs GmbH.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberster Gerichtshof - Oostenrijk.
    Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Bijzondere bevoegdheid - Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje - Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt - Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken - Zaken die op verschillende plaatsen binnen één lidstaat worden geleverd.
    Zaak C-386/05.

    Jurisprudentie 2007 I-03699

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:262

    Zaak C‑386/05

    Color Drack GmbH

    tegen

    Lexx International Vertriebs GmbH

    (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing)

    „Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheid – Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje – Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt – Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken – Zaken die op verschillende plaatsen binnen één lidstaat worden geleverd”

    Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 15 februari 2007 

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 mei 2007 

    Samenvatting van het arrest

    1.     Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheid – Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 1, sub b, eerste streepje)

    2.     Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheid – Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 1, sub b, eerste streepje)

    1.     De bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, beantwoordt aan een nabijheidsdoelstelling en is ingegeven door de wenselijkheid dat er een nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen.

    Volgens deze regel kan de verweerder worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, omdat dat gerecht wordt verondersteld een nauwe band met de overeenkomst te hebben.

    Ter versterking van het primaire doel van eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid om redenen van voorspelbaarheid, definieert verordening nr. 44/2001 dit aanknopingspunt op autonome wijze voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken.

    Volgens artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van deze verordening is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, immers de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.

    (cf. punten 22‑25)

    2.     Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat. Deze bepaling heeft immers tot doel om eenheid te brengen in de regels inzake jurisdictiegeschillen en bijgevolg om rechtstreeks het bevoegde gerecht aan te wijzen zonder naar de interne regels van de lidstaten te verwijzen, en tegelijkertijd de met de verordening nagestreefde doelen van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels en van nabijheid van het geding tot het gerecht dat daarvan kennis moet nemen, te vrijwaren. De toepasbaarheid van deze bepaling verleent echter niet noodzakelijkerwijs een concurrente bevoegdheid aan elk gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de zaken geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Door als „plaats van uitvoering” autonoom aan te wijzen de plaats waar de verbintenis die de overeenkomst karakteriseert, moet worden uitgevoerd, heeft de gemeenschapswetgever de rechterlijke bevoegdheid voor de geschillen betreffende alle verbintenissen uit die overeenkomst willen centraliseren op de plaats van uitvoering en één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit de overeenkomst willen bepalen. Aangezien, met het oog op de nuttige procesinrichting, de bijzondere bevoegdheid bedoeld in deze bepaling in beginsel haar rechtvaardiging vindt in de wenselijkheid dat er een bijzonder nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen, moet in het geval van verscheidenheid van plaatsen van levering van de zaken, voor de toepassing van de onderzochte bepaling onder plaats van uitvoering in beginsel worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert.

    In een dergelijk geval is het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de hoofdlevering heeft plaatsgevonden, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald. Bij gebreke van doorslaggevende factoren om de plaats van de hoofdlevering te bepalen, kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.

    (cf. punten 30‑34, 37, 39‑40, 42, 45 en dictum)




    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    3 mei 2007 (*)

    „Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheid – Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje – Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt – Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken – Zaken die op verschillende plaatsen binnen één lidstaat worden geleverd”

    In zaak C‑386/05,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 28 september 2005, ingekomen bij het Hof op 24 oktober 2005, in de procedure

    Color Drack GmbH

    tegen

    Lexx International Vertriebs GmbH,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en T. von Danwitz, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: B. Fülöp, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 november 2006,

    gelet op de opmerkingen van:

    –       Lexx International Vertriebs GmbH, vertegenwoordigd door H. Weben, Rechtsanwalt,

    –       de Duitse regering, vertegenwoordigd door A. Dittrich en M. Lumma als gemachtigden,

    –       de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

    –       de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Nwaokolo als gemachtigde, bijgestaan door A. Henshaw, barrister,

    –       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët en W. Bogensberger als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 februari 2007,

    het navolgende

    Arrest

    1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

     Verordening nr. 44/2001

    2       Volgens punt 2 van de considerans van verordening nr. 44/2001 „[zijn] bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, onontbeerlijk”.

    3       Blijkens punt 11 van de considerans van verordening nr. 44/2001 „moeten de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt”.

    4       De bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 zijn neergelegd in hoofdstuk II daarvan, dat de artikelen 2 tot en met 31 omvat.

    5       Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat deel uitmaakt van hoofdstuk II, afdeling 1, daarvan, met het opschrift „Algemene bepalingen”, luidt als volgt:

    „Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

    6       Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat tot dezelfde afdeling 1 behoort, bepaalt:

    „Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

    7       Artikel 5 van verordening nr. 44/2001, opgenomen in hoofdstuk II, afdeling 2, „Bijzondere bevoegdheid”, bepaalt:

    „Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

    1.      a)     ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

    b)      voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

    –       voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;

    –       voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

    c)      punt a is van toepassing indien punt b niet van toepassing is;

    [...]”

     Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    8       Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding tussen Color Drack GmbH (hierna: „Color Drack”), een te Schwarzach (Oostenrijk) gevestigde vennootschap, en Lexx International Vertriebs GmbH (hierna : „Lexx”), een te Neurenberg (Duitsland) gevestigde vennootschap, over de uitvoering van een overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, uit hoofde waarvan Lexx zich ertoe heeft verbonden zaken aan verschillende wederverkopers van Color Drack in Oostenrijk te leveren, met name in de plaats waar Color Drack haar zetel heeft, terwijl laatstgenoemde zich ertoe heeft verbonden de prijs van die zaken te betalen.

    9       Het hoofdgeding betreft in het bijzonder de niet-nakoming van de krachtens de overeenkomst op Lexx rustende verplichting om de onverkochte zaken terug te nemen en de prijs daarvan terug te betalen aan Color Drack.

    10     Wegens deze niet-uitvoering heeft Color Drack op 10 mei 2004 tegen Lexx een vordering tot betaling ingesteld bij het Bezirksgericht St. Johann im Pongau (Oostenrijk), in het rechtsgebied waarvan haar zetel ligt. Deze rechter heeft zich op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 relatief bevoegd verklaard.

    11     In het door Lexx ingestelde hoger beroep heeft het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) dit vonnis vernietigd op grond dat de rechter in eerste aanleg geen relatieve bevoegdheid had. Deze appelrechter was van oordeel dat één enkel aanknopingspunt voor alle aanspraken uit een overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, zoals bedoeld in artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001, in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen niet kon worden bepaald.

    12     In het cassatieberoep van Color Drack tegen de uitspraak van het Landesgericht Salzburg, overweegt het Oberste Gerichtshof dat voor de beantwoording van de vraag of de Oostenrijkse rechter bij wie de zaak in eerste aanleg aanhangig is gemaakt, relatief bevoegd was, de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 noodzakelijk is.

    13     Het Oberste Gerichtshof merkt op dat deze bepaling één enkel aanknopingspunt geeft voor alle aanspraken uit een overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, te weten de plaats van levering, en dat deze bepaling, die een bijzondere bevoegdheid regelt, in beginsel eng moet worden uitgelegd. Het Oberste Gerichtshof vraagt zich derhalve af of de rechter bij wie de zaak in eerste aanleg op basis van deze bepaling aanhangig is gemaakt wel bevoegd is, aangezien de zaken in casu niet enkel in het rechtsgebied van deze rechter zijn geleverd, maar op verschillende plaatsen in de lidstaat waartoe deze rechter behoort.

    14     Het Oberste Gerichtshof heeft derhalve besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet artikel 5, punt 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 [...] aldus worden uitgelegd dat de op het grondgebied van een lidstaat gevestigde verkoper van roerende lichamelijke zaken, die, zoals contractueel overeengekomen, de zaken aan de in een andere lidstaat gevestigde koper op verschillende plaatsen in deze andere lidstaat heeft geleverd, door de koper met betrekking tot een alle (deel‑)leveringen betreffende vordering uit de overeenkomst – eventueel naar keuze van de eiser – voor het gerecht van een van deze plaatsen (van uitvoering) kan worden opgeroepen?”

     Beantwoording van de prejudiciële vraag

    15     Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is in het geval van verkoop van roerende lichamelijke zaken die op een verscheidenheid van plaatsen binnen eenzelfde lidstaat moeten worden geleverd, en zo ja of de eiser, wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen.

    16     Vooropgesteld dient te worden dat de hierna volgende overwegingen enkel betrekking hebben op het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, en niet vooruitlopen op het antwoord dat moet worden gegeven in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen in verschillende lidstaten.

    17     Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de gestelde vraag niet enkel op basis van de bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 kan worden beantwoord, aangezien deze bewoordingen niet uitdrukkelijk naar de in die vraag bedoelde situatie verwijzen.

    18     Bijgevolg dient artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 te worden uitgelegd in het licht van de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van die verordening (zie in die zin arresten van 13 juli 2006, Reisch Montage, C‑103/05, Jurispr. blz. I‑6827, punt 29, en 14 december 2006, ASML, C‑283/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22).

    19     Verordening nr. 44/2001 is blijkens de punten 2 en 11 van de considerans gericht op het creëren van eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken middels bevoegdheidsregels die in hoge mate voorspelbaar zijn.

    20     In dit kader beoogt deze verordening de rechtsbescherming van de in de Gemeenschap gevestigde personen te vergroten, door te verzekeren dat de eiser gemakkelijk kan bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken en de verweerder redelijkerwijs kan voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen (zie arrest Reisch Montage, reeds aangehaald, punten 24 en 25).

    21     Daartoe hebben de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 als uitgangspunt de in artikel 2 daarvan neergelegde regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder in beginsel bevoegd is, waarop de bijzondere bevoegdheid een aanvulling vormt (zie arrest Reisch Montage, reeds aangehaald, punt 22).

    22     Zo wordt de regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 aangevuld door een bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst. Deze laatste regel, die aan een nabijheidsdoelstelling beantwoordt, is ingegeven door de wenselijkheid dat er een nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen.

    23     Volgens deze regel kan de verweerder tevens worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, omdat dat gerecht wordt verondersteld een nauwe band met de overeenkomst te hebben.

    24     Ter bevordering van het primaire doel van eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid om redenen van voorspelbaarheid, definieert verordening nr. 44/2001 dit aanknopingspunt op autonome wijze voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken.

    25     Krachtens artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van de verordening is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, immers de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.

    26     In het kader van verordening nr. 44/2001 hanteert deze bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst, anders dan Lexx heeft betoogd, de plaats van levering als zelfstandig aanknopingspunt, bestemd om te worden toegepast op alle vorderingen uit één overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, en niet alleen op vorderingen die zijn gebaseerd op de leveringsverplichting zelf.

    27     In het licht van deze overwegingen moet worden vastgesteld of artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat moet worden geleverd, en zo ja, of de eiser, wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen.

    28     In de eerste plaats geldt artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 zowel wanneer op één plaats als wanneer op verscheidene plaatsen wordt geleverd.

    29     Met de keuze van zowel één bevoegd gerecht als één aanknopingspunt, heeft de gemeenschapswetgever immers niet op algemene wijze de situatie willen uitsluiten waarin verschillende gerechten bevoegd kunnen zijn en evenmin de situatie waarin dat aanknopingspunt op verschillende plaatsen kan worden vastgesteld.

    30     Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 bepaalt zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid en heeft tot doel om eenheid te brengen in de regels inzake jurisdictiegeschillen en bijgevolg om rechtstreeks het bevoegde gerecht aan te wijzen zonder naar de interne regels van de lidstaten te verwijzen.

    31     Een bevestigend antwoord op de vraag of de onderzochte bepaling van toepassing is wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat wordt geleverd, doet niet af aan de doelstellingen die worden nagestreefd met de in verordening nr. 44/2001 opgenomen regels inzake de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten.

    32     Enerzijds is de toepasbaarheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat in overeenstemming met het met de verordening nagestreefde doel van voorspelbaarheid.

    33     In dat geval kunnen de contractpartijen immers gemakkelijk en redelijkerwijze voorzien aan de gerechten van welke lidstaat zij hun geschil kunnen voorleggen.

    34     Anderzijds is de toepasbaarheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/ 2001 in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, ook in overeenstemming met de nabijheidsdoelstelling die ten grondslag ligt aan de bijzonderebevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst.

    35     In het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat wordt deze nabijheidsdoelstelling immers verzekerd omdat ingevolge de onderzochte bepaling hoe dan ook de gerechten van deze lidstaat bevoegd zullen zijn om van het geschil kennis te nemen.

    36     Bijgevolg is artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 van toepassing in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat.

    37     Uit de toepasbaarheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 in omstandigheden als die van het hoofdgeding, kan echter niet worden afgeleid dat deze bepaling noodzakelijkerwijs een concurrente bevoegdheid verleent aan elk gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de zaken geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.

    38     Aangaande in de tweede plaats de vraag of de eiser, wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat moet worden geleverd en de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen, dient te worden beklemtoond dat één gerecht bevoegd moet zijn om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst.

    39     Hierbij moet rekening worden gehouden met de ontstaansgeschiedenis van de onderzochte bepaling. Met deze bepaling heeft de gemeenschapswetgever voor overeenkomsten inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken uitdrukkelijk willen afwijken van de eerdere oplossing, volgens welke de plaats van uitvoering voor elk van de litigieuze verbintenissen werd bepaald volgens het internationaal privaatrecht van het gerecht waar het geschil aanhangig was gemaakt. Door als „plaats van uitvoering” autonoom aan te wijzen de plaats waar de verbintenis die de overeenkomst karakteriseert moet worden uitgevoerd, heeft de gemeenschapswetgever de rechterlijke bevoegdheid voor de geschillen betreffende alle verbintenissen uit die overeenkomst willen centraliseren op de plaats van uitvoering en één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit de overeenkomst willen bepalen.

    40     Uit dien hoofde moet rekening worden gehouden met het feit dat de bijzondere bevoegdheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001, met het oog op de nuttige procesinrichting, in beginsel haar rechtvaardiging vindt in de wenselijkheid dat er een bijzonder nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen. Daaruit volgt dat in het geval van verscheidenheid van plaatsen van levering van de zaken, voor de toepassing van de onderzochte bepaling onder plaats van uitvoering in beginsel moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert. In een dergelijk geval blijkt de nauwste band meestal aanwezig te zijn op de plaats van de hoofdlevering, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald.

    41     In dit verband staat het aan de aangezochte nationale rechter om gelet op de aan hem voorgelegde bewijsmiddelen zijn bevoegdheid te bepalen.

    42     Indien niet kan worden bepaald wat de plaats van de hoofdlevering is, heeft elk van de leveringsplaatsen een toereikende band van nabijheid met de feiten van het geding en, bijgevolg, een duidelijk aanknopingspunt voor de rechterlijke bevoegdheid. In een dergelijk geval kan de eiser de verweerder op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.

    43     Een dergelijke aan de eiser toegestane keuze stelt zowel deze eiser in staat om gemakkelijk te bepalen welke gerechten hij kan aanzoeken, als de verweerder om redelijkerwijs te voorzien voor welke gerechten hij kan worden opgeroepen.

    44     Hieraan wordt niet afgedaan door het feit dat de verweerder niet kan voorzien voor welk gerecht van deze lidstaat hij kan worden opgeroepen. Hij wordt immers voldoende beschermd doordat hij volgens de onderzochte bepaling in het geval van een verscheidenheid van plaatsen van uitvoering binnen één lidstaat, enkel kan worden opgeroepen voor de gerechten van deze lidstaat binnen het rechtsgebied waarvan een levering heeft plaatsgevonden.

    45     Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat. In een dergelijk geval is het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de hoofdlevering heeft plaatsgevonden, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald. Bij gebreke van doorslaggevende factoren om de plaats van de hoofdlevering te bepalen, kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.

     Kosten

    46     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat. In een dergelijk geval is het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de hoofdlevering heeft plaatsgevonden, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald. Bij gebreke van doorslaggevende factoren om de plaats van de hoofdlevering te bepalen, kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Duits.

    Top