Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023AE1315

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de decarbonisatie van de Europese industrie en de rol van innovatie en digitalisering als drijvende kracht in dit verband (Verkennend advies op verzoek van het Spaanse voorzitterschap)

    EESC 2023/01315

    PB C 349 van 29.9.2023, p. 36–40 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.9.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 349/36


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de decarbonisatie van de Europese industrie en de rol van innovatie en digitalisering als drijvende kracht in dit verband

    (Verkennend advies op verzoek van het Spaanse voorzitterschap)

    (2023/C 349/07)

    Rapporteur:

    Andrés BARCELÓ DELGADO

    Corapporteur:

    Monika SITÁROVÁ

    Raadpleging door het Spaanse voorzitterschap van de Raad

    Brief van 8.12.2022

    Rechtsgrond

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Verkennend advies

    Besluit van het bureau

    13.12.2022

    Bevoegde afdeling

    Adviescommissie Industriële Reconversie

    Goedkeuring door de afdeling

    22.6.2023

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    12.7.2023

    Zitting nr.

    580

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    185/3/7

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is er stellig van overtuigd dat de decarbonisatie van de EU-industrie hand in hand moet gaan met verdere digitalisering.

    1.2.

    Innovatie is absoluut noodzakelijk om de industrie volledig koolstofvrij te maken, aangezien veel technologieën nog in ontwikkeling zijn.

    1.3.

    Zonder sociale dialoog en verregaande betrokkenheid van de werknemers zal de EU er niet in slagen om koolstofvrij te worden; om- en bijscholingsprogramma’s moeten worden uitgeroepen tot topprioriteit willen we de doelstellingen halen. Dergelijke programma’s, waarin plaats moet zijn voor sociale dialoog en het standpunt van de werknemersvertegenwoordigers, zijn een voorwaarde voor het welslagen van nieuwe technologieën en werkmethoden.

    1.4.

    De EU moet nagaan welke technologieën specifieke steun nodig hebben met het oog op de ontwikkeling van de productieactiviteiten, en moet daarnaast ook aanvullende maatregelen voorstellen.

    1.5.

    In sectoren die moeilijk koolstofvrij te maken zijn, zoals de cementindustrie en olieraffinaderijen, moeten technieken voor koolstofafvang, -gebruik en -opslag worden ontwikkeld om de uitstoot te verminderen. De koolstof zelf kan worden gebruikt als grondstof voor e-brandstoffen.

    1.6.

    De Amerikaanse wet ter vermindering van de inflatie (IRA, Inflation Reduction Act) dreigt de EU en haar industrie voor zware problemen te stellen. Het voorstel van de Commissie voor een nettonulindustrie zou kunnen helpen de dreiging van massale verplaatsing van industriële activiteiten van de EU naar derde landen af te wenden. De voorstellen van de EU mogen niet voorbijgaan aan de sociale conditionaliteit van de IRA.

    1.7.

    Industriële bedrijven hebben tijdens het decarbonisatieproces overheidssteun nodig (bv. verhoging van de de-minimisdrempel, herziening van het belastingbeleid), maar moeten ook de beginselen van de eengemaakte markt in acht nemen.

    1.8.

    Zoals opgemerkt in EESC-advies CCMI/206 zijn de huidige voorbeelden van digitale tweelingen in de industrie veelbelovend waar het gaat om de verbetering van de industriële prestaties.

    1.9.

    Het EESC dringt er bij de Europese autoriteiten en de lidstaten op aan de vergunningsprocedures voor hernieuwbare energie en industriële activiteiten te versnellen. Nieuwe investeringen worden ontmoedigd door de tijd die gemoeid is met het verkrijgen van vergunningen en de buitensporige bureaucratische rompslomp.

    1.10.

    Het EESC is ingenomen met het initiatief inzake een waterstofbank en hoopt dat dit zal bijdragen tot de uitrol van waterstoftechnologie, met name in sectoren waar emissievermindering moeilijk te verwezenlijken is.

    1.11.

    De bestaande infrastructuur moet naar behoren worden onderhouden zodat nieuwe industriële processen kunnen worden ontwikkeld en er moeten specifieke infrastructuurprogramma’s worden opgezet om de decarbonisatie van de industrie in goede banen te leiden.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.

    Het toekomstige Spaanse voorzitterschap van de Raad van de EU heeft het EESC verzocht een verkennend advies op te stellen over de decarbonisatie van de Europese industrie en de rol die digitalisering en innovatie daarbij spelen.

    2.2.

    Het EESC heeft eerder al een initiatiefadvies uitgebracht over decarbonisatietechnologieën, waarin met name aandacht wordt besteed aan de ETS-sectoren (1).

    2.3.

    De Europese samenleving wil tegen 2050 volledig koolstofvrij worden, een radicale beslissing die evenwel niet langer kon worden uitgesteld. Met name de industrie zal hierdoor worden getroffen, en de aanpassing zal voor sommige industriële activiteiten bijzonder zwaar zijn.

    2.4.

    Bepaalde industriële sectoren zullen ondanks enorme investeringen de afgelopen jaren nog ingrijpendere veranderingen moeten doorvoeren om de nettonuldoelstelling te halen. Het is dan ook aan de Europese samenleving om deze sectoren te ondersteunen bij de omslag van fossiele brandstoffen naar een klimaatneutrale productie.

    2.5.

    Voor bepaalde industriële activiteiten waarvoor emissievermindering moeilijk te verwezenlijken is, moeten technologieën voor koolstofafvang en -opslag (CCS) worden ingezet. In de toekomst zou gebruik kunnen worden gemaakt van CO2-emissies om goederen met een hoge toegevoegde waarde te produceren.

    2.6.

    Aangezien de EU voor de levering van een aantal schone technologieën sterk afhankelijk is van derde landen, zal het geen sinecure zijn om tegen 2030 de EU-doelstelling van 40 % hernieuwbare energie te halen. Europa is voor schone technologieën grotendeels afhankelijk van invoer; tegelijk zal de uitrol van deze technologieën in de EU drastisch moeten worden versneld om de “Fit for 55”-doelstellingen te bereiken. De EU moet nagaan voor welke technologieën specifieke steun nodig is met het oog op de ontwikkeling van de productieactiviteiten, en moet aanvullende maatregelen voorstellen.

    2.7.

    De Europese industrie staat onder constante druk van de internationale concurrentie: bedrijven zien zich genoodzaakt snel te reageren en zich voortdurend te ontwikkelen en aan te passen, zodat het rendabel blijft om in de EU te produceren. Dit is al een belangrijke factor in de moderne productie, maar dankzij nieuwe digitale technologieën kunnen productiebedrijven hun efficiëntie aanzienlijk verbeteren en volledig nieuwe mogelijkheden aanboren voor de ontwikkeling van producten, diensten en bedrijfsmodellen.

    2.8.

    De digitale transitie die met de Green Deal van de EU wordt beoogd, is een voorwaarde om de decarbonisatiedoelstelling te halen.

    2.9.

    Zonder menselijke inzet kan niets worden bereikt. Hoewel de hooggeschoolde Europese arbeidskrachten goed bekend zijn met de huidige technologieën, moeten zij ook worden omgeschoold om de kansen te kunnen benutten van de nieuwe technologieën die in de nabije toekomst zullen worden ontwikkeld en uitgerold.

    2.10.

    Volgens het algemeen aanvaarde beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de lokale gemeenschappen waar industriële installaties zijn gevestigd, dit met het oog op de veranderingen die zich de komende jaren zullen voordoen en de gevolgen die deze veranderingen op korte termijn zullen hebben voor de werkgelegenheid in de betrokken gebieden.

    3.   Een nieuw landschap in de EU en elders

    3.1.

    Ondertussen moet de Europese Unie het hoofd bieden aan de nieuwe uitdagingen die samenhangen met de invoering in de VS van de IRA (2), die ertoe zou kunnen leiden dat een groot deel van de Europese industriële waardeketen naar de VS wordt verplaatst; dat geldt met name voor hernieuwbare en koolstofarme technologieën. De IRA komt neer op een combinatie van subsidies, fiscale prikkels en leninggaranties, gekoppeld aan verschillende sociale en economische voorwaarden. Het gaat hierbij voornamelijk om belastingkredieten voor ondernemingen, ten belope van ongeveer 216 miljard USD.

    3.2.

    Ook voor projecten op het gebied van wind- en zonne-energie zijn belastingkredieten beschikbaar. Bedrijven die van deze voordelen willen profiteren moeten voldoen aan een aantal vereisten inzake binnenlandse productie: ijzer, staal en industrieproducten voor stroomopwekkingsinstallaties moeten in eigen land worden geproduceerd. Productieprocessen van ijzer en staal moeten volledig plaatsvinden in de Verenigde Staten, en industrieproducten worden beschouwd als in eigen land geproduceerd op voorwaarde dat een bepaald percentage van de totale productiekosten toe te schrijven is aan de winning, productie of verwerking van grondstoffen in de VS. Dit minimum bedraagt op dit moment 40 % maar zal worden opgetrokken tot 55 % in 2026.

    3.3.

    De Commissie heeft nieuwe wetgeving voorgesteld die de EU moet helpen op te boksen tegen de Amerikaanse en Chinese concurrentie. Het EESC werkt aan een advies ter zake.

    3.4.

    Hoewel met dit voorstel een eerste stap is gezet, is het nauwelijks toereikend om de ambitieuze doelstelling te halen; voorts moet ook het wetgevingsproces worden verbeterd.

    3.5.

    De kloof tussen de gasprijzen in Europa en in de VS is enorm, zelfs met de recente daling van de Europese prijzen. Wat de voorziening en de prijzen van aardgas betreft kiest een aantal gelijkgestemde leveranciers voor een op opportuniteitskosten gebaseerde benadering, en de EU, die nog nauwelijks afhankelijk is van Russisch gas, wordt nu geconfronteerd met nog hogere gas- en elektriciteitsprijzen. Dit ondermijnt zowel het concurrentievermogen van de EU-industrie als het proces van elektrificatie.

    3.6.

    Decarbonisatie zal de behoefte aan elektriciteit doen toenemen; het EESC pleit voor klimaatneutrale technologie, waarbij voorrang wordt gegeven aan een betaalbare koolstofvrije stroomvoorziening en energiezekerheid.

    3.7.

    Europese bedrijven moeten koolstofcertificaten kopen in het kader van het ETS. De prijzen voor koolstofcertificaten bedragen meer dan 80 EUR en als gevolg van de stijgende kosten van die certificaten bedraagt de toeslag op de spotmarktprijs voor elektriciteit circa 40 EUR. Op enkele uitzonderingen na werken de belangrijkste handelspartners van de EU niet met een dergelijke koolstofprijs, zodat het voor de EU-industrie in de toekomst moeilijk zal zijn om op de internationale markten te concurreren, ook al wordt de interne markt beschermd door het CBAM.

    3.8.

    De beschikbaarheid van betaalbare koolstofvrije energie is van cruciaal belang voor de ontwikkeling van nieuwe industriële activiteiten in Europa. Het effect van de verordening voor een nettonulindustrie op de energieprijzen zal op korte termijn beperkt zijn, en valt op de lange termijn niet te voorspellen. De ambitie om Europa minder afhankelijk te maken van ingevoerde energie en minder bloot te stellen aan de schommelingen op de wereldmarkt, zal niet van de ene op de andere dag werkelijkheid worden. Er zijn nú oplossingen nodig om de industrie te helpen het hoofd te bieden aan de energieprijzen die in Europa nog steeds hoger liggen dan in vele andere delen van de wereld. Het industriële plan voor de Green Deal van de EU heeft alleen kans van slagen als ook het Europese energiebeleid op de schop gaat; zo is met name een herziene richtlijn betreffende de opzet van de elektriciteitsmarkt nodig, zodat binnen afzienbare tijd voldoende betaalbare, koolstofarme elektriciteit kan worden geleverd om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan elektrificatie.

    3.9.

    De EU staat voor een dilemma: zij streeft naar aansluiting bij de VS en het behoud van een sterke industriële basis in Europa, maar wil zich ook houden aan de WTO-regels die soms lijnrecht indruisen tegen de Amerikaanse aanpak.

    3.10.

    Daarnaast staat de EU ook voor de zware taak om de eengemaakte markt van de EU in stand te houden. Zoals de Commissie aangeeft, heeft de flexibiliteit op het gebied van staatssteun voornamelijk betrekking op twee lidstaten die goed zijn voor meer dan 70 % van de totale goedkeuringen door de Commissie in het kader van de voorlopige vrijstelling (in de context van COVID-19 en de Russische oorlog tegen Oekraïne).

    3.11.

    Om de interne markt — de hoeksteen van de Europese Unie — veilig te stellen, moeten de Europese instellingen en de lidstaten voorkomen dat bedrijven buitensporige staatssteun krijgen. Om kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in staat te stellen de digitalisering te omarmen en innovatie te bevorderen, zou de de-minimisdrempel echter kunnen worden verhoogd, aangezien de concurrentie hierdoor nauwelijks wordt belemmerd. Overal in de EU moet bekendheid worden gegeven aan de ervaringen met de digitale-innovatieHub (3).

    4.   De rol van innovatie

    4.1.

    Innovatie is van cruciaal belang wil de EU de nettonuldoelstellingen halen, en er moeten meer commercieel levensvatbare technologieën op de markt worden gebracht. Innovatie in bedrijven is een cruciaal instrument voor de invoering van nieuwe en groene technologieën die zowel technisch als economisch haalbaar zijn.

    4.2.

    Om het gebruik van nieuwe groene technologieën te bevorderen moet anderzijds worden gestreefd naar een eerlijke markt voor “echte en betrouwbare groene producten”, waarbij overheidsopdrachten zouden fungeren als belangrijkste hefboom.

    4.3.

    Europa beschikt niet over voldoende grondstoffen, maar de voorgestelde verordening inzake kritieke grondstoffen zal de productie van gerecycleerde grondstoffen voor de industrie op eigen bodem bevorderen. De belangrijkste concurrentievoordelen van de EU-industrie zijn haar technologische capaciteit en hooggekwalificeerde arbeidskrachten, waaraan zij haar leidende positie op de wereldmarkt te danken heeft.

    4.4.

    De EU dreigt haar concurrentievoorsprong echter kwijt te raken aan derde landen, en de enige manier om haar leiderschap te behouden is innovatie af te schermen, de gulden middenweg te vinden tussen de bescherming van het milieu, mensen en innovatie, en sneller wettelijke vergunningen te verlenen, en dat niet alleen op “bijzondere gebieden” zoals de Commissie voorstelt. Er zijn flagrante voorbeelden van ongerechtvaardigde vertragingen bij het verlenen van vergunningen voor de ontwikkeling van nieuwe industriële installaties.

    4.5.

    Kmo’s vormen de ruggengraat van de Europese maakindustrie; om de decarbonisatie in een stroomversnelling te brengen moet dan ook bijzondere aandacht uitgaan naar deze ondernemingen en moeten specifieke programma’s worden opgezet om effectieve innovatie en digitalisering te bevorderen.

    4.6.

    Aangezien de decarbonisatie enorme investeringen zal vergen, stelt het EESC voor dat de EU-instellingen zowel de middelen uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie als die in het kader van NextGenerationEU inzet om dit proces naar behoren te ondersteunen.

    4.7.

    De huidige infrastructuur is ontoereikend voor de noodzakelijke veranderingen in industrie en samenleving, en het EESC dringt er bij de overheid met klem op aan om een programma te lanceren voor het onderhoud en de verbetering van de infrastructuur die nodig is om de nieuwe technologieën vlot uit te rollen.

    4.8.

    Voor de decarbonisatie van sectoren waar emissiereductie moeilijk is en die niet in aanmerking komen voor volledige elektrificatie, lijkt waterstof de beste keuze. Het recente EU-initiatief voor een Europese waterstofbank zou ertoe bijdragen dat deze technologie op voldoende grote schaal en tegen redelijke prijzen kan worden uitgerold. Sommige regionale ervaringen met innovatie op het gebied van waterstof zijn zeer nuttig, aangezien zij grote bedrijven, onderzoekscentra, universiteiten en kmo’s samenbrengen.

    5.   De rol van digitalisering

    5.1.

    Digitalisering en innovatie leveren een aanzienlijke bijdrage aan de decarbonisatie van de Europese industrie. In feite kan de industrie, waar digitale technologie en de fysieke productie van goederen samenkomen, worden beschouwd als een belangrijke speler in de digitalisering en de decarbonisatie: zij bevordert namelijk de modernisering van industriële processen, producten en bedrijfsmodellen, wat een positief effect heeft op de productiviteit.

    5.2.

    Technologieën zoals sensoren, communicatie tussen machines, gegevensanalyse en robotica creëren kansen voor productiebedrijven. Door optimalisering en automatisering van de productie kunnen nieuwe technologieën Europese bedrijven in staat stellen te concurreren met landen waar de productiekosten traditioneel lager liggen.

    5.3.

    Veel sectoren zijn al sterk geautomatiseerd en zullen nog verdere veranderingen ondergaan door digitale technologieën, zoals slimme assemblagerobotica, computers voor procesbesturing in de chemische sector en 3D-printing voor de productie van onderdelen en reserveonderdelen. De tweede golf van digitale transformatie die wordt aangedreven door kunstmatige intelligentie, het industriële internet der dingen en big data zal waarschijnlijk ontwrichtender zijn en dreigt ongelijkheid tussen bedrijven en tussen EU-regio’s in de hand te werken.

    5.4.

    Met behulp van sensortechnologie kan de productie worden gemonitord en geoptimaliseerd; zo kan bijvoorbeeld voortdurend toezicht worden gehouden op het gebruik van productieapparatuur, de energie-input, de behoefte aan grondstoffen en reserveonderdelen, de productkwaliteit en de emissies. Een analyse van de verzamelde gegevens kan bedrijven inzicht verschaffen in welke processen optimaal werken en welke kunnen worden verbeterd, en informatie opleveren over de klimaatvoetafdruk.

    5.5.

    Het potentieel van digitalisering om het klimaateffect van de industrie te verminderen is enorm, maar een en ander vereist wel dat er bij de digitalisering en de verwerking van gegevens oog is voor het klimaat.

    6.   Omscholing en bijscholing

    6.1.

    De groene en de digitale transitie moeten worden gezien als een kans om kwaliteitsbanen te creëren en te bevorderen; ook moeten bedrijven streven naar meer diversiteit en in het bijzonder trachten vrouwelijk talent aan te trekken, zich meer open te stellen voor geschoolde werknemers uit derde landen en al het mogelijke te doen om de sector aantrekkelijk te maken voor jongeren.

    6.2.

    De Europese Commissie heeft een ruime waaier aan initiatieven gepresenteerd die zijn ontwikkeld in het kader van de Europese vaardighedenagenda, waaronder het Europees pact voor vaardigheden en het Europees Jaar van de Vaardigheden 2023. Er zullen nieuwe partnerschappen voor vaardigheden worden opgezet en de bestaande zullen worden uitgebreid. Ook zullen Net-Zero Industry Academies (opleidingsinstellingen voor een nettonulindustrie) worden opgericht om bij- en omscholingsprogramma’s in strategische sectoren voor de groene transitie te ondersteunen. Via staatssteun en IPCEI’s (belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang) moeten ook extra financiële middelen worden vrijgemaakt om de doelstellingen inzake vaardigheden te ondersteunen; via de EU-begroting en NextGenerationEU gaat al 64,8 miljard EUR naar de vaardighedenagenda van de EU. Bepaalde projecten in het kader van Erasmus+, zoals ESSA (4), zijn zeer veelbelovend.

    6.3.

    De sociale dialoog is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de nieuwe technologieën verstandig worden ingezet en dat samenleving en werknemers de toekomstige veranderingen in het arbeidsproces vlot accepteren.

    6.4.

    Om digitale technologieën optimaal te kunnen inzetten bij de productie mag de klemtoon niet alleen liggen op technologie, maar is het belangrijk het bedrijf en de organisatie als een geheel te beschouwen. Om de digitalisering in goede banen te leiden zijn een digitale strategie en actieplannen noodzakelijk.

    6.5.

    Waar het om gaat is dat de digitale transformatie leidt tot meer sociale vooruitgang en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Werknemers moeten kunnen anticiperen op de gevolgen van nieuwe technologische ontwikkelingen en moeten op de beslissingen van werkgevers kunnen wegen door middel van een verbeterd recht op participatie. De gevolgen van digitale technologieën moeten worden besproken op alle niveaus, d.w.z. op het niveau van het bedrijf maar ook op sectoraal, nationaal en Europees niveau, en over de oplossingen moet worden onderhandeld.

    6.6.

    De beroepsbevolking in de EU moet de nodige om- en bijscholing krijgen, zodat werknemers beschikken over de nieuwe vaardigheden die nodig zijn om aan nieuwe functievereisten te voldoen. In het kader van de sociale dialoog moet worden nagegaan of de huidige vaardigheden waardevol zijn met het oog op toekomstige ontwikkelingen.

    6.7.

    Een dynamische en doeltreffende sociale dialoog zal ongetwijfeld bijdragen tot een soepelere uitrol en acceptatie van nieuwe technologieën, waardoor de sociale kosten tot een minimum worden beperkt.

    Brussel, 12 juli 2023.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Oliver RÖPKE


    (1)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van technologieën voor koolstofverwijdering bij het koolstofarm maken van de Europese industrie (initiatiefadvies) (PB C 486 van 21.12.2022, blz. 53).

    (2)  Inflation Reduction Act (wet ter vermindering van de inflatie) van 2022.

    (3)  https://european-digital-innovation-hubs.ec.europa.eu/

    (4)  https://www.estep.eu/essa/


    Top