Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016BP1606

Resolutie (EU) 2016/1606 van het Europees Parlement van 28 april 2016 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014: functioneren, financieel beheer en controle

PB L 246 van 14.9.2016, p. 447–452 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2016/1606/oj

14.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/447


RESOLUTIE (EU) 2016/1606 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 28 april 2016

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014: functioneren, financieel beheer en controle

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014,

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2013 (COM(2015) 505) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2015) 194, SWD(2015) 195),

gezien de specifieke jaarverslagen van de Rekenkamer (1) over de jaarrekeningen van de gedecentraliseerde agentschappen voor het begrotingsjaar 2014,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4), en met name artikel 110,

gezien artikel 94 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden en binnenlandse zaken (A8-0080/2016),

A.

overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 de horizontale op- en aanmerkingen bevat die zijn vervat in de kwijtingsbesluiten volgens artikel 110 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 en artikel 3 van bijlage V bij zijn Reglement;

1.

herhaalt het grote belang van de door de agentschappen uitgevoerde taken en hun rechtstreekse invloed op het dagelijkse leven van burgers van de Unie; herhaalt ook het belang van de autonomie van de agentschappen, met name van de regelgevende agentschappen en van agentschappen die onafhankelijk informatie verzamelen; wijst er nogmaals op dat de oprichting van agentschappen vooral tot doel had om tot onafhankelijke technische en wetenschappelijke beoordelingen te komen;

2.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar samenvatting van de resultaten van haar jaarlijkse controles van de agentschappen van de Unie en andere organen voor 2014 (hierna de „samenvatting van de Rekenkamer”) meldt dat de begroting van de agentschappen voor 2014 ongeveer 1,9 miljard EUR beliep, wat overeenkomt met een vermindering van ongeveer 5 % in vergelijking met 2013 en neerkomt op ongeveer 1,4 % van de algemene EU-begroting; wijst erop dat ongeveer 63 % (1,2 miljard EUR) afkomstig is uit de financiering van de Unie, terwijl de rest inkomsten zijn uit vergoedingen of andere bronnen;

3.

stelt vast dat de agentschappen 6 578 permanente en tijdelijke ambtenaren in dienst heeft hetgeen een toename vertegenwoordigt van 0,64 % in vergelijking met het voorgaande jaar en 14 % van het totale aantal ambtenaren van de Unie dat is goedgekeurd binnen de algemene begroting van de Unie; stelt daarnaast vast dat de agentschappen ongeveer 3 200 arbeidscontractanten en gedetacheerde personeelsleden in dienst hebben; wijst erop dat de personeelstoename hoofdzakelijk plaatsvond bij de agentschappen die aanvullende taken toegewezen hebben gekregen, die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële sector en de uitvoerende agentschappen met aanvullende verantwoordelijkheden in het kader van Horizon 2020 en andere programma’s;

Gemeenschappelijke aanpak en routekaart van de Commissie

4.

brengt in herinnering dat het Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012 een gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen hebben aangenomen (hierna de „gemeenschappelijke aanpak”), een politieke overeenkomst over de hervorming en het toekomstige beheer van agentschappen; merkt op dat de Commissie voor de follow-up van deze overeenkomst verantwoordelijk is;

5.

neemt kennis van het voortgangsverslag van de Commissie over de uitvoering van de gemeenschappelijke benadering en de gezamenlijke inspanningen van de Commissie en de gedecentraliseerde agentschappen, die aantoonbaar verbetering hebben opgeleverd; is van mening dat dit tot evenwichtiger bestuur, een grotere doeltreffendheid en verantwoording en meer coherentie zal leiden; verneemt bovendien van het netwerk van agentschappen van de Unie (hierna het „netwerk”) dat de agentschappen goede vooruitgang hebben geboekt op het gebied van de uitvoering van de acties voorzien in de gemeenschappelijke aanpak, waarbij een voltooiingsgraad van 99 % werd bereikt van de per agentschap specifieke acties in het stappenplan;

6.

verwelkomt in dit verband de richtsnoeren die de Commissie na overleg met de agentschappen heeft gepubliceerd over prestatie-indicatoren voor het beoordelen van de resultaten bereikt door de uitvoerende directeuren van de agentschappen, alsmede de richtsnoeren die de Commissie heeft ontwikkeld voor de vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften voor de agentschappen met betrekking tot de tewerkstelling van personeel; verwacht dat de agentschappen met behulp hiervan hun processen kunnen stroomlijnen en daardoor tijd en geld besparen;

Financieel en budgettair beheer

7.

herinnert eraan dat jaarperiodiciteit, eenheid en evenwicht de drie fundamentele boekhoudbeginselen vormen, die onontbeerlijk zijn voor een efficiënte uitvoering van de begroting van de Unie; stelt aan de hand van de samenvatting van de Rekenkamer vast dat een verhoogd niveau van overdrachten van vastgestelde kredieten het meest voorkomende probleem blijft van het begrotings- en financiële beheer, met invloed op 28 agentschappen; wijst er echter op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel zijn gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen en niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de begrotingsplanning en implementatie, noch staan ze altijd haaks op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit; erkent dat de overdrachten die voortvloeien uit deze operationele programma's in veel gevallen door de agentschappen van tevoren gepland zijn en meegedeeld aan de Rekenkamer, hetgeen het expliciete onderscheid tussen geplande en ongeplande overdrachten vergemakkelijkt;

8.

stelt vast dat de Rekenkamer in acht gevallen een hoog niveau van annuleringen van overdrachten uit voorgaande jaren heeft geconstateerd; merkt op dat dergelijke annuleringen erop wijzen dat de overdracht van kredieten heeft plaatsgevonden op basis van overschatte behoeften of anderszins niet gerechtvaardigd was; dringt er bij deze agentschappen op aan om maatregelen te nemen om dit probleem in de toekomst te voorkomen; heeft van het netwerk vernomen dat het niveau van annuleringen een aanwijzing is voor de mate van correctheid waarmee de agentschappen hun financiële behoeften hebben ingeschat, en een betere indicator voor goede begrotingsplanning vormt dan het niveau van de overdrachten; heeft van het netwerk vernomen dat de betrokken agentschappen verschillende maatregelen hebben geïmplementeerd om hun controlesystemen voor de begroting te verbeteren en deze kwestie aan te pakken;

9.

herinnert de agentschappen eraan dat Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 (de financiële kaderregeling) voorziet in een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag dat informatie van de jaarlijkse activiteitenverslagen, interne en externe auditverslagen en financiële verslagen combineert, en dat uiterlijk op 1 juli van elk jaar aan de Commissie, de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit moet worden verstrekt; verzoekt de agentschappen die dat nog niet hebben gedaan om gedetailleerde informatie over interne en externe audits in hun geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag op te nemen;

10.

verneemt van het netwerk dat de praktische tenuitvoerlegging van de financiële kaderregeling door agentschappen in veel gevallen een uitdaging vormt voor een efficiënte en vereenvoudigde begroting, met name op het gebied van aanbestedingen, meerjarige programmering, indirect subsidiebeheer, en tevens het documenteren voor het consolidatiepakket van de rekeningen heeft bemoeilijkt; verzoekt de Commissie en het netwerk om de mogelijkheid van vereenvoudiging van de regels nader te onderzoeken, rekening houdend met de uiteenlopende behoeften van de agentschappen;

11.

stelt met tevredenheid vast dat de eindafrekeningen van de gedecentraliseerde agentschappen in alle materiële opzichten een getrouw beeld geven van hun financiële situatie per 31 december 2014, en van de resultaten van hun verrichtingen en kasstromen voor het op die dag afgesloten begrotingsjaar, overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

12.

stelt met tevredenheid vast dat voor alle gedecentraliseerde agentschappen de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekeningen betreffende het per 31 december 2014 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig waren;

13.

spreekt zijn bezorgdheid uit over die agentschappen die deels worden gefinancierd uit bijdragen van het bedrijfsleven, aangezien deze financiële banden hun onafhankelijkheid kunnen aantasten; vraagt alle agentschappen maatregelen te treffen die de onafhankelijkheid van hun interne en externe activiteiten waarborgen;

Samenwerking van agentschappen onderling en met andere instellingen — gedeelde diensten en synergieën

14.

verneemt van het netwerk dat 93 % van de agentschappen heeft verklaard dat zij diensten met andere agentschappen en instellingen delen; wijst erop dat 75 % van de agentschappen beschikken over samenwerkingsovereenkomsten, arbeidsregelingen en memoranda van overeenstemming voor samenwerking met andere agentschappen, instellingen en lidstaten; stelt vast dat algemene overeenkomsten worden uitgevoerd op jaarbasis en met meer concrete individuele acties op het gebied van de administratieve diensten en van specifieke operationele diensten; moedigt agentschappen aan om gedeelde diensten verder te zetten waar dit resulteert in kostenbesparingen en verhoogde efficiëntie; benadrukt dat waar de diensten worden gedeeld, kosten eerlijk moeten worden verdeeld tussen de deelnemende agentschappen of instellingen om te voorkomen dat een partij wordt belast met de gehele kosten van de dienst;

15.

stelt voor dat de Commissie, de Raad en het Parlement overwegen om nieuwe agentschappen die in de toekomst nodig kunnen blijken, te vestigen in de nabijheid van andere agentschappen, zodat zij diensten gemakkelijker kunnen delen;

16.

neemt kennis van het advies van het netwerk over het samenvoegen van agentschappen; herinnert aan de taak van de interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen om in dit verband oog te hebben voor efficiëntie; moedigt het netwerk aan om een analyse te maken van de langetermijneffecten van de samenvoeging van gedecentraliseerde EU-agentschappen die actief zijn binnen hetzelfde brede beleidsterrein of vergelijkbare taken uitvoeren;

17.

verwelkomt de richtsnoeren inzake aanbestedingsprocedures tussen de agentschappen en inzake de deelname van agentschappen aan door de Commissie geleide aanbestedingsprocedures; erkent dat het niet alleen voor de agentschappen maar ook voor de Commissie voordelig is om synergiën en gemeenschappelijke aanbestedingsprocedures te creëren in het kader van de gemeenschappelijke aanpak; betreurt in dit verband dat de Commissie plannen heeft om de agentschappen een vergoeding voor administratieve kosten aan te rekenen voor haar diensten; herinnert de Commissie eraan dat de agentschappen uit dezelfde EU-begroting worden betaald en dat deze vergoedingen zouden kunnen leiden tot een lagere deelname aan gezamenlijke aanbestedingsprocedures; dringt er bij de Commissie op aan de invoering van vergoedingen voor agentschappen voor aanbestedingsprocedures onder leiding van de Commissie te heroverwegen;

Personeelsbeheer

18.

wijst er nogmaals op dat in punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (5) wordt aangedrongen op een geleidelijke vermindering tussen 2013 en 2017 van het personeel met 5 % in alle instellingen, organen en instanties; neemt nota van het feit dat de meeste agentschappen de vermindering van 5 % al hebben gerealiseerd of overschreden op basis van hun respectieve personeelsformaties van 2012; wijst er nogmaals op dat de Commissie begon met de uitvoering van de vermindering van 5 % in haar personeelsformatie van 2013, door de berekening ervan te baseren op het aantal ambten in 2012; stelt vast dat de Commissie een bijkomende vermindering van 5 % personeel aan de agentschappen heeft opgelegd voor het creëren van een herindelingspool van waaruit het ambten zou toewijzen aan de agentschappen die nieuwe taken toevertrouwd krijgen of die zich in een opstartfase bevinden; roept de Commissie op een SWOT-analyse te maken van de taken en de jaarlijkse werkprogramma's van de agentschappen om tot een weloverwogen besluit te komen over welke agentschappenmeer personeel nodig hebben en welke niet;

19.

herhaalt het standpunt van het Parlement over de begrotingsprocedure, namelijk dat personeel dat betaald wordt uit bijdragen van het bedrijfsleven en dus niet uit de EU-begroting, buiten de door de EU toegepaste jaarlijkse bezuiniging van 1 % moet blijven; dringt er bij de Commissie op aan een onderscheid te maken ten aanzien van de agentschappen die voornamelijk uit de begroting van de Unie worden gefinancierd, en dat zij een andere regeling moet voorstellen voor de agentschappen die voornamelijk worden gefinancierd uit bijdragen van het bedrijfsleven, welke evenredig moeten zijn aan de kosten van de door het agentschap verleende diensten;

20.

moedigt alle agentschappen aan om genderevenwicht na te streven in hogere managementfuncties; merkt op dat in sommige agentschappen de cijfers bijzonder onbevredigend zijn; roept het netwerk op om de kwijtingsautoriteit een gedetailleerd verslag te bezorgen over stappen die worden genomen om het genderevenwicht in hogere managementfuncties te waarborgen binnen alle gedecentraliseerde agentschappen dringt er bovendien bij de lidstaten op aan om genderevenwicht na te streven bij de benoeming van bestuursleden;

Belangenconflicten en transparantie

21.

verneemt van het netwerk dat meer dan 80 % van alle gedecentraliseerde agentschappen over een strategie beschikken voor fraudebestrijding; merkt op dat van de vier overgebleven agentschappen er drie werden ingesteld om een fraudebestrijdingsstrategie te ontwikkeling en aan te nemen in de loop van 2016, terwijl de vierde, de Europese Politiedienst, de beginselen en normen vermeld in de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie toepast, samen met een sterk financieel model dat voortdurende ex-ante- en ex-postactiviteiten omvat; stelt vast dat alle goedgekeurde strategieën rekening houden met de methodologie en de richtsnoeren voor fraudebestrijdingsstrategieën van het Europees Bureau voor fraudebestrijding;

22.

merkt op dat het vertrouwen van de burgers van de EU in de Europese instellingen, agentschappen en organen volgens de agentschappen van het grootste belang is; stelt vast dat de agentschappen een aantal concrete maatregelen en instrumenten hebben ingevoerd om het risico van reële en vermeende belangenconflicten adequaat aan te pakken; dringt er bij de agentschappen op aan om een strategie te ontwikkelen over hoe de afstand tot burgers van Unie kan worden verkleind; stelt vast dat alle agentschappen het beleid voor de preventie van en de omgang met belangenconflicten al hebben aangenomen, en dat dit beleid aansluit bij de richtsnoeren van de Commissie betreffende de preventie van en de omgang met belangenconflicten in de gedecentraliseerde agentschappen van de EU; stelt vast dat dit beleid onder meer maatregelen bevat voor het detecteren van potentiële risico's in een vroeg stadium, de vaststelling van de beste praktijken bij andere entiteiten, zoals de Commissie, andere agentschappen en het Europees Bureau voor fraudebestrijding, evenals het beleid inzake belangenconflicten voor personeel en medewerkers die niet vallen onder het Statuut; verzoekt de agentschappen om de voor- en nadelen van gemeenschappelijke voorschriften met betrekking tot belangenconflicten te overwegen;

23.

roept op tot een algehele verbetering van de preventie en bestrijding van corruptie in de overheidssector, en in het bijzonder binnen de instellingen en de agentschappen van de Unie, door een holistische benadering, te beginnen bij een betere publieke toegang tot documenten en striktere regels inzake belangenconflicten, de invoering of versterking van transparantieregisters en het vrijmaken van voldoende middelen voor wetshandhavingsmaatregelen, alsook door een verbeterde samenwerking tussen de lidstaten en met betrokken derde landen;

24.

stelt met bezorgdheid vast dat sommige agentschappen nog geen richtsnoeren inzake klokkenluiders hebben vastgesteld; verlangt dat alle instellingen en agentschappen van de Unie die dit nog niet hebben gedaan, spoedig interne regels voor klokkenluiders vaststellen en een gemeenschappelijke benadering van hun verplichtingen hanteren, met bijzondere aandacht voor de bescherming van klokkenluiders; vraagt het Bureau bijzondere aandacht te besteden aan de bescherming van klokkenluiders in het kader van de op de korte termijn aan te nemen richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van niet openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan; verzoekt de Commissie werk te maken van wetgeving met betrekking tot een minimaal beschermingsniveau voor klokkenluiders in de Unie; verzoekt de instellingen en agentschappen het statuut van de ambtenaren zodanig te wijzigen dat het niet alleen ambtenaren formeel verplicht tot het melden van onregelmatigheden van welke vorm dan ook, maar ook adequate bescherming biedt aan klokkenluiders; vraagt de instellingen en agentschappen om onverwijld invulling te geven aan artikel 22, onder c), van het Statuut van de ambtenaren;

25.

verneemt van het netwerk dat 16 agentschappen (52 %) gebruikmaken van deskundigengroepen, wetenschappelijke panels en commissies die bijna allemaal rekening houden met de bezwaren van het onderzoek op eigen initiatief van de Europese Ombudsman (OI/6/2014/NF) geopend op 12 mei 2014 met betrekking tot hun personeelsbeleid voor deze groepen; dringt er bij de agentschappen die nog geen rekening houden met deze factoren op aan om dit zo snel mogelijk te doen; dringt er verder bij de agentschappen op aan om de nieuwe regels over deskundigengroepen die door de Commissie moeten worden goedgekeurd toe te passen;

26.

constateert dat 29 agentschappen (meer dan 90 %) beleidsmaatregelen hebben genomen betreffende de publicatie van de cv's en de belangenverklaringen van hun leden van de raad van bestuur, managers en externe en interne deskundigen; stelt daarnaast vast dat 23 agentschappen (74 %) hun cv en belangenverklaringen op hun websites publiceren; stelt met bezorgdheid vast dat sommige agentschappen problemen hebben met de publicatie van de cv's of belangenverklaringen van hun leden van de raad van bestuur, omdat er geen mechanisme aanwezig is dat de leden van de raad van bestuur zou verplichten om deze documenten te verstrekken; dringt er bij de leden van de raad van bestuur van de agentschappen op aan om, indien zij de documenten die de afwezigheid van belangenconflicten bevestigen nog niet verstrekt hebben, deze documenten zo snel mogelijk in te dienen voor publicatie op de websites van de respectievelijke agentschappen, om zo de transparantie te vergroten;

27.

verlangt dat alle instellingen en agentschappen van de Unie uitvoering geven aan artikel 16 van het Statuut door op jaarbasis gegevens te publiceren over leidinggevende ambtenaren die de dienst hebben verlaten en een lijst van belangenconflicten op jaarbasis; verlangt dat alle instellingen en agentschappen van de Unie de verenigbaarheid zullen toetsen van functies na de uitdiensttreding bij de EU of de situatie waarin ambtenaren en voormalige leden van het Europees Parlement van de overheidssector naar de privésector trekken (de „draaideur-kwestie”) en van mogelijke belangenconflicten, en om duidelijke afkoelingsperiodes vast te stellen die ten minste de uitkeringsduur van overgangstoelages bestrijken;

28.

onderstreept dat de integriteit moet worden vergroot en het ethische kader moet worden versterkt door beter invulling te geven aan gedragscodes en ethische beginselen, om zo een gedeelde, effectieve cultuur van integriteit voor alle instellingen en agentschappen van de EU te versterken;

29.

verzoekt de instellingen en agentschappen van de Unie die een gedragscode hebben ingevoerd, waaronder het Parlement, de maatregelen ter uitvoering daarvan, zoals verificaties van de opgaven van financiële belangen, aan te scherpen;

30.

roept alle agentschappen op om gebruik te maken van het kader dat met het nieuwe interinstitutioneel akkoord over een verplicht transparantieregister zal worden gecreëerd en het te gebruiken als leidraad voor hun interactie met organisaties en zelfstandig werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en uitvoeren van het EU-beleid teneinde lobbyactiviteiten transparanter te maken;

Prestaties

31.

merkt op dat het principe van „rendement” en „meerwaarde voor de EU” ook geldt voor agentschappen, die moeten zorgen dat burgers goed worden geïnformeerd over de resultaten van de activiteiten van de agentschappen; merkt op dat het behalen van resultaten belangrijk is; benadrukt dat veel agentschappen in hun jaarverslagen geen expliciete informatie opnemen over de doeltreffendheid en efficiëntie van hun activiteiten en er dus geen verantwoording over afleggen; herhaalt dat het belangrijk is dat het netwerk lid wordt van de nieuwe interinstitutionele werkgroep voor prestaties met het oog op een gemeenschappelijk begrip van op prestaties gebaseerde en resultaatgerichte begrotingsprincipes, evenals het vaststellen van mogelijke verbeteringen aan de prestatiemodellen die nu toegepast worden in de agentschappen; vraagt dat de Rekenkamer tijdig een evaluatie van de prestaties en resultaten van de agentschappen levert voor de herziening van het meerjarig financieel kader voor 2016;

Communicatie en zichtbaarheid

32.

verneemt van het netwerk dat bijna alle agentschappen op hun websites meedelen dat zij instanties van de Unie zijn, met uitzondering van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, die vermeld dat het een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is; stelt daarnaast vast dat 50 % van de agentschappen op hun website informatie hebben gepubliceerd in alle talen van de Unie, dat vier agentschappen informatie aanbieden in 23 talen van de Unie, 22 % in ten minste twee talen informatie aanbiedt en 9 % van de agentschappen alleen over een Engelstalige website beschikt, waarvan er een aantal plannen hebben om de beschikbaarheid uit te breiden naar het Duits; merkt daarnaast op dat een volledige meertalige aanpak voor agentschappen momenteel niet haalbaar is wegens de nood aan bijkomende middelen; nodigt de agentschappen uit om socialemedia-instrumenten, enquêtes en focusgroepen te overwegen om het publieke bewustzijn te meten en om na te gaan op welke manieren hun communicatiestrategie in de toekomst kan verbeteren;

33.

erkent de verklaring van het netwerk dat de agentschappen zich krachtig inzetten om hun aanwezigheid op sociale media te verhogen; neemt er nota van dat slechts een paar instanties nog niet aanwezig zijn op sociale media, maar dat zij zich inzetten om in de nabije toekomst dergelijke communicatievormen op te nemen; stelt vast dat promotionele activiteiten via sociale media onder andere verslagen, evenementen, vacatures en aanbestedingen omvatten; stelt daarnaast vast dat activiteiten op sociale media worden geïntegreerd met andere communicatie-instrumenten van de agentschappen;

34.

verzoekt de agentschappen hun inspanningen nog te intensiveren en hun communicatiebeleid te verbeteren, hun zichtbaarheid via verschillende sociale media te vergroten om meer bekendheid te geven aan hun activiteiten en prestaties, en ervoor te zorgen dat de burgers goed geïnformeerd worden over hun werkzaamheden;

Overige opmerkingen

35.

stelt vast dat de Commissie op basis van de bijdragen van de agentschappen richtsnoeren heeft opgesteld met standaardbepalingen voor zetelovereenkomsten tussen de gedecentraliseerde agentschappen en de lidstaten waar deze gevestigd zijn; stelt vast dat naar de stand van januari 2016 vier agentschappen nog in onderhandeling zijn met hun gastland, vergeleken met tien agentschappen in het vorige jaar; wijst nogmaals op het belang van deze overeenkomsten voor de werkzaamheden en de veiligheid van de agentschappen; dringt er bij de agentschappen en de lidstaten die geen zetelovereenkomst hebben gesloten op aan om dit zo snel mogelijk te doen;

36.

vestigt de aandacht op het belang van het sociale aspect van de zetelovereenkomsten van de agentschappen met hun gastlanden, waaronder de zekerheid van de sociale situatie en levensomstandigheden van het personeel (schoolgeld, statuutkwesties enz.);

37.

stelt met bezorgdheid vast dat enkele agentschappen nog steeds een dubbele zetel hebben en meent dat de dubbele zetels die geen toegevoegde waarde voor de werking hebben zo snel mogelijk moeten worden afgeschaft;

38.

verzoekt het Agentschap om de maatregelen inzake discretie en uitsluiting bij openbare aanbestedingen strikt toe te passen, en erop toe te zien dat in alle gevallen een grondig achtergrondonderzoek wordt verricht, en om de uitsluitingsgronden toe te passen zodat ondernemingen in geval van belangenconflicten worden geweerd, aangezien dit van essentieel belang is om de financiële belangen van de Unie te beschermen;

39.

herinnert de Rekenkamer eraan dat het Parlement, de Raad en de Commissie in punt 54 van de Gemeenschappelijke aanpak overeengekomen zijn dat alle aspecten van deze uitbestede externe controle „geheel onder de verantwoordelijkheid van de [Rekenkamer] blijven vallen, die alle voorgeschreven administratieve procedures en procedures voor het toekennen van contracten beheert”; verzoekt de Commissie om met spoed te bevestigen dat de Gemeenschappelijke aanpak nog steeds geldt; betreurt ten zeerste dat de nieuwe benadering voor audits, met auditors uit de privésector, resulteerde in een toename van 85 % van de administratieve lasten voor de agentschappen, hetgeen neerkomt op meer dan 13 000 extra uren of een gemiddelde van 3,5 voltijdequivalenten (vte's) in vergelijking met de vorige controle beheerd door de Rekenkamer; betreurt dat de tijd besteed aan de aanbestedingen en het beheer van de auditcontracten voor meer dan 1 400 manuren extra werk zorgde voor de gedecentraliseerde agentschappen, en dat in 2014 de totale extra uitgaven voor externe controles uit de privésector 550 000 EUR bedroeg; verzoekt de Rekenkamer om in een betere begeleiding te voorzien voor privéauditors om zo de toegenomen administratieve lasten aanzienlijk te verlagen;

40.

verzoekt alle instellingen en agentschappen van de EU hun procedures en vaste praktijken ter bescherming van de financiële belangen van de Unie te verbeteren en actief mee te werken aan een resultaatgerichte kwijtingsprocedure;

41.

stelt voor dat de Commissie, de Raad en het Parlement overwegen kleinere agentschappen die dezelfde of onderling verbonden taken uitvoeren, samen te voegen; betoogt dat dit op lange termijn efficiëntiewinsten oplevert;

42.

is van oordeel dat de jaarverslagen van de instellingen en agentschappen van de Unie een belangrijke rol kunnen vervullen bij de naleving van de normen inzake transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; dringt er bij de instellingen en agentschappen van de Unie op aan een standaardhoofdstuk over deze punten op te nemen in hun jaarverslagen;

43.

neemt kennis van de gelijktijdige publicatie van de stappenplannen ter lancering van de herziening van de verordeningen tot oprichting van de drie tripartiete agentschappen van de Unie, Cedefop, EU-OSHA en Eurofound; benadrukt dat de kernfuncties van deze gerenommeerde agentschappen bij de herzieningen moeten worden gevrijwaard, net als hun tripartiete karakter en de actieve betrokkenheid van nationale instanties, vakbonden en werkgeversorganisaties bij hun bestuur en werking;

44.

herhaalt dat de bespreking van de ontwerpen van de jaarlijkse werkprogramma's en de meerjarenstrategieën van de agentschappen in de bevoegde commissies helpt om ervoor te zorgen dat de programma's en strategieën een afspiegeling zijn van de feitelijke beleidsprioriteiten, maar benadrukt dat de begrotingscyclus van de EU afgestemd moet worden op de EU 2020-strategie, om de resultaten van elk agentschap wat betreft hun bijdrage aan het bereiken van de EU 2020-doelstellingen grondig te kunnen volgen en er uitgebreid verslag over te kunnen uitbrengen;

45.

waardeert de goede praktijk van samenwerking tussen de agentschappen op het vlak van levens- en arbeidsomstandigheden, beroepsopleiding en veiligheid en gezondheid op het werk, die de synergiën en samenwerking optimaliseren en de complementariteit versterken; is eveneens ingenomen met de uitwisseling van goede praktijken tussen de Commissie en de agentschappen en pleit voor de voortzetting hiervan;

46.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de onder deze kwijtingsprocedure vallende agentschappen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).


(1)  PB C 409 van 9.12.2015, blz. 1.

(2)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(3)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(4)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(5)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.


Top