Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE2295

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten en niet-bindende instrumenten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied en tot intrekking van Besluit nr. 994/2012/EU (COM(2016) 53 final)

    PB C 487 van 28.12.2016, p. 81–85 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    28.12.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 487/81


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten en niet-bindende instrumenten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied en tot intrekking van Besluit nr. 994/2012/EU

    (COM(2016) 53 final)

    (2016/C 487/13)

    Rapporteur:

    Vladimír NOVOTNÝ

    Raadpleging

    Europese Commissie, 16.2.2016

    Raad, 2.3.2016

    Europees Parlement, 7.3.2016

    Rechtsgrondslag

    Artikel 194, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

    Goedkeuring door de afdeling

    7.9.2016

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    21.9.2016

    Zitting nr.

    519

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    139/0/4

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) verwelkomt het voorstel van de Commissie en het voorstel voor een nieuw besluit, waarmee een stap wordt gezet in de richting van grotere rechtszekerheid op het gebied van investeringen in de energiesector en desbetreffende infrastructuurprojecten, grotere transparantie inzake kwesties van gasvoorzieningszekerheid en een betere werking van de interne energiemarkt.

    1.2.

    Het EESC is voorstander van een voorafgaande beoordeling van internationale overeenkomsten met derde landen op energiegebied, om te voorkomen dat reeds gesloten overeenkomsten achteraf strijdig blijken te zijn met het recht van de EU en de vereisten van de interne energiemarkt. Ook in dit geval geldt immers dat voorkomen beter is dan genezen.

    1.3.

    Het EESC stelt voor dat de kennisgevings- en controleprocedure die aan het sluiten van internationale overeenkomsten op energiegebied voorafgaat (ex ante) beperkt blijft tot overeenkomsten die betrekking hebben op de gasvoorziening van de lidstaten, aangezien gas het meest gevoelige energieproduct is en verschillende EU-lidstaten van gas moeten worden voorzien.

    1.4.

    Het EESC is van mening dat de herziening van dit besluit alleen betrekking mag hebben op het opstellen van kaderovereenkomsten die rechtstreekse gevolgen hebben voor de interne markt van de Unie en/of de continuïteit van de energievoorziening, en dat de Commissie alleen zou moeten beoordelen of het haar voorgelegde ontwerp van intergouvernementele overeenkomst niet in strijd is met het recht van de Unie.

    1.5.

    Het succes van de invoering van de voorgestelde procedures voor kennisgeving en evaluatie m.b.t. internationale energie-overeenkomsten die worden voorbereid of waarover wordt onderhandeld, hangt af van een betere bescherming van vertrouwelijke informatie tijdens het voorbereidingsproces.

    1.6.

    Volgens het EESC moeten andere overeenkomsten op energiegebied worden beoordeeld door middel van de thans geldende juridische en administratieve procedures ex post. Het EESC zou echter ook graag zien dat dergelijke overeenkomsten op vrijwillige basis, op verzoek van de betrokken lidstaat, vooraf kunnen worden geëvalueerd.

    1.7.

    Voorts is het EESC van mening dat de voorgestelde termijn van twaalf weken waarbinnen de Commissie een negatief advies kan uitbrengen ingeval de ontwerpovereenkomst onverenigbaar is met het recht van de Unie de uiterste termijn moet zijn. Na afloop van deze termijn dient te worden geoordeeld dat de Commissie de voorgestelde overeenkomst heeft goedgekeurd en dat de onderhandelingen voor de sluiting van die intergouvernementele overeenkomst kunnen worden voortgezet.

    2.   Inleiding

    2.1.

    Het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een „mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied” maakt deel uit van het „winterpakket” van de Europese Commissie dat vooral gericht is op de continuïteit van de energievoorziening, en wel in het kader van het voorstel van een energie-unie. Dit pakket is in de eerste plaats toegespitst op gasleveringen uit derde landen.

    2.2.

    In 2015 heeft de Commissie een en ander herzien en heeft zij de doeltreffendheid geëvalueerd van het huidige Besluit nr. 994/2012/EU van 25 oktober 2012 met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten, dat voorziet in een mechanisme voor informatie-uitwisseling over de overeenkomsten die tussen lidstaten en derde landen zijn gesloten op energiegebied.

    2.3.

    Uit het evaluatieverslag van de Commissie blijkt dat de huidige besluiten niet tegemoetkomen aan een van hun belangrijkste doelstellingen en met name niet verzekeren dat de intergouvernementele overeenkomsten stroken met het recht van de Unie. De Commissie wijst op drie fundamentele oorzaken van dit probleem:

    het ontbreken van voorafgaande kennisgeving m.b.t. de intergouvernementele overeenkomsten aan de Commissie, wat het risico vergroot dat deze overeenkomsten worden opgesteld op een manier die niet verenigbaar is met het recht van de EU;

    de ontoereikendheid van de juridische mechanismen waarin sommige intergouvernementele overeenkomsten voorzien met het oog op wijziging of opzegging ervan;

    wat intergouvernementele overeenkomsten betreft, het gebrek aan transparantie ten aanzien van de lopende onderhandelingen of het vervangingseffect ervan.

    2.4.

    De Commissie heeft een voorstel voor een besluit tot intrekking van Besluit nr. 994/2012/EU geformuleerd dat voorziet in een aantal belangrijke wijzigingen ten aanzien van conclusies die voortvloeien uit de herziening van het genoemde besluit. Deze herziening heeft twee hoofddoelstellingen:

    erop toezien dat intergouvernementele overeenkomsten stroken met het recht van de Unie, om de goede werking van de interne markt te garanderen en de energiezekerheid in de EU te verbeteren, en

    zorgen voor meer transparantie van intergouvernementele overeenkomsten met derde landen om de kostenefficiëntie van de energievoorziening van de EU te optimaliseren en de solidariteit tussen de lidstaten te vergroten.

    3.   Commissiedocument

    3.1.

    Het herziene ontwerpbesluit bevat de volgende elementen:

    3.1.1.

    verplichtingen tot kennisgeving met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten:

    verplichting van de lidstaat om de Commissie in kennis te stellen van zijn voornemen om onderhandelingen te openen met derde landen over de sluiting van nieuwe intergouvernementele overeenkomsten inzake gaslevering of de wijziging van bestaande overeenkomsten;

    nadat kennis is gegeven van de onderhandelingen moet de Commissie op de hoogte worden gehouden van de voortgang van de werkzaamheden ter voorbereiding van de overeenkomst;

    wanneer de lidstaat de Commissie in kennis stelt van de onderhandelingen, kunnen de diensten van de Commissie de lidstaat adviseren hoe zij onverenigbaarheid van de intergouvernementele overeenkomst met het recht van de Unie of met beleidsstandpunten die in de conclusies van de Raad of de Europese Raad zijn vastgesteld, kan voorkomen;

    verplichting van de lidstaat om de Commissie in kennis te stellen van een ontwerp van intergouvernementele overeenkomst of van een ontwerpwijziging met alle bijbehorende documenten, zodra bij de onderhandelingen met de partijen overeenstemming is bereikt over alle belangrijke elementen voor de beoordeling vooraf door de Commissie;

    verplichting van de lidstaat om de Commissie in kennis te stellen van een intergouvernementele overeenkomst of een wijziging met alle bijbehorende documenten na ratificatie;

    verplichting van de lidstaat om de Commissie in kennis te stellen van alle bestaande intergouvernementele overeenkomsten of wijzigingen daarvan met alle bijbehorende documenten;

    overeenkomsten tussen ondernemingen vallen niet onder de verplichtingen tot kennisgeving, maar kunnen op vrijwillige basis aan de Commissie worden gemeld;

    verplichting van de Commissie om de informatie en documenten die zij heeft ontvangen met andere lidstaten te delen, voor zover de bepalingen inzake vertrouwelijkheid van de gegevens dit toelaten.

    3.1.2.

    Beoordeling door de Commissie:

    verplichting van de Commissie om binnen zes weken een evaluatie vooraf uit te voeren van het ontwerp van intergouvernementele overeenkomst of van een ontwerpwijziging, en de lidstaten in kennis te stellen van eventuele twijfels die zij heeft ten aanzien van de verenigbaarheid met het recht van de Unie, in het bijzonder met de wetgeving inzake de interne energiemarkt en het mededingingsrecht van de Unie;

    verplichting van de Commissie om de lidstaat binnen twaalf weken na de datum van kennisgeving in kennis te stellen van haar standpunt over de verenigbaarheid van de intergouvernementele overeenkomst of van de wijziging daarvan met het recht van de Unie;

    de lidstaat sluit de voorgestelde intergouvernementele overeenkomst of aanvaardt de wijziging daarvan pas wanneer de Commissie de lidstaat in haar advies in kennis heeft gesteld van haar eventuele twijfels. Bij het sluiten van de voorgestelde intergouvernementele overeenkomst of het aanvaarden van de wijziging ervan, houdt de lidstaat zoveel mogelijk rekening met de conclusies en de relevante aanbevelingen van de Commissie;

    verplichting van de Commissie om een evaluatie achteraf uit te voeren van bestaande intergouvernementele overeenkomsten of wijzigingen daarvan en om de lidstaten binnen negen maanden na de kennisgeving daarover te informeren in geval van twijfel ten aanzien van de verenigbaarheid van deze overeenkomsten met het recht van de Unie.

    3.1.3.

    Verplichtingen tot kennisgeving en evaluatie door de Commissie met betrekking tot niet-bindende instrumenten:

    verplichting van de lidstaat om de Commissie alle bestaande en toekomstige niet-bindende instrumenten met alle bijbehorende documenten mee te delen;

    de Commissie kan een beoordeling achteraf van ingediende niet-bindende instrumenten uitvoeren en de lidstaat ervan in kennis stellen indien zij van mening is dat de maatregelen ter uitvoering van het niet-bindende instrument in strijd kunnen zijn met het recht van de Unie;

    Volgens de Commissie is het verplicht stellen van de door haar vooraf te verrichten beoordeling van intergouvernementele overeenkomsten de meest effectieve, efficiënte en met de kosten evenredige optie. De lidstaten moeten ertoe verplicht worden de Commissie in een vroeg stadium op de hoogte te stellen van alle lopende onderhandelingen over een intergouvernementele overeenkomst inzake de levering van gas, alsook haar hun desbetreffende voorstellen voor te leggen met het oog op een voorafgaande evaluatie.

    3.2.

    Dit besluit is volgens de Commissie bevorderlijk voor:

    het vergroten van de rechtszekerheid, hetgeen investeringen ten goede komt;

    de goede werking van de interne markt voor energie, zonder segmentering en met meer concurrentie;

    een grotere transparantie met betrekking tot de energievoorzieningszekerheid in alle lidstaten.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1.

    Het EESC heeft in 2012 al — in het kader van de voorbereiding van Besluit nr. 994/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) — gewezen op de problematiek rond overeenkomsten op energiegebied. In zijn advies hierover heeft het benadrukt dat energieovereenkomsten moeten worden gesloten op basis van zowel strategische als commerciële overwegingen en met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en transparantie.

    4.2.

    Het Comité betreurt onder meer dat het voorstel voor een besluit geen betrekking heeft op belangrijke handelsovereenkomsten van particuliere entiteiten op energiegebied waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken en die mogelijkerwijs in strijd zijn met het EU-recht. Het Comité heeft gewezen op mogelijke dreigingen die kunnen ontstaan als strategische partnerschappen leiden tot het opleggen van praktijken op grond van andere belangen dan die van de EU die potentieel schadelijk voor deze EU-belangen kunnen blijken te zijn.

    4.3.

    De Europese werkgeversorganisaties hebben, als belangrijke deelnemers aan de sociale dialoog, samen met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld hun bedenkingen geuit ten aanzien van het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 994/2012/EU. De werkgeversorganisaties zijn van mening dat de huidige werkwijze met een beoordeling achteraf volstaat. Zij benadrukten dat de evaluatie gericht zou moeten zijn op de overeenkomsten die van invloed zijn op de interne markt voor energie of op de energievoorzieningszekerheid.

    4.4.

    Maatschappelijke organisaties en een aantal lidstaten hebben bovendien geëist dat er in het geval van het lekken van commercieel gevoelige informatie aansprakelijkheid moet worden vastgesteld en dat commerciële belangen terdege moeten worden beschermd. Zij pleitten er ook voor dat door particuliere entiteiten gesloten overeenkomsten en overeenkomsten in het kader van Euratom worden uitgesloten van het toepassingsgebied en formuleerden de eis dat alle maatregelen tot herziening van Besluit nr. 994/2012/EU de vrijheid van ondernemerschap en handel, de bescherming van bedrijfsgeheimen en het recht op behoorlijk bestuur moeten eerbiedigen.

    4.5.

    Tijdens de openbare raadplegingen die in het kader van dit dossier werden gehouden zijn ook soortgelijke bezwaren aangevoerd door belanghebbenden, waaronder de Europese sectorale organisaties en de verenigingen van regelgevende instanties. Zij benadrukten onder andere dat de begeleidende documenten van de Commissie (SWD(2016) 28 final) niet voldoende steekhoudende argumenten en significante cijfers bevatten om met recht en reden te concluderen dat de huidige regelgeving niet voldoet aan de doelstellingen en daarom moet worden vervangen door nieuwe regelgeving. De tekortkomingen van internationale overeenkomsten kunnen beter worden aangepakt door een striktere toepassing van het huidige besluit in plaats van door de invoering van nieuwe regelgeving.

    4.6.

    In een poging een passend compromis te bereiken, baseert het EESC zich in dit advies zowel op de eerder geformuleerde opmerkingen en bezwaren van een deel van het maatschappelijk middenveld als op de argumenten van de Commissie, maar ook op de conclusies van de Raad Energie van de EU.

    4.7.

    Op basis van de ervaring van de Commissie en aangezien het moeilijk is om achteraf wijzigingen aan te brengen in reeds gesloten internationale overeenkomsten op energiegebied die later strijdig blijken te zijn met het recht van de Unie, is het EESC voorstander van een beoordeling vooraf, d.w.z. dat er preventief wordt gekeken of het recht van de Unie en de regels inzake de interne energiemarkt worden geschonden in gevallen die van belang zijn voor de hele EU of voor meerdere lidstaten.

    4.8.

    Het EESC is van mening dat de herziening van dit besluit dus alleen betrekking zou moeten hebben op belangrijke intergouvernementele overeenkomsten met derde landen die rechtstreekse gevolgen hebben voor de interne markt van de Unie en/of de continuïteit van de energievoorziening, en dat de Commissie alleen zou moeten beoordelen of het haar voorgelegde ontwerp van intergouvernementele overeenkomst in strijd is met het recht van de Unie.

    4.9.

    In het geval van onderhandelingen over intergouvernementele overeenkomsten op kleinere schaal en met beperkte reikwijdte heeft de Commissie geen specifiek mandaat nodig om een lidstaat tijdens de onderhandelingen bijstand te verlenen. Tegelijkertijd moet het echter mogelijk blijven dat een lidstaat om advies van de Commissie verzoekt, zodat wordt voorkomen dat de gesloten overeenkomst indruist tegen de EU-wetgeving. In dat geval moet de Commissie gebonden zijn aan dwingende termijnen om de relevante informatie te verstrekken.

    5.   Bijzondere opmerkingen

    5.1.

    Het EESC is van mening dat het zaak blijft het controlemechanisme alleen op internationale overeenkomsten inzake gaslevering toe te passen.

    5.2.

    Het Comité onderschrijft het standpunt van de Commissie dat de verplichtingen die voortvloeien uit het voorstel voor een besluit geen betrekking mogen hebben op overeenkomsten die door particuliere entiteiten zijn gesloten. Het beveelt echter aan om in het geval van particuliere overeenkomsten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de interne energiemarkt of voor de energievoorzieningszekerheid gebruik te maken van de voorgestelde voorafgaande beoordeling. Maar hiervoor moeten duidelijke regels worden vastgesteld.

    5.3.

    Het EESC zou graag zien dat er aansprakelijkheid wordt vastgesteld in geval van verlies van commercieel gevoelige informatie en dat dergelijke gevallen ook vanuit strafrechtelijk oogpunt worden bekeken.

    5.4.

    Het EESC vindt dat het nodig noch noodzakelijk is om het onderhavige besluit te laten gelden voor juridisch niet-bindende instrumenten (artikel 2 van het voorstel).

    5.5.

    Het Comité heeft zijn twijfels over de stelling van de Commissie dat het voorstel geen gevolgen zal hebben voor de EU-begroting. Indien voortaan ook overeenkomsten van particuliere entiteiten vooraf worden beoordeeld, kan een toename van de administratieve kosten en administratieve lasten worden verwacht. Het EESC beschikt niet over gegevens die antwoord kunnen geven op de vraag hoe, in het kader van het nieuwe besluit, invulling zal worden gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel en hoe het evenredigheidsbeginsel in acht zal worden genomen.

    5.6.

    Het EESC onderschrijft het voorstel van de Commissie om de bijstand die zij verleent (artikel 4 van het voorstel) een facultatief karakter te laten behouden, aangezien een lidstaat die met een derde land onderhandelt, niet verplicht is de Commissie om bijstand te verzoeken.

    Brussel, 21 september 2016.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Georges DASSIS


    (1)  PB C 68 van 6.3.2012, blz. 65.


    Top