Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0228

    Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het voortgangsverslag 2014 van de Commissie over Turkije (2014/2953(RSP))

    PB C 407 van 4.11.2016, p. 50–60 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.11.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 407/50


    P8_TA(2015)0228

    Voortgangsverslag 2014 over Turkije

    Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het voortgangsverslag 2014 van de Commissie over Turkije (2014/2953(RSP))

    (2016/C 407/07)

    Het Europees Parlement,

    gezien het voortgangsverslag 2014 van de Commissie betreffende Turkije (SWD(2014)0307),

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15” van 8 oktober 2014 (COM(2014)0700),

    gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije (1), van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije (2), van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije (3), van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 betreffende Turkije (4), van 13 juni 2013 over de situatie in Turkije (5), van 12 maart 2014 over het voortgangsverslag 2013 betreffende Turkije (6), van 13 november 2014 over het Turkse optreden dat tot spanningen leidt in de exclusieve economische zone van Cyprus (7) en van 15 januari 2015 over de vrijheid van meningsuiting in Turkije (8),

    gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide (9),

    gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

    gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije (10) („het toetredingspartnerschap”) en de eerdere besluiten van de Raad van 2001, 2003 en 2006 betreffende het toetredingspartnerschap,

    gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, 5 december 2011, 11 december 2012, 25 juni 2013, 24 oktober 2014 en 16 december 2014,

    gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) waarin staat dat de verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan de einduitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken waarbij zij partij zijn,

    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

    gezien het verslag van de Wereldbank van 28 maart 2014 over de beoordeling van de douane-Unie tussen de EU en Turkije,

    gezien het verslag van de Commissie over de voortgang van Turkije bij de vervulling van de voorwaarden van het stappenplan voor visumliberalisering (COM(2014)0646,

    gezien het werk van Kati Piri in haar hoedanigheid van permanent rapporteur voor Turkije van de Commissie buitenlandse zaken,

    gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije op 3 oktober 2005 werden geopend, en dat het openen van dergelijke onderhandelingen het beginpunt van een langdurig proces vormt waarvan het eindresultaat niet vaststaat en dat is gebaseerd op eerlijke en strikte voorwaarden en hervormingsbereidheid;

    B.

    overwegende dat de EU blijft hechten aan verdere uitbreiding als een belangrijke beleidslijn om vrede, democratie, veiligheid en welvaart in Europa te bevorderen; overwegende dat iedere kandidaat-lidstaat op zijn eigen merites zal worden beoordeeld en dat de Europese Commissie op grond hiervan geen nieuwe toetreding tot de EU voorziet in deze legislatuur;

    C.

    overwegende dat Turkije zich heeft verplicht tot de naleving van de criteria van Kopenhagen, adequate en doeltreffende hervormingen, goede nabuurschapsbetrekkingen en geleidelijke aanpassing aan de EU; overwegende dat deze inspanningen moeten worden beschouwd als een kans voor Turkije om zijn instituties te versterken en zijn democratiserings- en moderniseringsproces voort te zetten;

    D.

    overwegende dat volgens de classificatie van Freedom House voor pers- en mediavrijheid Turkije geen vrije pers heeft en slechts over gedeeltelijke internetvrijheid beschikt;

    E.

    overwegende dat Verslaggevers zonder Grenzen Turkije in 2014 classificeerden als een van de landen waar journalisten het meest bedreigd en fysiek aangevallen worden;

    F.

    overwegende dat de EU de referentie voor de hervormingen in Turkije moet blijven;

    G.

    overwegende dat de volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen en de integratiecapaciteit van de Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU;

    H.

    Overwegende dat de rechtsstaat — met inbegrip van in het bijzonder de scheiding der machten, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, vrijheid van vergadering en vreedzaam protest, vrijheid van meningsuiting en van de media, vrouwenrechten, godsdienstvrijheid, de rechten van personen die behoren tot (nationale) minderheden, en de bestrijding van discriminatie jegens kwetsbare groepen zoals Roma en lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI-personen) — een centrale plaats inneemt in het onderhandelingsproces;

    I.

    overwegende dat de Commissie in haar mededeling getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15” heeft geconcludeerd dat Turkije, vanuit economisch en energiezekerheidsoogpunt, een strategische partner van de EU vormt, en dat samenwerking met Turkije inzake kwesties van buitenlands beleid van essentieel belang is; overwegende dat de Commissie in dezelfde mededeling haar bezorgdheid uitte over de bescherming van fundamentele rechten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de rechtsstaat, het recht van vrije vergadering en vrijheid van meningsuiting;

    J.

    overwegende dat Turkije, voor het negende opeenvolgende jaar, niet de bepalingen ten uitvoer heeft gelegd die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij; overwegende dat deze weigering grote negatieve gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces;

    K.

    overwegende dat Turkije zich, met het oog op meer stabiliteit en de bevordering van goede betrekkingen met zijn buurlanden, meer moet inspannen om een oplossing te vinden voor nog openstaande bilaterale vraagstukken, waaronder niet nagekomen wettelijke verplichtingen en conflicten over land- en zeegrenzen en geschillen over het luchtruim met zijn naaste buren, overeenkomstig de bepalingen van het VN-Handvest en het internationaal recht;

    L.

    overwegende dat de Turkse autoriteiten niet hebben ingestemd met de heropening van het orthodoxe seminarie op het eiland Heybeliada;

    De stand van zaken van de betrekkingen tussen de EU en Turkije

    1.

    is ingenomen met het voortgangsverslag 2014 van de Commissie betreffende Turkije en onderschrijft de conclusie ervan dat Turkije een belangrijke strategische partner voor de EU is en dat actieve en geloofwaardige onderhandelingen een geschikt kader zouden bieden om het potentieel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije optimaal te benutten; benadrukt dat het hervormingsproces in het kader van de onderhandelingen met de EU Turkije een belangrijke kans zou kunnen bieden om een krachtig pluralistisch democratisch systeem te ontwikkelen, met solide instituties, ten bate van alle burgers van Turkije, en om nauwere betrekkingen met de EU tot stand te brengen; verzoekt de Commissie opnieuw te evalueren op welke manier de onderhandelingen tot dusver zijn gevoerd en hoe de betrekkingen tussen de EU en Turkije kunnen worden verbeterd en versterkt;

    2.

    onderstreept dat een effectieve en functionerende relatie tussen de EU en Turkije, gebaseerd op dialoog, nauwere samenwerking, wederzijdse inzet en onderhandelingen, gezien hun geografische nabijheid, hun historische banden, de grote Turkse gemeenschap in de EU, de nauwe economische betrekkingen en de gemeenschappelijke strategische belangen, beide partijen ten goede komt; dringt er bij Turkije op aan het hervormingsproces centraal te stellen in zijn binnenlandse beleidskeuzen; is van mening dat de EU deze gelegenheid te baat moet nemen om de belangrijkste hoeksteen van het proces van verdere democratisering in Turkije te worden door universele waarden en Europese regelgevingsnormen te bevorderen als maatstaven voor het hervormingsproces, en door Turkije te steunen bij de ontwikkeling van solide, democratische instituties en doeltreffende wetgeving, gebaseerd op de eerbiediging van fundamentele vrijheden, mensenrechten en de rechtsstaat, waarbij de belangen van alle lagen van de Turkse samenleving worden vertegenwoordigd en verdedigd;

    3.

    spoort de regering van Turkije aan het tempo van de onderhandelingen te versnellen en zichzelf ondubbelzinnig te verplichten tot de eerbiediging van democratische normen en waarden, die centraal staan in de EU; ondersteunt de inspanningen van de nieuwe Commissie om de betrokkenheid bij Turkije te vergroten op basis van gedeelde belangen en gemeenschappelijke uitdagingen; neemt kennis van de opening van de onderhandelingen over hoofdstuk 22 (regionaal beleid) in november 2013;

    4.

    is verheugd over de verkiezing van het meest inclusieve en representatieve parlement in de moderne geschiedenis van Turkije, dat een afspiegeling vormt van de diversiteit van het land; prijst de veerkracht van de Turkse democratie en de democratische gezindheid van de Turkse burgers, zoals deze zijn gebleken uit de bijzonder hoge opkomst en de indrukwekkende deelname van vrijwilligers uit het maatschappelijk middenveld op verkiezingsdag; dringt er bij alle politieke partijen op aan toe te werken naar de totstandbrenging van een stabiele en inclusieve regering teneinde het democratiseringsproces in Turkije en de hervormingsdialoog met de EU nieuw leven in te blazen;

    5.

    onderstreept de noodzaak om meer te investeren in contacten tussen mensen teneinde een gunstig klimaat voor samenwerking tussen Turkije en de EU tot stand te brengen; benadrukt in dit verband dat, met het oog op nauwere betrekkingen tussen de EU en Turkije, concrete voortgang moet worden geboekt op het gebied van visumliberalisering, gebaseerd op naleving van de vereisten die zijn opgenomen in de routekaart voor een visumvrije regeling met Turkije; wijst er met klem op dat de EU het in de overgangsperiode makkelijker moet maken voor zakenmensen om een visum te krijgen, en dat studenten- en academische uitwisselingsprogramma's en toegangsmogelijkheden voor het maatschappelijk middenveld actief moeten worden bevorderd; is van mening dat betere toegangsmogelijkheden tot de EU tot meer steun voor het hervormingsproces in Turkije zouden leiden;

    Rechtsstaat en democratie

    6.

    wijst erop dat Turkije de tenuitvoerlegging van de hervormingen van voorgaande jaren heeft voortgezet; is in dit verband ingenomen met de wijzigingen van het wettelijk kader betreffende politieke partijen en verkiezingscampagnes, dat nu campagne voeren in andere talen dan het Turks toestaat, gedeeld partijleiderschap legaliseert en de regels met betrekking tot de lokale organisatie van politieke partijen versoepelt; wijst in dit verband nogmaals op de noodzaak om de kiesdrempel van 10 % te verlagen, zodat alle geledingen van de Turkse samenleving de mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan de politiek;

    7.

    benadrukt dat een nieuwe grondwet gebaseerd op bepalingen die een pluralistische, inclusieve en tolerante samenleving bevorderen, het hervormingsproces zou ondersteunen en zou voorzien in een stevige basis voor fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; prijst de werkzaamheden van het constitutionele bemiddelingscomité, dat, alvorens te worden opgeheven, consensus bereikte over 60 grondwetswijzigingen; dringt nogmaals aan op voortzetting van het constitutionele hervormingsproces en benadrukt dat een nieuwe grondwet gebaseerd moet zijn op brede consensus binnen het politieke spectrum en in de samenleving als geheel; spoort Turkije aan om in het kader van het constitutionele hervormingsproces de Commissie van Venetië te raadplegen;

    8.

    is verheugd over de nieuwe strategie van de Turkse regering om alle nieuwe wetgeving via het Ministerie van EU-aangelegenheden te laten lopen, om zo de coördinerende rol van het ministerie te versterken en ervoor te zorgen dat ontwerpwetgeving in overeenstemming is met EU-normen; pleit in dit verband voor nauwe samenwerking met de Commissie van Venetië, waar mogelijk, en een intensievere dialoog met de Europese Commissie over nieuwe wetgeving in voorbereiding en over de tenuitvoerlegging van bestaande wetten, teneinde verenigbaarheid met het EU-acquis te waarborgen;

    9.

    benadrukt het belang van adequate raadpleging van het maatschappelijk middenveld in het wetgevingsproces; pleit in dit verband voor de ontwikkeling van mechanismen voor de gestructureerde raapleging van het maatschappelijk middenveld als onderdeel van het wetgevings- en beleidsvormingsproces en van het tenuitvoerleggingsproces van nieuwe wetgeving; prijst het krachtige maatschappelijk middenveld in Turkije; beklemtoont dat consistente hervormingen dringend nodig zijn om de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, zodat maatschappelijke organisaties vrij en zonder beperkingen kunnen opereren en om hun toegang tot financiering te verbeteren;

    10.

    spreekt zijn krachtige steun uit voor en stimuleert de inspanningen van de regering van Turkije en alle andere belanghebbenden om een alomvattende en duurzame afsluiting te bewerkstelligen van het vredeproces met de Koerdische gemeenschap op basis van de onderhandelingen met de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat, en een proces van sociaaleconomische integratie van de Koerdische gemeenschap; staat volledig achter de aankondiging door de Democratische Volkspartij (HDP) van een buitengewoon congres van de PKK met als doel de wapens neer te leggen en democratische politiek als methode te bevorderen; spoort de regering met klem aan prioriteit te blijven geven aan de versterking van de sociale, culturele en politieke rechten en de gelijke behandeling van burgers van Koerdische oorsprong; is ingenomen met de op 11 juni 2014 door de Turkse Grote Nationale Vergadering aangenomen wet „om het vredesproces een sterkere rechtsgrondslag te geven”, die maatregelen omvat om terrorisme uit te bannen, sociale integratie te versterken, degenen die de PKK verlaten en hun wapens neerleggen te re-integreren, en de publieke opinie voor te bereiden op de terugkeer van voormalige strijders; is van mening dat een succesvolle oplossing van de Koerdische kwestie van cruciaal belang is en een belangrijke positieve bijdrage zou leveren aan de democratie, vrede, stabiliteit en de bescherming van mensenrechten in Turkije; moedigt daarom alle politieke partijen aan dit proces te steunen; dringt er bij de Commissie op aan technische bijstand te bieden en middelen die beschikbaar zijn in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) vrij te maken voor onder meer programma's voor sociaaleconomische integratie en onderwijs in het zuidoosten van Turkije, als een manier om het Koerdische vredesproces te bevorderen; wijst erop dat de onderhandelingen over hoofdstuk 22 (regionaal beleid) Turkije kunnen helpen om een effectief cohesieprogramma voor het zuidoosten op te zetten;

    11.

    betreurt het besluit van de Waterbouwwerken van de Turkse Staat om de werkzaamheden aan de Ilisu-dam voort te zetten, wat rampzalige gevolgen zal hebben op sociaal, milieu- en politiek gebied; wijst erop dat deze regio voornamelijk bewoond wordt door Koerden en dat de bouw ernstige gevolgen zal hebben voor de Koerdische bevolking en cultuur;

    12.

    spreekt zijn bezorgdheid uit over de corruptieperceptie-index 2014 die Transparancy International op 3 december 2014 heeft gepubliceerd, waarin wordt gewezen op een vermeende sterke stijging van corruptie in Turkije gedurende het afgelopen jaar en waarin Turkije inmiddels de 64e plaats inneemt; vindt de manier waarop de Turkse regering en het Turkse parlement hebben gereageerd op de in december 2013 geuite aantijgingen van corruptie, onder meer jegens voormalige regeringsleden, zeer betreurenswaardig, en betreurt het feit dat de onderzoeken inzake zeer ernstige gevallen van corruptie geen follow-up hebben gekregen; spreekt zijn zorg uit over de strafrechtelijke vervolging van onderzoeksjournalisten die de corruptiezaken volgden; dringt aan op een transparant en onafhankelijk onderzoek naar de in december 2013 geuite aantijgingen; benadrukt de noodzaak van meer politieke wil om een adequaat wettelijk kader te ontwikkelen voor de strijd tegen corruptie, die niet alleen de democratische werking van instituties en het vertrouwen van de bevolking in de democratie ondermijnt, maar ook de economische groei en een gunstig investeringsklimaat schade toe kan brengen;

    13.

    spreekt zijn bezorgdheid uit over de recente wijzigingen van de wet betreffende de hoge raad van rechters en openbare aanklagers en de daarop volgende talrijke overplaatsingen en ontslagen van rechters en aanklagers, en de arrestaties, overplaatsingen en ontslagen van politiefunctionarissen, die ernstige en gerechtvaardigde zorgen hebben opgeroepen over de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en doeltreffendheid van de rechterlijke macht, de scheiding van machten en de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, dat nog altijd een centraal onderdeel van de criteria van Kopenhagen vormt; is bezorgd over de frequente wijzigingen van belangrijke wetgeving zonder een behoorlijke raadpleging van de belanghebbenden; is ingenomen met de schrapping van artikel 10 van de antiterreurwet; is evenwel bezorgd over het feit dat het toepassingsgebied van de antiterreurwet nog steeds buitensporig groot is wegens de uiterste brede definities van de wet, die ruimte laten voor uitzonderlijk brede interpretaties; herinnert aan de noodzaak om artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht te hervormen, zodat uitsluitend degenen die lid zijn of bijdragen aan de activiteiten van een terroristische of gewapende organisatie kunnen worden vervolgd; dringt aan op een strategie voor de hervorming van het rechtsstelsel in overeenstemming met de aan te nemen EU-normen in samenwerking met alle belanghebbenden; is ingenomen met de eerste stap die is gezet in de richting van vermindering van de maximale duur van voorarrest van 10 naar 5 jaar, maar benadrukt met klem dat deze duur verder moet worden verkort om te voorkomen dat voorarrest de facto gelijkstaat aan gevangenisstraf; benadrukt dat het belangrijk is om regionale gerechtshoven van beroep op te richten en alle noodzakelijke maatregelen vast te stellen om een eerlijk proces te waarborgen; spoort Turkije aan om de hervorming van het rechtssysteem voort te zetten en te waarborgen dat alle kinderen ongehinderd en doeltreffend toegang tot het rechtssysteem hebben;

    14.

    is uitermate bezorgd over de op 26 april 2014 in werking getreden wet 6532, die ertoe leidde dat de bevoegdheden van de nationale inlichtingendienst (MIT) drastisch werden uitgebreid, waardoor de mediavrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het recht op toegang tot informatie van openbaar belang worden ondermijnd, gerechtelijke procedures tegen personeelsleden van de dienst nauwelijks nog mogelijk zijn en het recht op privacy wordt geschonden doordat de dienst zonder voorafgaand gerechtelijk bevel persoonsgegevens kan bemachtigen; is van mening dat deze bepalingen een schending inhouden van de verplichtingen van Turkije ten aanzien van het internationaal humanitair recht en de eigen binnenlandse wetgeving;

    15.

    is ingenomen met een aantal belangrijke besluiten van het constitutioneel hof van Turkije ter bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, hetgeen een bewijs vormt van de veerkracht van het grondwettelijk stelsel; merkt voorts op dat in de arresten van het constitutioneel hof nadrukkelijk wordt gewezen op de ondeugdelijke uitvoering van de onderzoeken en de daarop volgende rechtszaken in de Energekon-zaak en de Sledgehammer-zaak; is verheugd over het feit dat het constitutioneel hof nog steeds individuele verzoekschriften in behandeling neemt; uit zijn bezorgdheid over de wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, met name wat betreft het gebruik van de term „redelijk vermoeden”, waardoor de deur wordt geopend voor willekeurige aanvallen op oppositiepartijen; merkt op dat die wijzigingen zijn aangenomen zonder raadpleging van de Europese Commissie, zoals was afgesproken tijdens de onderhandelingen;

    16.

    uit ernstige bezorgdheid over de hoge mate van politieke polarisatie in Turkije; herinnert eraan dat pluralisme de kern moet vormen van elk democratisch regime; dringt dan ook aan op het bevorderen van dialoog met alle Turkse politieke partijen; wijst erop dat een dergelijke dialoog absoluut noodzakelijk is met betrekking tot belangrijke hervormingsprocessen op de lange termijn, een nieuwe grondwet en de Koerdische vredesbesprekingen; roept de regerende partij en de oppositie op te streven naar samenwerking en consensus, en het maatschappelijk middenveld actief in besluitvormingsprocessen te betrekken;

    Eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden

    17.

    is verheugd over de goedkeuring in maart 2014 van het actieplan ter voorkoming van schendingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en beschouwt dit als een belangrijke stap om het Turkse rechtskader in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het EHRM; verwacht van de regering dat zij nadere maatregelen treft om de aanbevelingen van het EHRM ten uitvoer te leggen; onderstreept dat het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa Turkije ertoe verplicht hoge politieke en wettelijke normen na te streven, en verzoekt Turkije om bij het hervormingsproces volledig samen te werken met de Raad van Europa en de commissie van Venetië; herinnert eraan dat eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten bepalend is voor de vooruitgang in de onderhandelingen;

    18.

    constateert met zorg dat de meeste onderzoeken naar de gebeurtenissen in het Gezi-park in mei en juni 2013 en naar de beschuldigingen van buitensporig gebruik van geweld en wangedrag door de politie nog steeds lopen, en dat weinig vooruitgang is geboekt bij het opsporen van de vermeende daders; beklemtoont dat als gevolg van een aantal klachten over het gebruik van geweld door politieagenten tijdens de Gezi-protesten, de Ombudsman een verslag heeft opgesteld waarin wordt geconstateerd dat buitensporig geweld is gebruikt; roept de Turkse autoriteiten op een schadevergoeding te betalen aan alle slachtoffers die vreedzaam protesteerden of die niet bij de demonstranten hoorden, maar slechts toevallig ter plaatse waren; dringt aan op de afronding van doeltreffende en onpartijdige onderzoeken naar alle zaken van vermeende mishandeling door overheidsfunctionarissen en op berechting van de verantwoordelijken; onderstreept dat vervolgens duidelijke regels met betrekking tot het gebruik van geweld en de rol van de politie moeten worden aangenomen die in overeenstemming zijn met internationale normen; dringt krachtig aan op de opheffing van de beperking van de vrijheid van vreedzame vergadering en benadrukt dat andere wetgeving, zoals de antiterreurwetgeving, niet moet worden gebruikt om mensen ervan te weerhouden hun recht op vreedzaam protest uit te oefenen, en dat vreedzame betogingen geen reden voor arrestatie mogen vormen; dringt er bij de Turkse regering op aan te voorzien in passende, objectieve en transparante „checks and balances” met betrekking tot de macht van rechtshandhavingsinstanties; beveelt aan dat de Turkse autoriteiten een onafhankelijk en effectief mechanisme opzetten voor de afhandeling van klachten over de politie; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het pakket maatregelen inzake binnenlandse veiligheid, dat een schending vormt van het beginsel van gerechtelijk toezicht op politieactiviteiten en dat een buitensporig groot toepassingsgebied heeft;

    19.

    onderstreept dat het noodzakelijk is de wet betreffende het Nationaal Instituut voor de Mensenrechten van Turkije te herzien, zodat dit een onafhankelijk orgaan wordt dat over toereikende middelen beschikt en verantwoording aflegt aan het publiek, en waaraan groeperingen uit het maatschappelijk middenveld deelnemen; neemt kennis van de aanbevelingen in het verslag van de Ombudsman, waaronder de eis van gradueel en evenredig gebruik van geweld door de politie, uitsluitend als laatste redmiddel en onder toezicht; benadrukt dat het van belang is het initiatiefrecht van de Ombudsman te versterken, evenals zijn vermogen om controles ter plaatse te verrichten, en dat er waarborgen moeten komen voor de adequate tenuitvoerlegging van zijn besluiten;

    20.

    feliciteert Turkije met de groeiende deelname van Roma aan het maatschappelijk middenveld; hoopt dat de nieuwe Roma-organisaties de steun en tijd zullen krijgen om op een betekenisvolle manier deel te kunnen nemen aan samenwerkingsinitiatieven voor de uitwerking en uitvoering van maatregelen op lokaal en nationaal niveau; beveelt de regering aan bestaande huisvestingsprojecten te combineren met sociale en langetermijnaspecten zoals gezondheidszorg en onderwijs; is ingenomen met algemene actieplannen voor de bestrijding van discriminatie, die de toegang van Roma tot de arbeidsmarkt zouden kunnen verbeteren;

    21.

    spoort de Turkse regering aan prioriteit te verlenen aan het waarborgen van de mediavrijheid en te voorzien in een adequaat rechtskader dat pluriformiteit garandeert, overeenkomstig de internationale normen; veroordeelt de pogingen van de Turkse regering om de toegang tot sociale media en websites te verbieden of websites te sluiten zonder gerechtelijk bevel, haar restrictieve aanpak ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting en de druk die zij uitoefent op mediabedrijven en journalisten, hetgeen vaak resulteert in de intimidatie, het ontslag of de arrestatie van journalisten en wijdverbreide zelfcensuur; wijst erop dat het aantal schendingen van de vrijheid van meningsuiting is toegenomen na het corruptieschandaal van december 2013; acht het noodzakelijk dat er een rechtskader wordt gecreëerd om volledige transparantie over de eigendomsstructuur van de media mogelijk te maken; herinnert eraan dat de EU hecht aan de vrijheid van meningsuiting in al haar vormen en dringt er bij de EU-delegatie in Turkije op aan de rechtszaken van journalisten en mensenrechtenverdedigers te blijven volgen;

    22.

    veroordeelt de recente politie-invallen en de gevangenneming van een aantal journalisten en mediavertegenwoordigers op 14 december 2014; herinnert eraan dat een vrije en pluriforme pers het kernbeginsel van iedere democratie vormt, evenals een behoorlijke rechtsgang en onafhankelijkheid van de rechters; benadrukt daarom dat het noodzakelijk is dat in alle zaken i) uitvoerige en transparante informatie wordt verschaft inzake de beschuldigingen tegen de verdachten, ii) de verdachten volledige toegang krijgen tot belastend bewijsmateriaal evenals het volledige recht op verdediging, en iii) een deugdelijke afhandeling van de zaken wordt gewaarborgd teneinde onverwijld en buiten gerede twijfel te verifiëren of de beschuldigingen op waarheid berusten; dringt er bij de autoriteiten van Turkije op aan deze zaken zo spoedig mogelijk te toetsen en te behandelen en, in zaken waarin zij de rechtsvervolging willen doorzetten, zich te houden aan de internationale normen voor een eerlijk proces;

    23.

    verklaart dat het recente optreden van de Turkse regering tegen de vrijheid van media en de diversiteit van meningen niet verenigbaar is met de grondrechten van de EU en derhalve in tegenspraak is met de geest van het onderhandelingsproces;

    24.

    is van mening dat, in overeenstemming met de waarde die de EU hecht aan de rechtsstaat en fundamentele waarden, in Turkije dringend behoefte is aan hervormingen op het gebied van de rechterlijke macht en de grondrechten, en op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid; is voorts van mening dat vervulling van de voorwaarden voor de officiële opening van hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en grondrechten) en hoofdstuk 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) een belangrijke stap vormen om werkelijk effectieve hervormingen te bevorderen en ervoor te zorgen dat het hervormingsproces in Turkije wordt gebaseerd op normen en waarden van de EU; herhaalt zijn oproep aan de Raad om, zodra aan de reeks criteria is voldaan, onderhandelingen te beginnen over de rechterlijke macht en grondrechten en over justitie, vrijheid en veiligheid; dringt er bij Turkije op aan zoveel mogelijk samen te werken om dit te bereiken; verzoekt de Commissie onverwijld aan te sturen op verdere dialoog en samenwerking met Turkije op de terreinen die onder de hoofdstukken 23 en 24 vallen, teneinde een gemeenschappelijk akkoord inzake de noodzakelijke hervormingen te bewerkstelligen;

    25.

    is ingenomen met het besluit om extra financiering uit het instrument voor pretoetredingssteun II voor de periode 2014-2020 beschikbaar te stellen voor hervormingen die verband houden met de rechtsstaat en grondrechten, binnenlandse zaken en het maatschappelijk middenveld; wijst erop dat de bevordering van de rechtsstaat, democratie en fundamentele vrijheden de belangrijkste beginselen vormen met betrekking tot pretoetredingssteun; herinnert aan de conclusie van de Raad van december 2014 dat beter zal worden gelet op de samenhang tussen financiële steun en de algehele vooruitgang bij de uitvoering van de pretoetredingsstrategie, onder meer op het vlak van de volledige eerbiediging van fundamentele rechten en vrijheden; dringt er voorts bij de Commissie op aan de tenuitvoerlegging van het instrument voor pretoetredingssteun II nauwlettend te volgen in alle kandidaat-lidstaten en middelen uit het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) aan te wenden voor de bevordering van de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van mediavrijheid, pluriformiteit van de media, vrijheid van vereniging en vergadering, vakbondsrechten en de vrijheid van gedachte;

    26.

    neemt kennis van het feit dat Turkije heeft bijgedragen aan de inwerkingtreding op 1 augustus 2014 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul); uit evenwel zijn zorg over de nog altijd hoge prevalentie van geweld tegen vrouwen en de gebrekkige tenuitvoerlegging van binnenlandse wetgeving ter voorkoming van geweld tegen vrouwen; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan te voorzien in voldoende opvangtehuizen voor vrouwen en minderjarigen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld; beveelt de Turkse regering aan gendergelijkheid te bevorderen op politiek, economisch, sociaal, cultureel, en maatschappelijk vlak of op enig ander terrein; dringt er bij de Turkse regering op aan om, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en desbetreffende ondernemersorganisaties, ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen en het aantal obstakels dat de toegang van vrouwen tot economische activiteiten belemmert, te verminderen; spoort de Turkse regering in dit verband aan een ambitieus streefdoel te stellen voor de toegang van vrouwen tot werk; wijst erop dat Turkije in het Global Gender Gap Report 2014 van het World Economic Forum op plaats 125 van de 142 landen staat; betreurt de opmerkingen van bepaalde overheidsfunctionarissen en vertegenwoordigers van de regering over de rol van vrouwen in de Turkse samenleving ten zeerste, en benadrukt dat het van groot belang is om stereotypen en vooroordelen in de samenleving jegens vrouwen te bestrijden;

    27.

    benadrukt dat het van belang is het hervormingsproces op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst voort te zetten door religieuze gemeenschappen in staat te stellen rechtspersoonlijkheid te verwerven, door alle restricties ten aanzien van de opleiding, benoeming, legaal verblijf en opvolging van geestelijken weg te nemen, en door te voldoen aan alle desbetreffende arresten van het EHRM en de aanbevelingen van de commissie van Venetië; benadrukt in dit verband de noodzaak om een dialoog met de alevitische gemeenschap te bevorderen en de Cem-huizen als gebedsplaatsen te erkennen, om de heropening van het Grieks-orthodoxe Halki-seminarie toe te staan en om alle obstakels voor een goede werking van het seminarie weg te nemen, en om het officiële gebruik van de kerkelijke titel van de oecumenische patriarch toe te staan; verzoekt de Turkse autoriteiten om alle openstaande vraagstukken in verband met de teruggave van land aan het Mor Gabriël-klooster en andere landaanspraken van de Syrisch-orthodoxe kerk af te handelen; herinnert eraan dat het van belang is om de aanbevelingen van de Commissie van Venetië inzake Imvros en Tenedos met betrekking tot de bescherming van eigendom en het recht op onderwijs ten uitvoer te leggen; onderstreept de noodzaak om het recht op verschillende levensstijlen, zowel seculier als religieus, volledig te respecteren overeenkomstig de waarden van de EU, en om de scheiding tussen religie en staat te handhaven; onderstreept dat het belangrijk is om de rechten van minderheden te beschermen; betreurt dat niet-islamitische liefdadigheidsinstellingen als gevolg van de afschaffing van de vorige wet twee jaar geleden en het bestaande rechtsvacuüm, niet de mogelijkheid hebben hun eigen bestuursorgaan te kiezen;

    28.

    benadrukt dat het recht om de militaire dienst op grond van gewetensbezwaren te weigeren, moet worden erkend;

    29.

    verzoekt Turkije om zich serieus in te spannen om de rechten van de LGBTI-gemeenschap te beschermen en is van mening dat de oprichting van een specifieke instantie om discriminatie, haatzaaiende uitspraken, racisme, xenofobie, antisemitisme en intolerantie te bestrijden de individuele rechten in Turkije zou versterken; dringt erop aan uitgebreide antidiscriminatiewetgeving op te stellen, met inbegrip van het verbod op discriminatie en haatzaaiende uitspraken op grond van etniciteit, godsdienst, seksuele geaardheid, geslacht of genderidentiteit, en om het verbod van dergelijke discriminatie op te nemen in een nieuwe grondwet; is bezorgd over de frequente aanvallen op transgenders en over het gebrek aan bescherming van personen uit de LGBTI-gemeenschap tegen geweld; betreurt het ten zeerste dat haatmisdrijven tegen personen uit de LGBTI-gemeenschap vaak onbestraft blijven of dat de straffen die de daders krijgen opgelegd worden verlaagd vanwege „uitlokking” door het slachtoffer; verzoekt de regering van Turkije opnieuw de Turkse strijdkrachten te gelasten een einde te maken aan het aanmerken van homoseksualiteit en transseksualiteit als „psychoseksuele aandoeningen”;

    30.

    betreurt het verlies van vele levens bij de mijnrampen in Soma en Ermenek; is ingenomen met de ratificatie door Turkije van het Verdrag betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO); benadrukt dat het van belang is dat problemen betreffende de veiligheid en gezondheid op het werk in alle sectoren worden aangepakt en spoort de Turkse autoriteiten aan het toezicht bij fatale ongevallen op de werkvloer transparanter te maken; is van mening dat vakbondsvrijheid, een sociale dialoog en de betrokkenheid van de sociale partners van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van een welvarende, pluralistische samenleving; onderstreept het belang van verdere vooruitgang op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid, op basis van een adequate en tijdige tenuitvoerlegging van de IAO-verdragen; neemt kennis van de aanzienlijke tekortkomingen in de wetgeving inzake arbeidsrecht en vakbondsrechten; onderstreept dat het recht zich te organiseren, het recht collectieve onderhandelingen te voeren en het recht te staken voor werknemers in de private sector en voor ambtenaren in overeenstemming moet worden gebracht met het EU-acquis en internationale normen; spoort de regering van Turkije aan een stappenplan op te stellen om de wetgeving te verbeteren en deze in overeenstemming te brengen met de IAO-normen; benadrukt dat het van belang is dat Turkije aan de openingsvoorwaarden op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid voldoet; dringt er bij de Commissie op aan om Turkije adequate technische bijstand te bieden op het gebied van arbeidshervormingen, en om EU-normen te bevorderen;

    31.

    dringt er bij Turkije op aan wetgeving op te stellen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van bijvoorbeeld deeltijdwerkers, die momenteel worden geconfronteerd met tekortschietende arbeidsvoorwaarden, een gebrek aan arbeidszekerheid en problemen bij het zich aansluiten bij vakbonden; merkt op dat de mijnbouw- en bouwsector de gevaarlijkste bedrijfstakken in Turkije zijn en dringt aan op transparante onderzoeken naar dodelijke arbeidsongevallen;

    32.

    roept de Turkse regering op haar plannen voor de bouw van een kerncentrale in Akkuyu stop te zetten; wijst erop dat de beoogde locatie in een gebied ligt dat bijzonder gevoelig is voor aardbevingen, waardoor er niet alleen een groot gevaar ontstaat voor Turkije maar voor het hele Middellandse Zeegebied; verzoekt de Turkse regering derhalve zich aan te sluiten bij het Verdrag van Espoo, op grond waarvan partijen verplicht zijn elkaar te informeren en te raadplegen over grote geplande projecten die naar verwachting een groot negatief grensoverschrijdend effect op het milieu hebben; vraagt de Turkse regering dan ook de regeringen van naburige landen, zoals Griekenland en Cyprus, te betrekken bij of hen ten minste te raadplegen over de Akkuyu-onderneming en de mogelijk verdere ontwikkelingen;

    Gedeelde belangen en gemeenschappelijke uitdagingen

    33.

    onderstreept de belangrijke voordelen van de douane-unie tussen de EU en Turkije; herinnert eraan dat de waarde van de bilaterale handel tussen Turkije en de EU sinds de inwerkingtreding van de douane-unie in 1996 meer dan verviervoudigd is, terwijl tegelijkertijd de directe buitenlandse investeringen van de EU in Turkije en hechtere banden tussen Turkse en Europese ondernemingen aanzienlijk zijn toegenomen, hetgeen beide zijden ten goede komt; benadrukt in dit verband evenwel dat een eventuele toename van het positieve effect van de douane-unie nauw samenhangt met de naleving van de bijbehorende regels en voorschriften, en is daarom uiterst bezorgd over de groeiende problemen waar Europese bedrijven die handel drijven met Turkije mee kampen; wijst op de recente evaluatie van de douane-unie door de Wereldbank, waarin wordt benadrukt dat het noodzakelijk is een aantal hervormingen door te voeren om ook in de toekomst een gunstig klimaat voor nauwe economische samenwerking te behouden; wijst in het bijzonder op de noodzaak i) om het toepassingsgebied van de douane-unie uit te breiden naar landbouwproducten, diensten en overheidsopdrachten, ii) om gunstige omstandigheden te creëren voor een verdere toename van de handel, met inbegrip van de versoepeling van visumverstrekking voor zakenreizigers, en iii) om actief te streven naar raadplegingen tussen de EU en Turkije betreffende het effect op Turkije van vrijhandelsovereenkomsten die de EU met derde landen sluit;

    34.

    is van mening dat er, in aanvulling op de politieke dialoog tussen Turkije en de EU, een reguliere, gestructureerde economische dialoog op hoog niveau moet plaatsvinden over kwesties van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van handelsbetrekkingen met derde landen; onderstreept in dit verband de wisselwerking tussen een deugdelijke functionering van de rechtsstaat en economische ontwikkeling; gelooft in het belang van de ontwikkeling en versterking van het Turkse economische, institutionele en juridische kader op het gebied van economisch en monetair beleid, met name wat betreft de onafhankelijkheid van de centrale bank, en is van mening dat dit zou kunnen bijdragen aan de aanpassing van Turkije aan het acquis; wijst erop dat de economische samenwerking aanzienlijk zou worden versterkt indien Turkije in toereikende mate aan de EU-normen inzake overheidsopdrachten, concurrentie en werkgelegenheid en sociaal beleid zou voldoen;

    35.

    spreekt nogmaals zijn steun uit voor de overnameovereenkomst met de EU, die op 1 oktober 2014 in werking is getreden; spoort de Commissie aan de voortgang te blijven volgen die Turkije boekt bij de vervulling van de voorwaarden van het stappenplan voor visumliberalisering; is ingenomen met de doeltreffende inspanningen die worden gedaan om aan de in het stappenplan voor visumliberalisering vastgelegde criteria te voldoen; herinnert eraan dat de dialoog over visumliberalisering een op merites gebaseerd proces is en dat Turkije aan alle in het stappenplan voor visumliberalisering vastgelegde vereisten moet voldoen, met inbegrip van in het bijzonder de volledige en effectieve tenuitvoerlegging van alle bepalingen van de overnameovereenkomst; herinnert aan de verplichting van Turkije om de overnameovereenkomst en de visumliberalisering volledig en doeltreffend uit te voeren ten opzichte van alle lidstaten, waaronder het verlenen van niet-discriminatoire en visumvrije toegang tot het Turkse grondgebied aan de burgers van alle EU-lidstaten; vraagt Turkije de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten volledig en effectief ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat Turkije een van de belangrijkste doorreislanden is voor irreguliere migratie naar de EU en dringt er in dit verband op aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen Turkije en de naburige EU-lidstaten te verbeteren; verwelkomt de inwerkingtreding van de wet inzake buitenlanders en internationale bescherming en de oprichting van het directoraat-generaal voor migratiebeheer in april 2014 als belangrijke stappen in de richting van afstemming op de EU-normen inzake internationale bescherming van legale en illegale migranten; wijst erop dat samenwerking tussen Turkije en alle EU-lidstaten, in het bijzonder met het oog op de versterking van het beheer van de gemeenschappelijke grenzen met alle lidstaten van de EU, moet worden geïntensiveerd; benadrukt dat Turkije de grenscontrole verder moet versterken teneinde irreguliere migratie naar EU-landen te bestrijden;

    36.

    herinnert aan het strategische belang van Turkije voor de energievoorzieningszekerheid van de EU en beschouwt Turkije als een belangrijke partner in de energiesector; wijst op de drie zuidelijke gascorridor-projecten die eind 2013 zijn goedgekeurd en die de gasleveringszekerheid voor Turkije vergroten en die het land toegang bieden tot de EU als belangrijkste energiemarkt; is van mening dat, in een context van in toenemende mate concurrerende energiemarkten en de noodzaak van diversifiëring van energiebronnen en aanvoerroutes, Turkije, met zijn enorme potentieel aan hernieuwbare energiebronnen, een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de energievoorzieningszekerheid van de EU en aan de ambities van de EU inzake diversifiëring op energiegebied in overeenstemming met het internationaal recht; is bezorgd over de nauwere samenwerking tussen Turkije en Rusland op energiegebied en is daarom van mening dat de EU de onderhandelingen over energie moet bespoedigen;

    37.

    herinnert aan de strategische positie van Turkije als partner van de EU en lid van de NAVO en de cruciale rol die het land derhalve vervult op geopolitiek gebied en aan de betekenis van het land voor een alomvattende strategie om de veiligheid en stabiliteit in de oostelijke en zuidelijke naburige regio's aan te pakken, met name in Syrië en Irak; wijst erop dat het vanwege de zeer ernstige ontwikkelingen in de regio en de aanslagen die op Europees grondgebied zijn gepleegd van essentieel belang is om de dialoog en samenwerking met de EU op het gebied van vraagstukken van buitenlands beleid te intensiveren binnen het kader van de politieke dialoog tussen de EU en Turkije; dringt er bij Turkije op aan een actieve rol te spelen in de internationale coalitie tegen terroristische organisaties zoals IS en hiertoe alle middelen te benutten die het tot zijn beschikking heeft; dringt er bij Turkije op aan meer maatregelen te nemen om te voorkomen dat zogenoemde buitenlandse strijders, geld of uitrusting via Turks grondgebied bij IS of andere extremistische groeperingen terechtkomen; benadrukt dat het noodzakelijk is de reguliere dialoog tussen de EU en Turkije over terrorismebestrijding voort te zetten en te intensiveren en concrete maatregelen te treffen en actie te ondernemen als onderdeel van de gemeenschappelijke inspanningen van de EU en Turkije om terrorisme in al zijn vormen te bestrijden; dringt er bij Turkije op aan doeltreffende grenscontroles te waarborgen en tegelijkertijd met humanitaire hulpmiddelen de noodzakelijke bijstand te blijven verstrekken aan vluchtelingen uit Syrië, en de veiligheid van de slachtoffers van de Syrische burgeroorlog te garanderen; onderstreept het belang van frequentere dialogen en raadplegingen op hoog niveau tussen de EU en Turkije met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid om ervoor te zorgen dat het beleid van de EU en dat van Turkije elkaar aanvullen en dat Turkije zijn buitenlands beleid geleidelijk gaat afstemmen op dat van de EU;

    38.

    is van mening dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken voor relevante gevallen uitgenodigd dient te worden op bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken; is van mening dat er behoefte is aan een kader voor gestructureerde dialoog, samenwerking en coördinatie met betrekking tot kwesties op het gebied van buitenlands, veiligheids- en defensie beleid;

    39.

    betreurt dat de casus belli-dreiging van de Turkse Grote Nationale Vergadering jegens Griekenland nog niet is ingetrokken, ondanks een goede staat van dienst op het gebied van dialoog en samenwerking tussen Griekenland en Turkije;

    40.

    prijst Turkije voor zijn voortdurende bijstand aan de naar schatting 1,6 miljoen vluchtelingen uit Irak en Syrië, en voor handhaving van zijn open-grenzenbeleid voor humanitaire doeleinden; is ingenomen met de in oktober 2014 aangenomen richtlijn tijdelijke bescherming, die vluchtelingen een veilige, legale status biedt en hen in staat stelt een identiteitskaart te ontvangen en toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt; dringt er bij de EU op aan haar financiële steun voor humanitaire hulp aan Syrische en Iraakse vluchtelingen in Turkije voort te zetten; wijst erop dat vluchtelingenkampen hun maximumcapaciteit hebben bereikt en vraagt aandacht voor de druk die de noodzaak een onderkomen te zoeken plaatst op het leven en de middelen van vluchtelingen; is van mening dat de EU actieve steun moet verlenen aan de regering van Turkije bij het opstellen van langetermijnprogramma's voor bijstand aan vluchtelingen en om hun toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en (legale) arbeid te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan meer middelen beschikbaar te stellen uit het IPA II-instrument en het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, teneinde te helpen adequate bijstand te bieden aan de lokale gemeenschappen die de gevolgen ondervinden van de grote toestroom van vluchtelingen; dringt er eveneens bij de lidstaten op aan te voorzien in (tijdelijke) hervestigingsplaatsen voor de kwetsbaarste vluchtelingen, in de geest van ware gedeelde verantwoordelijkheid;

    41.

    verzoekt Turkije om met behulp van de technische en financiële ondersteuning van zijn partners het groeiende aantal in Turkije woonachtige Syrische kinderen toegang tot onderwijs te verlenen;

    Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen

    42.

    dringt er bij de Turkse regering op aan om een einde te maken aan de herhaaldelijke schendingen van het Griekse luchtruim en de Griekse territoriale wateren en aan de Turkse militaire vluchten over Griekse eilanden;

    43.

    dringt er bij de Turkse regering op aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), dat door de EU en haar 28 lidstaten is ondertekend en geratificeerd, zonder verdere vertraging te ondertekenen en te ratificeren, en onderstreept het legitieme recht van de Republiek Cyprus om bilaterale overeenkomsten te sluiten betreffende haar exclusieve economische zone; verzoekt Turkije om de soevereine rechten van alle lidstaten te eerbiedigen, met inbegrip van de rechten in verband met het onderzoek naar en de exploitatie van bodemschatten wanneer deze in overeenstemming zijn met het EU-acquis en het internationaal recht; dringt er bij Turkije op aan zich te onthouden van acties die de goede nabuurschapsbetrekkingen kunnen beschadigen en een belemmering kunnen vormen voor een gunstig klimaat voor een vreedzame beslechting van bilaterale geschillen;

    44.

    betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten aanzien van alle lidstaten; herinnert eraan dat deze weigering grote gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces;

    45.

    spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de hereniging van Cyprus, op basis van een eerlijke, alomvattende en levensvatbare oplossing voor beide gemeenschappen, onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN en in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest, een oplossing op basis van een federatie van twee gemeenschappen en twee zones met één soevereiniteit, één internationale rechtspersoonlijkheid en één nationaliteit, met politieke gelijkheid tussen beide gemeenschappen en gelijke kansen voor alle burgers; is ingenomen met de aankondiging van de speciale adviseur van de VN voor Cyprus, Espen Barth Eide, dat de leiders van beide gemeenschappen de onderhandelingen onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN zo snel mogelijk zullen hervatten, en spreekt zijn krachtige steun uit voor de inspanningen van de speciale adviseur van de VN voor Cyprus om de voorwaarden te scheppen voor hervatting van de besprekingen; spreekt de hoop uit dat de door de recent gekozen Turks-Cypriotische leider uitgedragen boodschap van hereniging en verzoening uitzicht biedt op nieuwe kansen in het onderhandelingsproces; dringt er bij Turkije en alle betrokken partijen op aan de onderhandelingen over hereniging actief te ondersteunen en de noodzakelijke stappen te zetten om de betrekkingen met Cyprus te normaliseren; dringt er bij Turkije op aan te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; dringt er tegelijkertijd bij de Republiek Cyprus op aan de haven van Famagusta onder het toezicht van de EU-douane open te stellen teneinde een gunstig klimaat te scheppen voor een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turks-Cyprioten de mogelijkheid te geven handel te drijven met de EU op een legale wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is;

    46.

    herinnert aan de desbetreffende uitspraken van het EHRM en dringt er bij de Turkse regering op aan onmiddellijk een einde te maken aan de schending van de mensenrechten van de Cypriotische burgers en hun niet langer de mogelijkheid te ontzeggen om hun eigendoms-, religieuze en andere mensenrechten te genieten en uit te oefenen die voortvloeien uit de constitutionele orde van de republiek Cyprus en het communautair acquis, alsook uit de grondbeginselen en waarden van de EU;

    47.

    betreurt het vestigingsbeleid van Turkije en roept het land op ervan af te zien nog meer Turkse burgers in bezette gebieden van Cyprus te vestigen, hetgeen in strijd is met het Verdrag van Genève en de beginselen van het internationaal recht; dringt er bij Turkije op aan alle acties te beëindigen die leiden tot wijziging van het demografische evenwicht op het eiland en die aldus een toekomstige oplossing belemmeren;

    48.

    roept Turkije op het Comité vermiste personen volledige toegang te verlenen tot alle relevante archieven en militaire zones in het noordelijke deel van Cyprus voor opgravingen en alle relevante informatie te verstrekken die kunnen leiden tot het vinden van verplaatste stoffelijke resten; vraagt bijzondere aandacht voor het werk dat wordt verricht door het Comité vermiste personen;

    49.

    dringt er bij Turkije en Armenië op aan over te gaan tot een normalisering van hun betrekkingen door de protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen onvoorwaardelijk te ratificeren, de grens open te stellen en hun betrekkingen actief te verbeteren, in het bijzonder wat grensoverschrijdende samenwerking en economische integratie betreft; is verheugd over de lopende dialoog tussen Turkije en Armenië;

    o

    o o

    50.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de president van het Europese Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.


    (1)  PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 59.

    (2)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 98.

    (3)  PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 38.

    (4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0184.

    (5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0277.

    (6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0235.

    (7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0052.

    (8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0014.

    (9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0094.

    (10)  PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.


    Top