Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IE1011

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Beginselen voor doeltreffende en betrouwbare socialezekerheidsstelsels (initiatiefadvies)

PB C 13 van 15.1.2016, p. 40–48 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/40


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Beginselen voor doeltreffende en betrouwbare socialezekerheidsstelsels

(initiatiefadvies)

(2016/C 013/08)

Rapporteur:

Bernd SCHLÜTER

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 22 januari 2015 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen, getiteld:

Beginselen voor doeltreffende en betrouwbare socialezekerheidsstelsels

(initiatiefadvies).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 september 2015 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 17 september 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór en 46 tegen, bij 10 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC pleit voor een duidelijkere strategische prioriteitstelling van de EU op het gebied van het sociaal beleid, waarbij onder meer consequenties worden getrokken uit de crisis, het crisisbeleid en het tanende vertrouwen van de bevolking.

1.2.

De Commissie dient in het kader van een uitgebreid werkprogramma — bijv. in het kader van een vlaggenschipinitiatief, de governanceregels of een witboek — algemene beginselen voor het sociaal beleid uit te werken, waarvoor het EESC in hoofdstuk 4 van dit advies concrete voorstellen zal voorleggen. De eerste stap daartoe is een efficiëntere vergelijkende gegevensvergaring op EU-niveau en in de lidstaten. Inputindicatoren alleen (indicatoren die aangeven hoeveel geld in de afzonderlijke lidstaten wordt uitgegeven voor de verstrekking van een bepaalde sociale dienst) volstaan niet om de kwaliteit van de socialezekerheidsstelsels te beoordelen.

1.3.

Bij het uitwerken van beginselen voor sociaal beleid, die convergentie naar boven van de sociale normen moeten bevorderen, moeten de nationale bevoegdheden en de politieke en culturele verschillen tussen de stelsels in acht worden genomen en moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar consensus tussen de lidstaten.

1.4.

De beginselen zouden onder meer als basis moeten dienen voor aanbevelingen aan de lidstaten binnen het kader van een beter gestroomlijnd Europees semester (1) en toepassing moeten vinden in de open coördinatiemethode, de structuurfondsen en de sociale-effectbeoordeling overeenkomstig artikel 9 VWEU. Als onderdeel van de maatregelen moet tevens worden gestreefd naar een bindende sociale basisbescherming (minimum social protection floor), waarvoor de bestaande rechtsgrondslagen moeten worden gebruikt.

1.5.

Ook het optreden van de EU-instellingen moet gebaseerd worden op beginselen voor sociaal beleid, zeker waar het gaat om economische aansturing, begrotingscontrole en crisisbeheer.

1.6.

De sociale partners nemen met name in paritaire socialeverzekeringssystemen en andere systemen die door overleg tussen hen tot stand zijn gekomen, een centrale plaats in en moeten bij de uitwerking van de beginselen worden betrokken. Het maatschappelijk middenveld, verenigingen van organisaties voor sociale dienstverlening, sociale ondernemingen, lokale overheden, socialezekerheidsinstanties, socialeverzekeringsmaatschappijen, gebruikers en consumenten moeten, voor zover bevoegd, eveneens deel hebben in dit proces.

1.7.

In het onderstaande volgen concrete voorstellen van het EESC voor beginselen voor sociaal beleid ten behoeve van doeltreffendere en betrouwbaardere diensten in het kader van de sociale zekerheid, sociale bescherming en gezondheidszorg, ongeacht de aard van de dienstverstrekker en de aard van de verstrekte dienst. Zijn voornaamste oogmerk is de waarborging van wettelijk verzekerde, financieel geschraagde en op de hedendaagse behoeften afgestemde sociale diensten van algemeen belang in alle lidstaten van de EU.

1.8.

Het EESC erkent de heterogeniteit van de stelsels en baseert zich in zijn beschouwingen o.m. op de doelen, aard en inhoud van sociale diensten, de verhouding tussen solidariteit en eigen verantwoordelijkheid, de wettelijke waarborgen, de financiering, de kwaliteit alsmede de positie van de gebruiker en dienstverstrekker. Het is van oordeel dat er gemeenschappelijke EU-regels geformuleerd moeten worden ter waarborging van een sociale basisdienstverlening.

2.   Inleiding: achtergrond en actuele stand van zaken

2.1.

Basis voor het Europees sociaal beleid vormen o.a. de mensenrechten, de lessen van de wereldoorlogen (2), het in de Verdragen vastgelegde beginsel van de sociale markteconomie, de Europa 2020-doelstellingen, de behoeften van concurrerende economieën, de taak om de armoede te bestrijden, de Verdragshoofdstukken inzake het sociaal, werkgelegenheids- en gezondheidsbeleid, het doel van sociale samenhang en de gemeenschappelijke mededingingsregels uit artikel 3 VEU. In het kader van het sociaal beleid wordt overeenkomstig artikel 151 VWEU onder meer gestreefd naar bevordering van de werkgelegenheid, verbetering van de levensomstandigheden, adequate sociale bescherming en bestrijding van uitsluiting. Het Europees sociaal model brengt een unieke gemeenschap van waarden en cultuur (3) tot uitdrukking, waarin democratie en rechtsstatelijkheid worden verbonden met maatschappelijke verantwoordelijkheid en solidariteit. Het EESC wil dit model versterken en een duurzame basis verlenen voor de toekomst.

2.2.

Het EESC is de overtuiging toegedaan dat het sociaal beleid niet alleen als zodanig, maar ook als middel ter duurzame bevordering van groei en werkgelegenheid  (4) een pijler van het Europees beleid moet zijn en erkent dat op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid, op diverse terreinen van coördinatie en op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, al het een en ander is bewerkstelligd. Het herhaalt zijn standpunt dat doeltreffende socialezekerheidsstelsels als investering (5) moeten worden gezien en wijst op de ideële, sociale en materiële kosten van het ontbreken van sociaal beleid. Concurrerende innovatieve economieën en betrouwbare, draagkrachtige en doeltreffende socialezekerheidsstelsels zijn zijns inziens onlosmakelijk met elkaar verbonden. Moderne socialezekerheidsstelsels kunnen bijdragen aan een grotere veerkracht van economieën in tijden van crises en bevorderen de werkgelegenheid. Ze bieden een groot werkgelegenheidspotentieel, ook in minder ontwikkelde regio’s (6). In het licht van de technologie- en informatiemaatschappij waarin wij vandaag leven, de demografische ontwikkelingen (7) en de immigratie, hebben wij er op lange termijn geenszins concurrentievoordeel bij om slechts weinig middelen vrij te maken voor bijv. actieve inclusie, versterking van de positie van werkzoekenden en kansen voor kinderen en jongeren. Een verdere ontwikkeling van de stelsels op basis van gemeenschappelijke beginselen kan bijdragen tot de bevordering van gelijke kansen en eerlijke mededinging in de EU.

2.3.

Socialezekerheids-, gezondheidszorg- en gelijkaardige stelsels zijn o.m. nodig voor de noodzakelijke sociale herverdeling, bestrijding van armoede en ter waarborging van de bestaanszekerheid en sociale vrede. Bijna elke burger van de Unie is in bepaalde levensfasen aangewezen op sociale hulp. Sociale stelsels waarborgen o.m. een adequate ouderenzorg en de gekwalificeerde verzorging van o.m. zieken en hulpbehoevende personen.

2.4.

Werkgevers en werknemers hebben o.m. belang bij mogelijkheden om werk en gezin te combineren, gezondheidsbevordering en mogelijkheden tot zelfbeschikking. Professionele sociale diensten bevorderen communicatie- en andere vaardigheden die in het dagelijks leven van nut zijn, helpen de opleidingsgraad te verhogen en bieden o.m. hulp bij verslavingsproblemen, crises en de zorg en opvoeding binnen het gezin.

2.5.

Het EESC stelt grote verschillen vast qua prestatiekracht, betrouwbaarheid en doeltreffendheid van de sociale stelsels  (8). Hoewel veel lidstaten een goedwerkend stelsel hebben, zouden alle lidstaten baat hebben bij een gemeenschappelijk sociaalpolitiek discours. Een sociaal vangnet c.q. een minimuminkomen ter waarborging van de bestaanszekerheid, professionele sociale diensten en een efficiënte arbeidsmarkt- en maatschappelijke integratie zijn niet overal gewaarborgd. Met name de gezondheidszorg is vaak niet voor iedereen toegankelijk, bijv. omdat niet iedereen de officieel dan wel inofficieel gevraagde eigen bijdragen kan betalen. Professionele diensten voor o.m. de ambulante zorg, ondersteuning van personen met een handicap of personen met opvoedings- of ontwikkelingsproblemen zijn niet in alle regio’s en lidstaten voorhanden. Het EESC stelt vast dat de financiering van sociale diensten ten dele op meer solidariteit zou mogen berusten en dat ook de wettelijke verzekering van sociale diensten ten dele beter kan.

2.6.

In een recente Bertelsmann-studie (9) kwamen grote verschillen tussen de capaciteiten van de socialezekerheidsstelsels naar voren en werd een verontrustende ontwikkeling met betrekking tot armoede en rijkdom binnen de EU en haar lidstaten waargenomen. De EU werd opgeroepen haar inspanningen op het gebied van het sociaal beleid te vergroten. De studie toonde tevens aan dat doeltreffende socialezekerheidsstelsels ook mogelijk zijn wanneer het bbp relatief laag is en, omgekeerd, dat er ook gebrekkige socialezekerheidsstelsels bestaan in landen met een relatief hoog bbp. De toenemende armoede brengt de maatschappelijke vrede en de economische ontwikkeling in gevaar (10). Als tegenwicht voor de groeiende kloof tussen lidstaten en verontrustende politieke tendensen moeten voorstellen voor sociaal beleid worden geformuleerd.

2.7.

De inhoudelijke basis voor aanbevelingen aan de lidstaten en voor crisisbeleid moet worden verbeterd. In plaats van achteraf humanitaire maatregelen te eisen moet de EU handelen op basis van coherente beginselen voor sociaal beleid. Tegenover de omstreden financiële compensatie van risicovolle transacties van banken met belastinggeld moeten evenredige investeringen in de werking van sociale stelsels komen te staan. Internemarktregels, zoals steun- en aanbestedingsregels, hebben, ook zonder dat ze expliciet worden afgetoetst aan sociaalpolitieke concepten, aanzienlijke gevolgen voor de sociale stelsels en sociale diensten.

2.8.

Overeenkomstig de nieuw in het Verdrag toegevoegde doelstelling van de sociale markteconomie  (11) moet het internemarktbeleid worden aangevuld met sociale elementen (12). Het EESC sluit zich aan bij de stemmen die opgaan om het sociale beleid aan te passen (13) en spoort de Commissie en de Europese Raad aan om de beloftes die zij dienaangaande hebben gedaan, na te komen en tot uitvoering over te gaan (14).

2.9.

Voor een nieuwe fase in het Europees sociaal beleid kan onder meer worden voortgebouwd op de volgende eerdere initiatieven: de oproep van de Raad uit 1992 tot een gegarandeerd minimuminkomen (15), de formulering door de Raad in 2000 van een sociale agenda, de voor de lidstaten geldende verplichting op grond van artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest om er stelsels van sociale zekerheid op na te houden, de doelstellingen van o.a. sociale samenhang en bescherming van diensten van algemeen belang die in de EU-Verdragen zijn opgenomen (16), de IAO-basisnormen voor socialezekerheidsstelsels (17), het huidige witboek over het sociaal beleid van de EU, dat in 1994 werd uitgebracht, en belangrijke ijkpunten zoals het op EU-niveau vastgelegde recht op een waardig bestaan  (18) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap.

2.10.

In zijn advies SOC/482 dringt het EESC, in navolging van het Parlement (19) en het Comité van de Regio’s (20) en belanghebbende organisaties, aan op een toereikend minimuminkomen (21). Het heeft onder meer het debat over sociale diensten, sociale ondernemingen, sociale investeringen, werkgelegenheid, artikel 9 VWEU, jongereninitiatieven, economische aansturing en diensten van algemeen belang actief aangezwengeld. Onderhavig advies heeft daarnaast betrekking op tal van andere documenten van het EESC en de EU, die hier niet alle kunnen worden geciteerd.

3.   Algemene opmerkingen: doelstellingen en inhoud van het advies

3.1.

Het EESC richt zich in dit advies op een onderdeel van een noodzakelijke sociale agenda, nl. de verbetering van de doeltreffendheid en betrouwbaarheid van diensten in het kader van de sociale zekerheid, sociale bescherming en gezondheidszorg. Centraal staan „sociale diensten”, die geheel of ten dele door middel van belastingen of door middel van sociale verzekeringen worden gefinancierd en wettelijk dan wel op grond van collectieve arbeidsovereenkomsten onder de sociaalpolitieke verantwoordelijkheid van de overheid vallen waardoor deze een verantwoordingsplicht heeft. De aard van de dienstverstrekker speelt hierbij geen rol. Met „sociale diensten” worden in dit advies diensten bedoeld die kunnen worden aangeboden door gemeentelijke of andere overheidsdiensten, sociale verzekeringen, zelfstandige sociale ondernemingen en welzijnsorganisaties en ondernemingen met verschillende rechtsvormen. Al deze aanbieders vallen als verstrekker van sociale diensten onder de noemer „sociale diensten” in dit advies. Het begrip „sociale dienst” omvat alle soorten diensten, waaronder diensten en geldelijke uitkeringen in de sociale en gezondheidszorg. Met „sociale verzekering” worden op werkgevers- en werknemersbijdragen gebaseerde en/of wettelijk verplichte sociale verzekeringen en/of op het beginsel van onderlinge bijstand gebaseerde verzekeringen bedoeld, die een functie vervullen in stelsels van sociale zekerheid die door het sociaal recht of bij paritair overleg worden geregeld.

3.2.

De verscheidenheid aan sociale stelsels, diensten, termen en definities noopt tot zorgvuldigheid in het debat over het sociale beleid en bij vertalingen. De nationale stelsels zijn uitdrukking van het sociaal beleid, de cultuur en de geschiedenis van de lidstaat in kwestie. Ze dienen verder ontwikkeld te worden op basis van het Europees sociaal model om met behulp van de noodzakelijke gemeenschappelijke beginselen de stelsels op een verantwoorde manier nader tot elkaar te brengen (22).

3.3.

Taak van de EU is de weg te effenen voor een gemeenschappelijk discours inzake het sociaal beleid, aan de moderne eisen aangepaste normen uit te werken en initiatieven te nemen om een grotere convergentie in de verdere ontwikkeling van de socialezekerheidsstelsels te bevorderen. Op basis van beginselen van sociaal beleid kunnen aanbevelingen aan de Commissie, met name in het kader van het Europees semester, de Europa 2020-strategie, de open coördinatiemethode en de toepassing van de sociale-effectbeoordeling overeenkomstig artikel 9 VWEU (23) worden geformuleerd. Dergelijke beginselen zouden tevens de inhoudelijke basis moeten vormen voor een bindende sociale basisbescherming („minimum social protection floor”) en de maatstaf moeten vormen voor optreden en governance (24) van de EU-instellingen, met name op het gebied van het crisisbeleid, de begrotingscontrole en de economische aansturing.

3.4.

De socialezekerheidsstelsels moeten getoetst worden op hun toekomstige houdbaarheid. De sociale diensten moeten onder vrijwaring van hun conceptuele onafhankelijkheid gekoppeld worden aan democratisch gelegitimeerde doelstellingen van algemeen belang.

3.5.

Socialezekerheidsinstanties, sociale verzekeringen of als dienstverlener optredende derden, bijv. artsen die een bepaalde behandeling voorschrijven, beslissen in de regel over de toekenning van sociale diensten aan de burger. De beslissing inzake het toekennen van sociale diensten moet los worden gezien van de aard en vorm van de te verstrekken dienst en de financiering ervan. Er zijn onder meer puur geldelijke uitkeringen, al dan niet met de verplichting om gebruik te maken van bepaalde gekwalificeerde diensten. Sociale diensten kunnen ook rechtstreeks door gemeenten, socialezekerheidsinstanties of sociale verzekeringen worden verleend. Bij onafhankelijke socialezekerheidsinstanties kunnen de rechtspositie en financiering zeer variëren. Zo bestaan er aanbestedingsregelingen, overeenkomsten over de te verstrekken diensten en te betalen vergoedingen tussen sociale diensten en de kostendragers, systemen waarbij de kosten achteraf vergoed worden, chequesystemen en systemen voor aspecifieke rechtstreekse financiering van sociale diensten, met name voor advies en preventie. In het geval van een contract- of chequesysteem financiert de openbare kostendrager de sociale dienst rechtstreeks op basis van het aantal gevallen. Bij alle systemen dient de vraag te worden gesteld of ze de gebruiker voldoende wettelijke garanties en voldoende keuzevrijheid en inspraak bieden.

3.6.

Met name in de socialeverzekeringsstelsels spelen de sociale partners een centrale rol. Zij moeten zeker bij de uitwerking van de beginselen worden betrokken. Nationale en gemeentelijke socialezekerheidsinstanties, sociale verzekeringen en onafhankelijke socialezekerheidsinstanties zijn eveneens actoren van centraal belang, onder meer waar het gaat om de verstrekking van sociale diensten. De vertegenwoordigingen van deze instanties moeten, voor zover bevoegd, eveneens consequent bij het proces worden betrokken.

3.7.

Met het oog op een zinvol evenwicht tussen de bevoegdheden van de lidstaten en de gemeenschappelijke Europese waarden binnen de EU wil het EESC met de volgende beginselen een inhoudelijke impuls geven om verdere stappen te zetten op het gebied van het Europees sociaal beleid.

4.   Beginselen voor socialezekerheidsstelsels

4.1.

Beginsel van minimumbescherming: waarborging van subsidiaire sociale basisdiensten, o.a. ter waarborging van de bestaanszekerheid (minimuminkomen) voor mensen met een ontoereikend inkomen uit bijv. arbeid of uit pensioen- of andere sociale uitkeringen. Daartoe behoort de ontwikkeling van gemeenschappelijke indicatoren voor sociale basisdiensten (25). De financiële waarborging van een bestaansminimum moet ten minste de reële kosten dekken voor voedsel, huisvesting, kleding, water, energie en basisgezondheidszorg.

4.2.

Behoeftebeginsel: ontwikkeling en terbeschikkingstelling van moderne, professionele sociale en gezondheidsdiensten voor diverse probleemsituaties, bijv. voor gezinnen, personen met een handicap, zieken, werklozen, alleenstaande ouders, kinderen, mantelzorgers, vluchtelingen, jongeren (26) met ontwikkelingsproblemen, ouders met opvoedingsproblemen, thuiszorg en andere diensten bij de mensen thuis (27), en hulp bij schuldproblemen (28), verslavingen, dakloosheid en psychosociale problemen. Doeltreffende sociale diensten zijn onder meer advies, ondersteuning, begeleiding, zorg, „empowerment” en opleiding, en curatieve zorg en therapie (29). Aangezien er tal van redenen voor werkloosheid zijn en voorkomen moet worden dat mensen in een neerwaartse armoedespiraal raken is het zinvol om met behulp van wettelijk gewaarborgde actieve arbeidsmarktmaatregelen een snelle herintreding op de arbeidsmarkt te ondersteunen en ter overbrugging van de werkloosheidsperiode alle werkzoekenden een fatsoenlijke uitkering te verstrekken, met name jonge werknemers die wachten op hun eerste baan of vrouwen die na een lange loopbaanonderbreking weer willen werken.

4.3.

Bestemmingsbeginsel: ontwikkeling van duidelijke sociale beleidsdoelstellingen voor sociale diensten, zoals gelijke kansen voor mannen en vrouwen en verschillende generaties, actieve inclusie, opheffen van achterstanden, combinatie van werk en gezin, bescherming tegen sterfrisico’s, preventie, crisisinterventie, arbeidsmarkt- en maatschappelijke participatie, materiële ouderenzorg, empowerment enz. Tevens moeten de verschillende soorten diensten wettelijk adequaat worden vastgelegd: een geldelijke uitkering en/of een dienst, extra- of intramurale dienstverlening enz., waarbij gestreefd moet worden naar een evenwicht tussen de mogelijkheid voor de gebruiker om zelf te kiezen en het streven naar een doeltreffende sociale dienstverlening.

4.4.

Toegankelijkheidsbeginsel: waarborging van betaalbare en voor iedereen, ongeacht waar en wanneer, toegankelijke socialezekerheidsvoorzieningen en vooral van sociale diensten. Een duurzame, op solidariteit gebaseerde financiering, een transparant dienstenaanbod en concrete wettelijke waarborgen met klacht- en bezwaarmogelijkheden bevorderen de toegankelijkheid. Eventuele verplichte eigen bijdragen moeten sociaal evenwichtig zijn zodat ze geen belemmering vormen voor de toegang. Overdreven administratieve toetsing van de concrete hulpbehoefte kan voor sommige diensten, zoals hulp bij verslavingen of psychosociale problemen, contraproductief werken. Met name advies- en preventiediensten moeten actief aan gebruikers worden aangeboden.

4.5.

Proportionaliteitsbeginsel: de diensten moeten gepast en noodzakelijk zijn qua soort dienst en qua omvang. Bij discretionaire beslissingen en sociale wetgeving moet dit in acht worden genomen. De kosten en de te verwachten resultaten van een sociale dienst moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. Juridische verplichtingen voor de burger om gebruik te maken van een bepaalde sociale dienst of anderszins bepaalde handelingen te verrichten, en de verhouding tussen rechten en plichten dienen eveneens te voldoen aan het proportionaliteitsbeginsel.

4.6.

Solidariteitsbeginsel: de financiering van sociale diensten moet voornamelijk gebaseerd zijn op op solidariteit gebaseerde socialeverzekeringsstelsels en eerlijke, eveneens op solidariteit gebaseerde belastingsstelsels. Ten behoeve van de betrouwbaarheid en duurzaamheid van de financiering en het maatschappelijk draagvlak zouden in de mate van het mogelijke álle geledingen van de samenleving aan de financiering moeten bijdragen. Zwartwerk (30) en belastingontwijking schaden de sociale stelsels. Gezien de demografische en economische ontwikkeling kan de opname van alle vormen van inkomen, waaronder inkomsten uit kapitaal, zinvol zijn. Een betere coördinatie van de belasting- en financieringsstelsels in de EU kan de financiële basis verbeteren. Particuliere investeringen, giften, maatschappelijke en religieuze betrokkenheid en het gebruik van middelen van stichtingen vormen een welkome aanvulling op de reguliere financiering, maar waarborgen geen wettelijke aanspraken of infrastructuur.

4.7.

Beginsel van de eigen verantwoordelijkheid: werkzoekenden, personen met problemen om te integreren op de arbeidsmarkt e.a. moeten door sociale diensten en stimuleringsregelingen worden ondersteund om geheel of gedeeltelijk in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Burgers zouden in het kader van overeenkomsten zonder winstoogmerk die na onderhandelingen door de sociale partners zijn gesloten ter aanvulling op de openbare stelsels, recht moeten hebben op een aanvullende dekking. Vaak is professionele ondersteuning bij de ontwikkeling van beroepskwalificaties en persoonlijke vaardigheden, zoals communicatie-, sociale en andere vaardigheden die in het dagelijks leven van nut zijn, voorwaarde om mensen in staat te stellen hun eigen alsmede hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Wat de bescherming van de individuele gezondheid van de burgers betreft zouden socialezekerheidsstelsels met het aanbieden van preventiemogelijkheden, stimuleringsmaatregelen en een betere consumentenbescherming een gezonde levensstijl kunnen bevorderen.

4.8.

Participatiebeginsel: alle diensten moeten zelf of in combinatie met andere diensten bijdragen tot deelname van de burger aan het maatschappelijke leven. Daartoe behoort deelname aan het beroepsleven, het culturele en politieke leven en de maatschappelijke welvaart.

4.9.

Structuurbeginsel: de rechts- en financiële verhoudingen tussen gebruikers, al naar gelang het stelsel openbare of onafhankelijke welzijnsorganisaties, en de socialezekerheidsinstanties of sociale verzekeringen moeten op adequate wijze worden vastgelegd. Wanneer onafhankelijke welzijnsorganisaties door bijv. sociale wetgeving of financiering verbonden zijn met de openbare socialezekerheidsstelsels, moet de door hen aangeboden dienst, met name qua financiering en toegankelijkheid, aan de hier beschreven beginselen voldoen. Dergelijke onafhankelijke organisaties moeten op een solidaire manier worden gefinancierd en bij socialezekerheidswetgeving zo zijn geregeld dat ze de hele bevolking hoogwaardige diensten kunnen bieden.

4.10.

Beginsel van het recht van de gebruiker om zelf te kiezen: gebruikers zijn geen voorwerpen, maar coproducenten van de hulp en burgers met wettelijke aanspraken op diensten. Zij moeten binnen een gepast kostenkader kunnen kiezen uit verschillende vormen van diensten, bijv. tussen extramurale, intramurale en andere vormen, zoals begeleid wonen. De passende vorm van hulp is afhankelijk van de individuele situatie, de specifieke door deskundigen te beoordelen behoefte aan professionele hulp en de wensen van het individu, alsmede van de plaatselijke omstandigheden. Wanneer onafhankelijke welzijnsorganisaties door bijv. sociale wetgeving of de financiering verbonden zijn met de openbare socialezekerheidsstelsels moeten gebruikers de keuze hebben uit verschillende diensten.

4.11.

Beginsel van rechtszekerheid: de diensten moeten wettelijk zijn gewaarborgd door middel van socialezekerheidswetgeving of gelijkaardige democratisch gefundeerde rechtsinstrumenten van lidstaten. In de socialezekerheidswetgeving dient het volgende te zijn geregeld: wettelijke aanspraken, discretionaire bepalingen, inspraakverplichtingen voor de gebruiker, alsmede een beschrijving van de toekenningscriteria voor diensten, de klacht- en bezwaarmogelijkheden, eventueel het overheidstoezicht op particuliere aanbieders van openbare diensten, de kwaliteitsvoorschriften en toegankelijkheidsgaranties, infrastructuurverplichtingen, de wijze van financiering enz. De rechtspositie c.q. de wettelijke aanspraken van gebruikers moeten in ieder geval voor basisdiensten van sociale en gezondheidszorg duidelijk zijn vastgelegd. Op mening terrein van de sociale zekerheid zou bij discretionaire beslissingen meer rekening kunnen worden gehouden met de omstandigheden per geval. Met name het welzijn van hulpbehoevenden dient wettelijk te worden beschermd (31). Onafhankelijke welzijnsorganisaties moeten, voor zover er geen sprake is van een monopoliesituatie, een beschermde rechtspositie en niet-discriminerende toegang tot het verlenen van diensten genieten. In veel lidstaten wordt het sociale beleid geschraagd door het beginsel van de verzorgingsstaat, dat in de grondwet is vastgelegd en sociale basisdiensten ook in tijden van crisis waarborgt.

4.12.

Beginsel van gerichtheid op het algemeen belang: voor ondernemings- en organisatievormen die specifiek gericht zijn op het algemeen belang en die openstaan voor participatie  (32), zoals organisaties zonder winstoogmerk, sociale ondernemingen, verenigingen, bepaalde soorten stichtingen en coöperaties, gebruikersorganisaties en organisaties van andere maatschappelijke actoren moeten passende financiële en juridische regelingen gelden. In samenhang met het sociaal beleid moet voorts een grondig debat worden gevoerd over de financiering met belastinggeld of socialezekerheidsbijdragen van in de welzijnssector actieve ondernemingen met winstoogmerk. Naast toereikende controles dient er op zijn minst een kader voor de winstverdeling te komen.

4.13.

Transparantiebeginsel: het gebruik van overheidsmiddelen door welzijnsorganisaties en socialezekerheidsinstanties moet op transparante wijze plaatsvinden. De burger moet inzage hebben in de rechtsgronden, motiveringen voor uitkerings- en gunningsbeslissingen enz.

4.14.

Interconnectiviteitsbeginsel: de dagelijkse werkelijkheid waarin mensen functioneren, de verandering van levensprocessen, nieuwe gezinsvormen, vergrijzing en migratie vereisen geïntegreerde, interconnectieve diensten  (33). Segregatie, exclusie en discriminatie moeten worden vermeden.

4.15.

Gelijkheidsbeginsel: de rechten en plichten van gebruikers, socialezekerheidsinstanties en welzijnsorganisaties moeten wettelijk vastgelegd en afdwingbaar zijn. Indien voorzien is in sancties of schadevergoedingen bij schending van de regels, moeten deze zowel op gebruikers als op publieke socialezekerheidsinstanties van toepassing zijn.

4.16.

Kwaliteitsbeginsel: sociale diensten moeten worden gekoppeld aan kwaliteitswaarborgingsmaatregelen. De behoefteanalyse en de planning en uitvoering van maatregelen dienen te gebeuren op basis van sociaalwetenschappelijke inzichten en technische expertise. Persoonsgebonden diensten moeten worden bevorderd door middel van in het kader van het CAO-overleg overeen te komen opleidingsmaatregelen, professionalisering en passende beloningen en arbeidsvoorwaarden. Het EU-kwaliteitskader voor diensten van algemeen belang (34) zou als model kunnen dienen voor EU-aanbevelingen voor sociale diensten. Waar nuttig, moeten daarnaast de aanwerving en opleiding van vrijwilligers worden bevorderd.

4.17.

Coördinatiebeginsel: vraagstukken in verband met grensoverschrijdende diensten in het kader van de sociale zekerheid en de sociale bescherming moeten beter worden geregeld. Daarbij moet rekening worden gehouden met de rechten en de financiële draagkracht van de kostendragers en de belastingplichtigen en contribuanten, alsook met het beginsel van maatschappelijke solidariteit en proportionaliteit. Een eenzijdige belasting van afzonderlijke, bijzonder efficiënte nationale stelsels moet worden vermeden.

Brussel, 17 september 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Bijv. door middel van een strengere controle en evaluatie van de omzetting van aanbevelingen en een koppeling met de structuurfondsen (PB C 170 van 5.6.2014, blz. 23).

(2)  Toespraak van Churchill in Zürich, 1946: „We moeten een soort van Verenigde Staten van Europa bouwen.”

(3)  Handvest van de grondrechten van de EU; Europees Sociaal Handvest.

(4)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 102.

(5)  Vgl. COM(2013) 83, 20 februari 2013; PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21.

(6)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 23; PB C 271 van 19.9.2013, blz. 91; PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21.

(7)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 27.

(8)  Documenten van het EU-semester, Caritas Europa: „The future of the welfare State”, 2012, documenten van het Platform voor sociale bescherming.

(9)  „Social Inclusion Monitor Europe (SIM) — Index Report Social Justice in the EU — A Cross-national Comparison”, 2014.

(10)  OESO, „In It Together”, 2015: in de meeste landen is het verschil tussen arm en rijk sinds dertig jaar niet zo groot geweest. Tegenwoordig verdient de rijkste tien procent van de bevolking in de OESO-landen 9,6 keer zoveel als de armste tien procent. In de jaren 80 was dit 7,1.

(11)  Artikel 3, lid 3, VEU.

(12)  Bijv. Friends of Europe, „Social Union”, 23 maart 2015.

(13)  Vgl. het pakket sociale-investeringsmaatregelen van de EU; KU Leuven, „Social Protection at the Top of the international Agenda”, 2014; EESC, „Naar een efficiëntere Europe 2020-strategie: voorstellen van het maatschappelijk middenveld ter versterking van de sociale inclusie en het concurrentievermogen in Europa”, 4 december 2014; EESC, „Een actieplan voor Europa”, april 2014.

(14)  Zie bijv. COM(2014) 902 final van 28 november 2014; opdrachtbrief aan Europees commissaris Thyssen d.d. 1 november 2014; Prioriteiten Juncker d.d. 12 september 2014; bijeenkomsten van het Luxemburgs voorzitterschap van de Raad van de EU en de ministers van Sociale Zaken op resp. 16 en 17 juli 2015; de versterking van de sociale dimensie; verslagen van het Comité voor sociale bescherming.

(15)  Aanbeveling van de Raad van 24 juni 1992 (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46).

(16)  O.a. artikel 2 en artikel 3, lid 3, VEU, alsmede de artikelen 2, lid 3, 14, 56, 107, 162 e.v., 168, 174, en 175, lid 3, VWEU, en Protocol nr. 26 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(17)  IAO-aanbevelingen 2012; ILO 2014-2015 „World Social Protection Report”.

(18)  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 1 in combinatie met artikel 34, lid 3.

(19)  Resolutie van 20 oktober 2010 (2010/2039(INI)) (PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 8); resolutie van 15 november 2011 (2010/2039(INI)) (PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57).

(20)  http://toad.cor.europa.eu/corwipdetail.aspx?folderpath=ECOS-V%2f012&id=20923

(21)  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 23

(22)  In deze zin moet de in artikel 153, lid 4, VWEU genoemde bevoegdheid van de lidstaten om de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen worden opgevat.

(23)  Vgl. de conferentie van het Europees Vakbondsinstituut „The sovereign debt crisis, the EU and welfare state reform”, 3 februari 2015.

(24)  Het voorzitterschap van de Raad heeft de ministers van Sociale Zaken in juli 2015 voorstellen gedaan m.b.t. de sociale dimensie van het governance-kader.

(25)  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 23

(26)  Die Arbeitsgemeinschaft für Kinder- und Jugendhilfe (AGJ), 2015

(27)  PB C 12 van 15.1.2015, blz. 16; PB C 21 van 21.1.2011, blz. 39.

(28)  PB C 311 van 12.9.2014, blz. 38.

(29)  Vgl. Dahme/Wohlfahrt, 2015.

(30)  PB C 458 van 19.12.2014, blz. 43.

(31)  Bijv. kinderen en jongeren, aanstaande moeders en hulpbehoevende en handelingsonbekwame personen.

(32)  EESC-initiatief voor sociaal ondernemerschap.

(33)  Kocher/Welti, 2010.

(34)  Zie de mededeling „Een kwaliteitskader voor diensten van algemeen belang in Europa” (COM(2011) 900 definitief).


BIJLAGE

Volgende tekstpassages in het advies van de afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap werden vervangen door wijzigingsvoorstellen, maar er werd wel ten minste een kwart van de stemmen vóór handhaving ervan uitgebracht:

Paragraaf 1.3

Bij het uitwerken van beginselen voor sociaal beleid die een convergerende ontwikkeling van de sociale stelsels moeten bevorderen, moeten de nationale bevoegdheden en de politieke en culturele verschillen tussen de stelsels in acht worden genomen en moet zo veel mogelijk gestreefd worden naar consensus tussen de lidstaten.

Stemuitslag van wijzigingsvoorstel 1:

Stemmen vóór:

105

Stemmen tegen:

51

Onthoudingen:

15

Paragraaf 4.2

Behoeftebeginsel: ontwikkeling en terbeschikkingstelling van moderne, professionele sociale en gezondheidsdiensten voor diverse probleemsituaties, bijv. voor gezinnen, personen met een handicap, zieken, werklozen, alleenstaande ouders, kinderen, mantelzorgers, vluchtelingen, jongeren (1) met ontwikkelingsproblemen, ouders met opvoedingsproblemen, thuiszorg en andere diensten bij de mensen thuis (2), en hulp bij schuldproblemen (3), verslavingen, dakloosheid en psychosociale problemen. Doeltreffende sociale diensten zijn onder meer advies, ondersteuning, begeleiding, zorg, empowerment en opleiding, en curatieve zorg en therapie (4). Aangezien er tal van redenen voor werkloosheid zijn en voorkomen moet worden dat mensen in een neerwaartse armoedespiraal raken is het zinvol om met behulp van wettelijk gewaarborgde actieve arbeidsmarktmaatregelen een snelle herintreding op de arbeidsmarkt te ondersteunen en de ter overbrugging van de werkloosheidsperiode te verstrekken financiële uitkeringen onder meer te baseren op de voormalige levensstandaard en bijdragen van de persoon in kwestie.

Stemuitslag voor wijzigingsvoorstel 3:

Stemmen vóór:

119

Stemmen tegen:

53

Onthoudingen:

9

Paragraaf 4.4

Toegankelijkheidsbeginsel: waarborging van betaalbare en voor iedereen, ongeacht waar en wanneer, toegankelijke socialezekerheidsvoorzieningen en vooral van sociale diensten. Een duurzame, op solidariteit gebaseerde financiering, een transparant dienstenaanbod en concrete wettelijke waarborgen met klacht- en bezwaarmogelijkheden bevorderen de toegankelijkheid. Verplichte eigen bijdragen kunnen — mits sociaal evenwichtig zodat ze geen belemmering vormen voor de toegang — een zinvol sturingsinstrument zijn. Overdreven administratieve toetsing van de concrete hulpbehoefte kan voor sommige diensten, zoals hulp bij verslavingen of psychosociale problemen, contraproductief werken. Met name advies- en preventiediensten moeten actief aan gebruikers worden aangeboden.

Stemuitslag voor wijzigingsvoorstel 4:

Stemmen vóór:

114

Stemmen tegen:

59

Onthoudingen:

13

Paragraaf 4.7

Beginsel van de eigen verantwoordelijkheid: werkzoekenden, personen met problemen om te integreren op de arbeidsmarkt e.a. moeten door sociale diensten en stimuleringsregelingen worden ondersteund om geheel of gedeeltelijk in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Er moeten stimuli en mogelijkheden worden gecreëerd voor de burger om tegen redelijke kosten en een laag risico middelen te sparen om zelf aanvullend in het eigen levensonderhoud te voorzien. Vaak is professionele ondersteuning bij de ontwikkeling van beroepskwalificaties en persoonlijke vaardigheden, zoals communicatie-, sociale en andere vaardigheden die in het dagelijks leven van nut zijn, voorwaarde om mensen in staat te stellen hun eigen alsmede hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Mensen dragen ook deels zelf verantwoordelijkheid voor hun gezondheid. Met het aanbieden van preventiemogelijkheden, stimuleringsmaatregelen en een betere consumentenbescherming zouden socialezekerheidsstelsels een gezonde levensstijl kunnen bevorderen.

Stemuitslag voor wijzigingsvoorstel 5

Stemmen vóór:

117

Stemmen tegen:

62

Onthoudingen:

11


(1)  AGJ, „Die europäische Dimension der Kinder- und Jugendwohlfahrt”, 2015.

(2)  PB C 12 van 15.1.2015, blz. 16; PB C 21 van 21.1.2011, blz. 39.

(3)  PB C 311 van 12.9.2014, blz. 38.

(4)  Vgl. Dahme/Wohlfahrt, 2015.


Top