Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IE3210

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Een inclusiever burgerschap dat openstaat voor immigranten (initiatiefadvies)

    PB C 67 van 6.3.2014, p. 16–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.3.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 67/16


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Een inclusiever burgerschap dat openstaat voor immigranten (initiatiefadvies)

    2014/C 67/04

    Rapporteur: Luis Miguel PARIZA CASTAÑOS

    Administrateur: Pierluigi Brombo

    Op 14 februari 2013 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité, op grond van art. 29, lid 2, van zijn reglement van orde, besloten een initiatiefadvies op te stellen over

    Een inclusiever burgerschap dat openstaat voor immigranten

    (initiatiefadvies).

    De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 oktober 2013 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van 16 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met 176 stemmen vóór en 10 tegen, bij 14 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Aanbevelingen en voorstellen

    1.1

    Het EESC constateert dat er de afgelopen tien jaar in de EU zeer belangrijke stappen zijn gezet om de rechten, vrijheden en waarborgen die verbonden zijn aan de hoedanigheid van Europees burger gelijk te trekken door het belang van het criterium 'verblijf' ten opzichte van het criterium 'nationaliteit' te vergroten. Het Europees burgerschap ontwikkelt zich in de richting van een "citizenship of residence", zoals bedoeld in het Handvest van de grondrechten en in overeenstemming met de waarden en beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

    1.2

    Het EESC vindt dat het moment gekomen is om de balans op te maken en na te gaan wat er nog moet worden gedaan en welke hobbels nog moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat iedereen met een vaste verblijfplaats in aanmerking komt voor een meer participatieve, inclusieve vorm van Europees burgerschap.

    1.3

    Wij Europeanen van de 21e eeuw staan voor een grote uitdaging: de basis van onze democratieën moet worden verbreed door daarin plaats in te ruimen voor nieuwe burgers met gelijke rechten en plichten. Het recht op de nationaliteit van een van de lidstaten en op Europees burgerschap moet daarom ook gelden voor alle immigranten, die zorgen voor diversiteit op nationaal, etnisch, religieus en cultureel gebied. Het EESC is van mening dat de Europese democratieën vrije en open samenlevingen zijn, waarin moet worden uitgegaan van de idee dat alle burgers meetellen, ongeacht hun herkomst en identiteit.

    1.4

    Het EESC zou graag zien dat er wordt nagedacht over de vraag of de rechts- en beleidsgrondslagen waarop het Europees immigratie-, burgerschaps- en integratiebeleid thans is gebaseerd, wel volstaan voor de hedendaagse Europese samenlevingen, die worden gekenmerkt door een steeds grotere pluriformiteit en een grote diversiteit.

    1.5

    Door de economische crisis zijn bescherming van de grondrechten, integratie en bestrijding van discriminatie van de politieke agenda verdwenen. Het EESC waarschuwt tegen de risico's van toegenomen onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie jegens immigranten en minderheden. Politici en leidinggevende personen in de samenleving moeten zich, net als de media, verantwoordelijk opstellen en een duidelijk politiek en sociaal voorbeeld stellen teneinde dergelijke uitingen te voorkomen. Daarnaast moeten de instellingen van de Unie vastberadenheid aan de dag leggen waar het gaat om de bescherming van de grondrechten.

    1.6

    Het EESC wil een duidelijk signaal afgeven aan diegenen die, vanuit exclusieve nationalistische overwegingen, nationale identiteit en Europese identiteit op een zodanige manier definiëren dat miljoenen mensen vanwege hun herkomst geen burgerrechten en een zwakke rechtspositie hebben. De democratie in Europa moet een kwaliteitsslag maken door meer mensen de kans te geven de nationaliteit van een van de lidstaten en het Europees burgerschap te verwerven.

    Aanbevelingen voor de lidstaten

    1.7

    Veel lidstaten hebben een restrictieve wetgeving waar het gaat om het verkrijgen van de nationaliteit en daarom raadt het EESC de lidstaten aan om hun wetgeving en administratieve procedures flexibeler te maken, zodat onderdanen van derde landen die in een lidstaat de status van langdurig ingezetene (1) hebben, de nationaliteit van die lidstaat kunnen verwerven.

    1.8

    Het EESC verzoekt de lidstaten om overeenkomsten te sluiten met de landen van herkomst van immigranten om een dubbele nationaliteit mogelijk te maken.

    1.9

    De lidstaten moeten het Europees Nationaliteitsverdrag van 1997 en het Verdrag inzake de deelneming van buitenlanders aan het openbare leven op plaatselijk niveau van 1992 ondertekenen en ratificeren, en moeten bij hun beleid inzake het verkrijgen en verliezen van de nationaliteit de beginselen van evenredigheid, eerlijke rechtsbedeling en non-discriminatie in acht nemen.

    1.10

    Het EESC constateert dat politieke rechten (stemrecht, recht van vereniging, recht op deelname aan de politiek) in sommige lidstaten nog geen vanzelfsprekendheid zijn en beveelt aan dat zij hun wetgeving aanpassen om ervoor te zorgen dat de ingezetenen van derde landen met een vaste verblijfplaats ook politieke rechten hebben.

    Voorstel voor een verdragswijziging

    1.11

    Het EESC stelt voor om artikel 20 van het VWEU bij de eerstvolgende herziening te wijzigen zodat ook onderdanen van derde landen die een vaste verblijfplaats in de EU en de status van langdurig ingezetene hebben, als burgers van de Unie worden beschouwd.

    1.12

    De verblijfplaats van iemand moet het criterium zijn voor het verkrijgen van het burgerschap van de Unie. Zoals het EESC al in een vorig advies (2) aangaf, is "verblijf" in het Europees recht reeds een criterium voor de toekenning van bepaalde rechten en vrijheden op economisch, sociaal, cultureel en civiel gebied aan onderdanen van derde landen. Veel van deze rechten zijn te vergelijken met het Europees burgerschap. Een aantal politieke rechten, zoals stemrecht, is evenwel uitgesloten. Het EESC wenst nogmaals te benadrukken dat "duurzaam, legaal verblijf een parameter moet worden op basis waarvan iemand het burgerschap van de Europese Unie kan verwerven" (3).

    Voorstel voor de Europese instellingen

    1.13

    Het Handvest van de grondrechten van de EU heeft een bindende werking en schept een nieuw kader voor het Europees beleid inzake immigratie, integratie en burgerschap. De Commissie dient na te gaan op welke manier het Handvest de status en de rechten van ingezetenen van derde landen beïnvloedt, om vervolgens nieuwe initiatieven te lanceren die de immigratiewetgeving in overeenstemming brengen met de waarborgen van het Handvest.

    1.14

    Het Handvest bevat de grondslagen voor een nieuw concept van 'civiel burgerschap' (waarbij iedereen dezelfde elementaire rechten en plichten heeft) voor de onderdanen van derde landen. Het EESC stelt voor om van de ontwikkeling van deze vorm van burgerschap een van de prioriteiten te maken van het nieuwe beleidsprogramma dat in 2014 het programma van Stockholm opvolgt.

    1.15

    De EU zou een Immigratiecode moeten aannemen, die voor meer duidelijkheid en rechtszekerheid zorgt met betrekking tot de rechten en vrijheden van de ingezetenen van derde landen die in de EU verblijven. Het EESC is van mening dat de Europese immigratiewetgeving een gelijke behandeling en naleving van het non-discriminatiebeginsel moet garanderen.

    1.16

    De Commissie moet nagaan in hoeverre er nog praktische problemen bestaan in de lidstaten voor wat betreft de bescherming van de grondrechten van de ingezetenen van derde landen, met name de sociale rechten, het recht op mobiliteit en de daadwerkelijke toegang tot de rechter.

    1.17

    De Commissie moet onderzoeken waarom sommige lidstaten moeilijk blijven doen over de status van langdurig ingezetene en over het verstrekken van een blauwe kaart (4), en moet een inbreukprocedure starten tegen de lidstaten die de Europese regels aan hun laars lappen.

    1.18

    De Commissie moet, in het kader van de Europese agenda voor integratie, nagaan welke procedures en barrières in de lidstaten bestaan voor het verkrijgen en verliezen van de nationaliteit en welke impact deze hebben op het burgerschap van de Unie.

    1.19

    Het EESC verzoekt de Europese Commissie verslag uit te brengen over de stand van de besprekingen in de EU over het VN-Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle werkende migranten en hun gezinsleden (5), alsook voorbereidingen te treffen voor de ratificatie van dit verdrag.

    2.   Europees burgerschap

    2.1

    Het jaar 2013 is uitgeroepen tot "Europees Jaar van de burger". Het burgerschap van de Unie is een van de meest doeltreffende instrumenten om één gemeenschappelijke Europese identiteit tot stand te brengen. De politieke gedachte die ten grondslag heeft gelegen aan de EU - "wij brengen mensen samen, geen landen" (Jean Monnet) - is nog uiterst actueel.

    2.2

    Europees burgerschap is geen hol begrip, maar een concrete politieke en juridische status die rechten en vrijheden omvat. Democratie, vrijheid, de rechtstaat, gelijkheid en mensenrechten zijn fundamentele waarden van de Unie, die in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd.

    2.3

    Het EESC is van mening dat het in moeilijke tijden zoals nu, op een moment dat Europa gebukt gaat onder een zware economische, sociale en politieke crisis, noodzakelijk is om nieuwe strategieën te lanceren die een opener en inclusiever burgerschap nastreven en het vertrouwen van elke inwoner van de Europese Unie versterken.

    2.4

    De Europese Commissie heeft het tweede verslag over EU-burgerschap gepubliceerd, "EU citizens: your rights, your future", waarin een aantal van de bestaande obstakels en problemen worden besproken. Het EESC is ingenomen met het verslag van de Commissie, maar constateert dat het geen beleidsmaatregelen bevat met betrekking tot ingezetenen van derde landen die weliswaar vergelijkbare Europese rechten en vrijheden hebben, maar niet het volledige burgerschap bezitten.

    2.5

    Het EESC ontplooit tal van initiatieven om een actiever Europees burgerschap te stimuleren, maar vestigt de aandacht op de ernst van het probleem dat veel jongeren, kinderen van de tweede of derde generatie immigranten, zwaar worden gediscrimineerd en uitgesloten, waardoor zij het gevoel hebben geen deel uit te maken van een samenleving die hen beschouwt als "tweederangsburgers".

    3.   De Europese integratie-agenda: de deelname van immigranten aan het democratisch proces

    3.1

    Het EESC heeft 10 jaar geleden al voorgesteld dat 'integratie' een fundamenteel onderdeel moet zijn van het gemeenschappelijk immigratiebeleid, en heeft gepleit voor het opstellen van een Europese agenda. De Raad hechtte in 2004 zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie: “niet-discriminerende toegang van immigranten tot de instellingen, alsook tot openbare en particuliere goederen en diensten, op voet van gelijkheid met nationale onderdanen is een essentiële grondslag voor een betere integratie” en “de deelname van immigranten aan het democratisch proces en de opstelling van integratiebeleid en –maatregelen, met name op lokaal niveau, ondersteunt hun integratie”.

    3.2

    De Commissie werkt op dit moment samen met het EESC aan een Europese agenda voor integratie en heeft verschillende ondersteunende activiteiten voor de lidstaten op stapel staan. Het EESC en de Commissie hebben het Europees Integratieforum (6) opgezet om immigranten en maatschappelijke organisaties bij een en ander te betrekken.

    3.3

    Het Comité heeft met diverse adviezen een bijdrage geleverd aan de agenda voor integratie (7).

    3.4

    Het Forum heeft onderzocht hoe belangrijk de deelname van immigranten aan het democratisch proces voor integratie is en heeft geconcludeerd dat lidstaten die het voor immigranten gemakkelijk maken om burgerrechten te verwerven, de integratie bevorderen. Daarom raadt het Comité de lidstaten aan om hun nationale wetgeving flexibeler te maken en ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen die in een lidstaat de status van langdurig ingezetene hebben, de nationaliteit van die lidstaat kunnen verwerven.

    3.5

    Het EESC waardeert het dat de werkgevers- en werknemersorganisaties en de ngo's integratie bevorderen en de participatie van immigranten aan het democratisch leven van hun organisatie vergemakkelijken. Het maatschappelijk middenveld tracht ingezetenen van derde landen actief te betrekken bij zijn organisaties.

    3.6

    Integratie is een sociaal proces van aanpassing in twee richtingen, tussen de immigranten en het gastland, dat ondersteund moet worden via goed beleid op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. Een gemeenschappelijke Europese benadering heeft een grote toegevoegde waarde omdat ze integratie koppelt aan de waarden en beginselen van het Verdrag, aan gelijke behandeling en non-discriminatie, aan het Handvest van de grondrechten, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de Europa 2020-agenda.

    3.7

    De Europese immigratiewetgeving moet een gelijke behandeling en naleving van het non-discriminatiebeginsel garanderen. In dit verband zou ook moeten worden verwezen naar de rechten en mogelijkheden met betrekking tot taal en religie. Het Comité vindt dat de Commissie een zeer positieve stap heeft gezet door een richtlijn (8) voor te stellen die ervoor zorgt dat werknemers gemakkelijker van hun recht op vrij verkeer gebruik kunnen maken.

    3.8

    Het Comité zou echter graag zien dat alle inwoners van de EU gelijk worden behandeld, ongeacht hun status als migrant of hun nationaliteit. Daarvoor moeten bepaalde beperkingen die momenteel nog aan het burgerschap van de Unie kleven, uit de weg worden geruimd.

    4.   Nationaliteit, verblijfplaats en burgerschap van de Europese Unie

    4.1

    Het EESC wil dat er opnieuw wordt stilgestaan bij de aard van het Europees burgerschap voor wat betreft de onderdanen van derde landen die hun wettelijke en vaste verblijfplaats in de EU hebben. Daarvoor moeten we terug naar wat oorspronkelijk in de conclusies van de Raad van Tampere is vastgelegd (9). De eerlijke en gelijke behandeling van Europese burgers en ingezetenen van derde landen die in Tampere (10) is afgesproken, blijft een van de beleidsprioriteiten; na veertien jaar gemeenschappelijk immigratiebeleid zijn de doelstellingen immers nog niet bereikt.

    4.2

    De lidstaten kennen op grond van hun nationale wetgeving de nationaliteit toe. De EU heeft krachtens het Verdrag thans geen bevoegdheid om hiervoor gemeenschappelijke Europese regels vast te stellen; dit is dan ook een nationale bevoegdheid.

    4.3

    Maar in alle lidstaten lanceren immigrantenorganisaties, vakbonden en ngo's initiatieven en debatten om de termijnen te verkorten, de procedures voor naturalisatie en verkrijging van de nationaliteit voor immigranten soepeler te maken en integratie te vergemakkelijken, aangezien er door de samenlevingen en landen die inwoners met een vaste verblijfplaats geen gelijke behandeling en gelijke rechten garanderen zelf weinig wordt gedaan om integratie te bevorderen.

    4.4

    Het begrip "Europees burgerschap" is stevig verankerd in de Verdragen, in het Gemeenschapsrecht en in het Handvest van de grondrechten. In artikel 20 van het VWEU staat dat “eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, burger van de Unie is. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.” Nationaliteit, waarvan de verkrijging en het verlies zijn vastgelegd in de nationale wetgeving, is op deze manier de "sleutel" tot het burgerschap van de EU (11).

    4.5

    Het nauwe verband tussen de status van Europees burger en het staatsburgerschap van een van de lidstaten heeft sinds de invoering van het Europees burgerschap in 1992 bij het Verdrag van Maastricht een hoop discussie en kritiek opgeleverd. Uit dit verband vloeit in beginsel voort dat onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven, formeel worden uitgesloten van het burgerschap van de Unie. Daarom zijn deze personen "onzichtbaar" gebleven in de Europese debatten over het burgerschap en in de deelname aan het politieke en democratische leven.

    4.6

    Volgens een restrictieve lezing van het burgerschap van de Unie is er een homogene en duidelijk identificeerbare groep personen die als zogeheten 'Europese burgers' worden aangemerkt en een andere groep, de onderdanen van derde landen, die niet als burgers van de Unie worden beschouwd.

    4.7

    Maar wie zijn die Europese "burgers"? Is het wel gepast om het burgerschap van de Unie voor te behouden aan personen die de nationaliteit van een van de lidstaten bezitten? Hebben onderdanen van derde landen al dezelfde rechten en vrijheden als Europese burgers? Welke beperkingen en problemen kent het burgerschap van de Unie? Welke rol spelen politieke participatie en stemrecht in dit verband? Waarom worden veel kinderen van migranten nog steeds als "tweederangsburgers" beschouwd? Als deelname van immigranten aan het democratisch proces hun integratie bevordert, waarom worden zij dan uitgesloten?

    4.8

    Tot dusver hebben de lidstaten indirect besloten wie wel of geen burgers van de Unie zijn. Dit moet veranderen, om ervoor te zorgen dat het burgerschap van de Unie de spil is waar de Europese integratie om draait.

    5.   Een Europees civiel burgerschap

    5.1

    In het Handvest van de burgerrechten wordt de basis gelegd voor een nieuwe vorm van participatief, inclusief en civiel burgerschap die volgens het EESC verder moet worden ontwikkeld.

    5.2

    De Commissie gaf aan dat het Handvest van de grondrechten als voorbeeld dient bij de ontwikkeling van een vorm van "civiel burgerschap" (waarbij iedereen dezelfde elementaire rechten en plichten heeft) voor de onderdanen van derde landen.

    5.3

    Het Handvest van de grondrechten van de EU heeft een bindende werking met een rechtskracht die vergelijkbaar is met de Verdragen. De onderdelen betreffende de status van burger van de Unie zijn in het Handvest opgenomen en geconsolideerd. Het is van toepassing op zowel de Europese burgers als de ingezetenen van derde landen. Titel V gaat over "burgerschap", maar ook artikel 41 (recht op behoorlijk bestuur) en artikel 45, lid 2 (vrijheid van verkeer en van verblijf) hebben betrekking op onderdanen van derde landen.

    5.4

    Het EESC onderstreept dat de overige bepalingen van het Handvest op iedereen van toepassing zijn, ongeacht nationaliteit. Het Handvest beperkt de discretionaire bevoegdheden van de lidstaten inzake kwesties die verband houden met verblijfszekerheid, gezinshereniging, uitzetting en verkrijging en verlies van nationaliteit. Een van de fundamentele onderdelen is hoofdstuk VI inzake rechtspleging, waarin het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht in geval van schending van bepaalde rechten en vrijheden is vastgelegd.

    5.5

    Het EESC denkt dat de combinatie van het burgerschap van de Unie en het Handvest grote gevolgen kan hebben omdat het de werkingssfeer van het statuut van Europees burgerschap ratione personae uitbreidt. Het waarborgen van het recht op een onpartijdig gerecht voor onderdanen van derde landen van wie de grondrechten en vrijheden in het kader van het Europees recht zijn geschonden door de lidstaten en hun autoriteiten is één van de grootste uitdagingen (12).

    5.6

    Tijdens de voorbereidende werkzaamheden van de Europese Conventie heeft het EESC een resolutie aangenomen waarin onder meer het volgende staat: “Het beleid inzake de integratie van immigranten dient te worden verbeterd. Het Comité verzoekt de Conventie na te gaan of onderdanen van derde landen met een langdurige verblijfsstatus het burgerschap van de Unie kan worden verleend. (13)

    5.7

    In haar Mededeling over een communautair immigratiebeleid (14) gaf de Commissie aan dat zij Europese regels wilde vaststellen voor de toelating en het verblijf van onderdanen van derde landen en een uniforme rechtsstatus wilde invoeren, uitgaande van het principe dat zij, weliswaar afhankelijk van de duur van hun verblijf, dezelfde rechten en plichten als Europese burgers zouden krijgen.

    5.8

    Als emigranten na een periode van minimaal vijf jaar het burgerschap kunnen verwerven, dan zou dat voor veel emigranten voldoende motivering kunnen zijn om zich succesvol in de samenleving te vestigen, of zou dat een eerste stap kunnen zijn op weg naar de nationaliteit van een lidstaat.

    5.9

    In zijn advies over "Toegang tot het burgerschap van de Europese Unie" stelde het EESC dat het breed opgevatte concept van Europees burgerschap overeenkomt met wat de Commissie "civiel burgerschap" heeft genoemd.

    5.10

    Het EESC voerde aan dat een Europees "civiel burgerschap" moest worden opgevat als een vorm van "participatief en inclusief burgerschap" voor alle personen met een vaste verblijfplaats op het grondgebied van de Unie, waarbij het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet een van de centrale uitgangspunten is. In zijn advies over "Toegang tot het burgerschap van de Europese Unie" constateerde het EESC al dat "de verplichting burgers uit derde landen billijk te behandelen naar het hoogste niveau van de communautaire rechtsorde moest worden getild, teneinde de inburgering van derdelanders die een vaste en legale verblijfplaats in een lidstaat van de Unie hebben, (gelijkheid voor de wet) te bevorderen" en dat er een eind moet worden gemaakt aan de discriminatie van ingezetenen van derde landen.

    6.   Tien jaar later zijn er nog problemen en beperkingen

    6.1

    In het afgelopen decennium heeft Europa beleid gevoerd, regels uitgevaardigd en rechtspraak geleverd die heel belangrijk zijn voor zowel het burgerschap van de Unie als het statuut van onderdanen van derde landen. Uitgangspunt is steeds geweest een geleidelijke uitbreiding van de rechten, vrijheden en waarborgen die verbonden zijn aan het Europees burgerschap, op basis van de verblijfplaats. Het EESC vindt echter dat die uitbreiding onvolledig is en dat er te veel beperkingen aan kleven.

    6.2

    Een van de belangrijkste initiatieven op wetgevingsgebied is de goedkeuring van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden geweest, die de versnipperde Europese regels inzake het recht van vrij verkeer en verblijf in één rechtsinstrument heeft gebundeld. De EU is vooral actief geweest op het gebied van de erkenning van de rechten van en antidiscriminatiebepalingen voor onderdanen van derde landen die familie zijn van Europese burgers. Deze richtlijn kent de onderdanen van derde landen die familie zijn van Europese burgers uitdrukkelijk rechten en vrijheden toe die grotendeels overeenkomen met de rechten van Europese burgers.

    6.2.1

    Het EESC deelt de mening van de Commissie, die heeft geconstateerd dat er nog een lange weg te gaan is voordat iedereen in het dagelijks leven kan profiteren van de rechten die in de richtlijn zijn opgenomen. Daarvoor moeten eerst nog enkele nationale belemmeringen uit de weg worden geruimd en moet er doeltreffende rechtsbescherming komen voor mensen van wie de burgervrijheden zijn geschonden.

    6.2.2

    Terwijl deze "burgerrechten" rechtstreeks voortvloeien uit de familierelatie, kan er pas actief een beroep op worden gedaan wanneer de Europese burgers en hun familie hun recht op vrij verkeer uitoefenen of naar een andere lidstaat emigreren. Er moet nog steeds sprake zijn van een verplaatsing binnen Europa, willen familieleden de bescherming genieten die het Europees burgerschap biedt (15). De richtlijn kent ook een recht van duurzaam verblijf toe aan familieleden die gedurende een periode van vijf jaar in het gastland verblijf hebben gehad.

    6.2.3

    Het EESC is echter van mening dat de nationale overheden nog steeds regels en praktijken hanteren die het recht van vrij verkeer en verblijf van de familieleden van Europese burgers belemmeren. Ook is er nog steeds sprake van situaties van omgekeerde discriminatie van buitenlandse familieleden van Europese burgers, die moeten worden opgelost (16).

    6.3

    Het Hof van Justitie van de EU is zeer actief geweest en heeft een positieve rol gespeeld op het gebied van de bescherming en proactieve interpretatie van de wettelijke contouren en de individuele rechten van het Europees burgerschap (17). Het Hof heeft bevestigd dat de hoedanigheid van burger van de Unie de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten dient te zijn (18).

    6.3.1

    Het EESC is ingenomen met de jurisprudentie die is voortgebracht door het Hof in Luxemburg met betrekking tot burgerschap, en wijst erop dat het merendeel van die jurisprudentie is opgenomen in de richtlijn, waarin de meest relevante arresten in zaken die verband houden met vrij verkeer en Europees burgerschap tot 2004 zijn gebundeld.

    6.3.2

    Het Hof heeft eveneens tal van uitspraken gedaan over de algemene beginselen van het Europees recht (19), zoals over het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, die van toepassing zijn op alle personen, ongeacht hun nationaliteit of hun status als migrant, op wie de handelingen of het recht van de Unie betrekking hebben. Er bestaat zelfs rechtspraak aangaande de bevoegdheden van de lidstaten inzake de verkrijging en het verlies van nationaliteit, en de gevolgen daarvan voor het Europees burgerschap en de rechten die hieraan zijn verbonden.

    6.3.3

    Het Hof heeft er herhaaldelijk op gewezen dat de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden inzake nationaliteit verplicht zijn bijzondere aandacht te besteden aan de gevolgen van hun wetten en besluiten op het gebied van het Europees recht betreffende burgerschap en vrij verkeer, met name voor wat betreft de volledige uitoefening van de rechten en vrijheden die verband houden met het burgerschap van de Unie (20).

    6.4

    Sinds 2003 is er een pakket met Europese immigratieregels van kracht, met rechtsinstrumenten die betrekking hebben op de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen, die rechten en waarborgen bevatten waarvan sommige vergelijkbaar zijn met die welke verbonden zijn aan het Europees burgerschap. Richtlijn 2003/109  (21) betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen kent dezelfde rechtsstatus toe aan onderdanen van derde landen die gedurende een periode van vijf jaar legaal en ononderbroken op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

    6.4.1

    Het EESC beklemtoont dat het uitgangspunt van de richtlijn was dat er minder verschillen moesten zijn tussen de status van Europese burgers en die van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, en dat hun verblijfszekerheid moest worden beschermd. Maar ondanks de gemeenschappelijke status hebben deze personen niet dezelfde, volledige burgerrechten; hier is sprake van "quasigelijkheid" en "quasi- of derderangsburgerschap", dat aan een aantal voorwaarden is gebonden (22). Hoewel in artikel 11 van de richtlijn (23) wordt gezegd dat langdurig ingezetenen vrijwel dezelfde behandeling genieten als de eigen onderdanen, ontbreekt het - zoals de Europese Commissie in haar verslag over de toepassing van de richtlijn al aangaf - aan informatie over de manier waarop deze gelijke behandeling in praktijk wordt gebracht, waardoor problemen ontstaan bij de praktische toepassing ervan.

    6.4.2

    Anderzijds biedt de richtlijn de mogelijkheid om gebruik te maken van het recht van vrij verkeer of van verblijf in een tweede lidstaat op "vrijwel dezelfde" voorwaarden als eigen onderdanen; het is onder meer op dit punt dat de richtlijn meerwaarde heeft. Het opnemen van een aspect als mobiliteit of vrij verkeer binnen de EU doet denken aan het EU-burgerschapsmodel dat in het Europees burgerrecht wordt gehanteerd wanneer het gaat om de bevordering van mobiliteit binnen de EU.

    6.5

    Ook in andere richtlijnen die tot het Europees immigratierecht behoren wordt aandacht besteed aan een vorm van "mobiliteit binnen Europa" die vergelijkbaar is met de status van langdurig ingezetene en dient om de Europese arbeidsmarkt aantrekkelijker te maken, bijv. Richtlijn 2009/50 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan.

    6.6

    Het EESC is echter van mening dat, door een verkeerde toepassing van de richtlijn door sommige lidstaten, de voorwaarden en criteria die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen en hun familieleden die in een andere lidstaat willen wonen en werken dan in de lidstaat die hun een verblijfsvergunning heeft verleend, niet vergelijkbaar zijn met het recht van grensoverschrijdend vrij verkeer dat de Europese burgers genieten.

    6.7

    Bovendien is het versnipperde en sectorale karakter van de wetgeving inzake legale immigratie niet bevorderlijk voor een gelijke behandeling van en gelijke rechten voor de onderdanen van derde landen die in de EU verblijven en zich vrij willen verplaatsen (24).

    7.   De dialoog met de landen van herkomst

    7.1

    Het EESC heeft in andere adviezen voorgesteld dat de politieke en sociale dialoog met de landen van herkomst van de migranten die naar Europa komen moet worden verbeterd. Het EESC is blij dat er verschillende overeenkomsten zijn gesloten.

    7.2

    Tijdens deze dialoog moeten ook de burgerrechten aan de orde komen. Het is een goede zaak dat er overeenkomsten zijn gesloten tussen landen op basis waarvan een dubbele nationaliteit is toegestaan en de onderdanen van derde landen over civiele, sociale en politieke rechten kunnen beschikken.

    7.3

    Sommige lidstaten koppelen de politieke rechten echter aan wederkerigheid. Hoewel dit op zich een positieve zaak is, constateert het EESC dat de rechten van mensen hierdoor soms worden beperkt, nl. wanneer een land van herkomst het criterium van wederkerigheid niet accepteert.

    7.4

    Het EESC hoopt dat het buitenlands beleid van de EU zich volledig inzet voor het streven naar een mondiale governance van de internationale migratie in het kader van de Verenigde Naties, op basis van, onder meer, de geldende internationale rechtsinstrumenten zoals de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de Internationale Conventie inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werkenden en hun gezinsleden (waarvan het Comité de ratificatie door de EU heeft voorgesteld (25)), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en de verdragen van de IAO.

    Brussel, 16 oktober 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  Richtlijn 2003/109.

    (2)  PB 208 C van 3.9.2003, blz 76.

    (3)  PB 208 C van 3.9.2003, blz. 76, paragraaf 4.3.

    (4)  Richtlijn 2009/50.

    (5)  Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18.12.1990.

    (6)  http://ec.europa.eu/ewsi/en/policy/legal.cfm

    (7)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 69–75; PB C 48 van 15.2.2011, blz. 6–13; PB C 354 van 28.12.2010, blz. 16–22; PB C 347 van 18.12.2010, blz. 19–27; PB C 128 van 18.5.2010, blz. 29–35; PB C 27 van 3.2.2009, blz. 95–98; PB C 318 van 23.12.2006, blz. 128-136; PB C 125 van 27.5.2002, blz. 112-122.

    (8)  COM(2013) 236 final

    (9)  Europese Raad van Tampere, Conclusies van het voorzitterschap, 15-16 oktober 1999.

    (10)  Punt 18 luidt als volgt:

    “De Europese Unie moet zorgen voor een eerlijke behandeling van derdelanders die legaal op het grondgebied van haar lidstaten verblijven. Een krachtiger integratiebeleid moet erop gericht zijn hun rechten en verplichtingen te geven die vergelijkbaar zijn met die van de EU-burgers. Dit beleid dient tevens de non-discriminatie in het economische, sociale en culturele leven te stimuleren en maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat te ontwikkelen.

    In punt 21 van de conclusies wordt de volgende prioriteit gesteld:

    De wettelijke status van derdelanders moet meer in overeenstemming worden gebracht met die van de onderdanen van de lidstaten. De Europese Raad onderschrijft de doelstelling dat derdelanders die reeds lange tijd legaal in de Unie verblijven de nationaliteit moeten kunnen verkrijgen van de lidstaat van verblijf.

    (11)  De Groot, G.R. (1998), «The relationship between the nationality legislation of the Member States of the European Union and European Citizenship», hoofdstuk VI, in M. La Torre (ed.), European Citizenship: An Institutional Challenge, Den Haag, Kluwer Law International.

    (12)  S. Carrera, M. De Somer y B. Petkova (2012), The Court of Justice of the European Union as a Fundamental Rights Tribunal: Challenges for the Effective Delivery of Fundamental Rights in the Area of Freedom, Security and Justice, beleidsnota van het CEPS (Centre for European Policy Studies) in Brussel.

    (13)  PB C 61 van 14.3.2003, blz. 170, par. 2.11.

    (14)  COM(2000) 757 final.

    (15)  Guild, E. (2004), The Legal Elements of European Identity: EU Citizenship and Migration Law, Den Haag: Kluwer Law International, European Law Library.

    (16)  Free movement of workers - European Report 2010-2011, K. Groenendijk et al., januari 2012, Europese Commissie, DG Werkgelegenheid. Zie http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=475&langId=en.

    (17)  Kostakopoulou, T. (2007), «European Citizenship: Writing the Future», European Law Journal, speciale uitgave over EU-burgerschap, deel 13, nr. 5, blz. 623-646.

    (18)  C-184/99, Grzelczyk.

    (19)  De Groot, G.R. (2005), «Towards a European Nationality Law», en H. Schneider (ed.), Migration, Integration and Citizenship: A Challenge for Europe’s Future, deel I, blz. 13-53.

    (20)  Zie bijv. de zaken C-369/90, Micheletti, C-192/99, Kaur of C-135/08, Rottmann. Zie J. Shaw (ed) (2012), Has the European Court of Justice Challenged Member States Sovereignty in Nationality Law?, EUI Working Paper RSCAS 2011/62, EUDO Citizenship Observatory, Florence.

    (21)  Voor een analyse van de richtlijn en de oorsprong ervan, zie S. Carrera (2009), In Search of the Perfect Citizen? The intersection between integration, immigration and nationality in the EU, Martinus Nijhoff, Leiden.

    (22)  Zie artikel 11 van de richtlijn. Groenendijk, K. (2006), «The Legal Integration of Potential Citizens: Denizens in the EU in the final years before the implementation of the 2003 directive on long-term resident third country nationals», en R. Bauböck, E. Ersboll, K. Groenendijk y H. Waldrauch (eds), Acquisition and Loss of Nationality, Volume I: Comparative Analyses: Policies and Trends in 15 European Countries, Ámsterdam: Amsterdam University Press, blz. 385-410.

    (23)  COM(2011) 585: Verslag betreffende de toepassing van Richtlijn 2003/109/EG.

    (24)  S. Carrera et al. (2011), Labour Immigration Policy in the EU: A Renewed Agenda for Europe 2020, CEPS Policy Brief, Centre for European Policy Studies, Brussel.

    (25)  PB C 302 van 7.12.2004, blz. 49.


    Top