Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE8092

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (COM(2013) 814 final — 2013/0400 (CNS))

    PB C 226 van 16.7.2014, p. 40–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    16.7.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 226/40


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten

    (COM(2013) 814 final — 2013/0400 (CNS))

    2014/C 226/07

    Rapporteur: de heer DANDEA

    De Raad heeft op 16 december 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over het

    voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten

    (COM(2013) 814 final — 2013/0400 (CNS)).

    De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 13 maart 2014 (rapporteur: DANDEA).

    Het EESC heeft tijdens zijn op 25 en 26 maart 2014 gehouden 497e zitting (vergadering van 25 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 145 stemmen vóór en 3 tegen, bij 10 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn (1) tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten („moeder/dochterrichtlijn”) omdat de uitvoering van het actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking hiermee een belangrijke stap dichterbij komt (2).

    1.2

    De lidstaten lopen jaarlijks miljarden euro's mis, niet alleen door belastingfraude en belastingontduiking maar ook als gevolg van agressieve fiscale planning die meestal tot doel heeft te profiteren van de mazen in de nationale wetgeving of van de verschillen tussen de nationale wetten en regels. Het is dan ook een goede zaak dat de Commissie in haar aanbeveling (3) voorstelt een algemene antimisbruikregel in te voeren.

    1.3

    Het EESC juicht het toe dat er een uniforme belastingregeling komt voor internationaal opererende concerns omdat deze ondernemingen op grond van de bepalingen van de huidige richtlijn soms een beroep kunnen doen op fiscaal voordelige hybride financieringsvormen die tot concurrentievervalsing op de interne markt leiden.

    1.4

    Gezien het algemene karakter van de algemene antimisbruikregel raadt het EESC de lidstaten aan om zich bij de tenuitvoerlegging van de onderhavige richtlijn te baseren op de aanbeveling van de Commissie over agressieve fiscale planning en op de uitlegging die het Hof van Justitie van de Europese Unie daaraan heeft gegeven, waarin het beginsel is neergelegd dat de lidstaten niet verder mogen gaan dan het algemene beginsel van Gemeenschapsrecht wanneer zij misbruik willen tegengaan. Het EESC adviseert de Commissie een aanbeveling op te stellen die de lidstaten helpt om de richtlijn juridisch zo nauwkeurig mogelijk om te zetten.

    1.5

    Het EESC verzoekt de lidstaten ook om er bij de omzettingsprocedure voor te zorgen dat de in artikel 1bis, lid 2, genoemde begrippen juridisch gezien zo duidelijk mogelijk worden omschreven, zodat de richtlijn zo correct mogelijk wordt uitgevoerd en er geen complexe situaties ontstaan voor het bedrijfsleven of de belastingdienst. Ook moet er een zo helder mogelijke wettelijke definitie komen van termen als „kunstmatige regeling”, „redelijk ondernemersgedrag” en „transacties van circulaire aard”, zodat hierover geen misverstanden ontstaan bij ondernemingen, belastingdiensten of rechters.

    2.   Voorstel van de Commissie

    2.1

    Het voorstel van de Commissie strekt ertoe incongruenties tussen nationale wetgevingen op het gebied van hybride financieringsvormen binnen het toepassingsgebied van de moeder/dochterrichtlijn aan te pakken en een algemene antimisbruikregel in te voeren om de goede werking van deze richtlijn te beschermen.

    2.2

    Het voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan de Raad richtlijnen kan vaststellen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt; volgens de Commissie is dat de enige mogelijke optie om een algemene antimisbruikregel in te voeren.

    2.3

    Dit voorstel is noodzakelijk omdat eenzijdig optreden van de lidstaten om de verschillen op het gebied van de fiscale behandeling van hybride financieringsvormen uit de weg te ruimen het probleem niet oplost, aangezien dit probleem grotendeels het gevolg is van de wisselwerking tussen de wetgevingen van de lidstaten.

    2.4

    De moeder/dochterrichtlijn bevat weliswaar een antimisbruikbepaling, maar deze is onvoldoende duidelijk en kan een bron van verwarring zijn. Door een algemene antimisbruikregel in te voeren, zoals de Commissie aanbeveelt, kan de onzekerheid worden weggenomen en krijgen de lidstaten een doeltreffender instrument in handen.

    3.   Algemene en specifieke opmerkingen

    3.1

    Het EESC heeft zich uitgesproken (4) vóór deze wijziging van de moeder/dochterrichtlijn en heeft de lidstaten aangeraden ervoor te zorgen dat deze binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd.

    3.2

    In het kader van deze herziening acht het Comité het belangrijk dat multinationals worden verplicht voor elk land waarin ze werkzaam zijn een afzonderlijke boekhouding te voeren, waarin productievolumes en gerealiseerde winsten nauwkeurig worden aangegeven. Door de boekhoudkundige gegevens op deze manier weer te geven zou het eenvoudiger moeten zijn om na te gaan welke bedrijven misbruik maken van verrekenprijzen of agressieve fiscale planning in de hand werken. Het Comité heeft tevens gepleit voor de invoering van een regeling voor belastingheffing op de winst van ondernemingen op grond van gemeenschappelijke bepalingen. Het betreurt dan ook dat hieraan onvoldoende aandacht is besteed bij de uitwerking van het onderhavige voorstel voor een richtlijn.

    3.3

    Het EESC beveelt de Commissie aan de lidstaten te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Met het oog hierop zou zij een aanbeveling moeten opstellen waarin opheldering wordt verschaft over aspecten die verband houden met de omzetting in wetgeving van de begrippen die zijn opgenomen in de algemene antimisbruikregel.

    3.4

    Het EESC vestigt de aandacht op het feit dat toepassing van de richtlijn op basis van zeer algemene definities tot bijzonder moeilijk situaties kan leiden voor zowel ondernemingen als belastingdiensten.

    3.5

    Met het oog op de toepassing van artikel 1bis, lid 2, moet duidelijk worden gedefinieerd wat onder „kunstmatige regeling” wordt verstaan. Daarbij zouden de lidstaten zich moeten baseren op de OESO-richtsnoeren (5), met name voor wat bedrijfsreorganisaties betreft. Ook dient rekening te worden gehouden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake „volstrekt kunstmatige constructies”. Een in fiscaal opzicht zo voordelig mogelijke constructie, is niet per se kunstmatig.

    3.6

    Met het oog op de toepassing van artikel 1bis, lid 2, onder b, moet volgens het EESC duidelijk worden gedefinieerd wat onder „redelijk ondernemersgedrag” wordt verstaan. Als dit begrip in de nationale wetgeving wordt opgenomen zonder duidelijk te worden gedefinieerd, dan kan dat in geval van geschillen aangaande commerciële praktijken tot juridisch complexe situaties leiden.

    3.7

    Met het oog op de tenuitvoerlegging acht het Comité het noodzakelijk aspecten in verband met transacties die „circulair van aard” zijn te verduidelijken. Circulaire transacties van economische betekenis die aan de wettelijke voorschriften voldoen, maken deel uit van de gangbare handelspraktijk. Deze transacties zouden niet onder de fiscale bepalingen moeten vallen die de omzetting van de onderhavige richtlijn beogen.

    3.8

    Het EESC beveelt de lidstaten aan om de omzetting van de richtlijn aan te grijpen als gelegenheid om hun nationale wetgeving op het gebied van belastingvoordelen te vereenvoudigen. Dit kan een eerste stap zijn in de richting van de Europese stroomlijning van de regelgeving op dit vlak.

    Brussel, 25 maart 2014

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  COM(2013) 814 final.

    (2)  COM(2012) 722 final.

    (3)  C(2012) 8806 final.

    (4)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 68

    (5)  OESO-Modelverdrag inzake belasting, hoofdstuk 5, artikelen 9181 en 9182.


    Top