Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE5530

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2013) 451 final — 2013/0218 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten op het gebied van justitie waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2013) 452 final — 2013/0220(COD))

    PB C 67 van 6.3.2014, p. 104–109 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.3.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 67/104


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    (COM(2013) 451 final — 2013/0218 (COD))

    en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten op het gebied van justitie waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    (COM(2013) 452 final — 2013/0220(COD))

    2014/C 67/21

    Algemeen rapporteur: de heer PEGADO LIZ

    De Raad en het Europees Parlement hebben op resp. 16 september 2013 en 4 juli 2013 besloten om overeenkomstig de artikelen 33, 43, lid 2, 53, lid 1, 62, 64, lid 2, 91, 100, lid 2, 114, 153, lid 2, onder b), 168, lid 4, onder b), 172, 192, lid 1, 207 en 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    COM(2013) 451 final — 2013/0218 (COD

    Het Europees Parlement heeft op 4 juli 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 81, lid 2, van het VWEU te raadplegen over het

    "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten op het gebied van justitie waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie"

    COM(2013) 452 final — 2013/0220 (COD

    Gezien de urgente aard van de werkzaamheden heeft het Comité tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting besloten de heer PEGADO LIZ aan te wijzen als algemeen rapporteur, en met 110 stemmen vóór en 0 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, het volgende advies uitgebracht:

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    De twee voorstellen voor een verordening (COM(2013) 451 en 452 final) strekken ertoe om gedelegeerde handelingen betreffende 165 wetgevingsinstrumenten, die oorspronkelijk aan de regelgevingsprocedure met toetsing (hierna RPMT) waren onderworpen, in één klap bij het nieuwe delegatieregime onder te brengen.

    1.2

    Het Parlement, met steun van de Raad, verzocht daarom teneinde de oude "comitologiepraktijken" op de delegatieprocedure van artikel 290 VWEU toe te snijden.

    1.3

    Het Comité kan zich daarin vinden, want de rechtszekerheid van EU-regelgeving, vereenvoudiging en doeltreffendheid zijn erbij gebaat.

    1.4

    Er zij herinnerd aan het recent uitgebrachte gedetailleerde rapport van het Comité over de delegatieprocedure en lezing daarvan draagt zeker bij tot begrip van dit advies.

    1.5

    Het is namelijk zo dat de "verhuizing" van 165 rechtsinstrumenten (in de vorm van verordeningen, richtlijnen en besluiten), die op 12 gebieden betrekking hebben, een aantal praktische en juridische vragen opwerpt.

    1.6

    Een aantal elementen van de delegatie blijven namelijk onduidelijk. Zo moet het concept "niet-essentiële onderdelen" nog worden gedefinieerd. Ook moet nog nauwkeurig worden ingeschat hoe het nieuwe mechanisme zal werken.

    1.7

    In bepaalde verordeningsvoorstellen bestaat immers geen oog voor het via de basisbesluiten vastgestelde kader en is de delegatie van onbepaalde tijd of hebben Parlement en Raad nauwelijks de tijd om deze te toetsen

    1.8

    Gegeven zijn algemene en bijzondere opmerkingen raadt het Comité de Commissie aan om bij haar grootscheepse operatie meer rekening te houden met de specificiteiten van bepaalde basisbesluiten.

    1.9

    Ook worden Raad en Parlement aangeraden om zeer nauwgezet toe te zien op alle handelingen die in dit verband verricht zullen worden.

    2.   Inleiding

    2.1

    In het op 1 december 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de aan de Commissie toegekende bevoegdheid om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bestaande niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (de delegatieprocedure - artikel 290 VWEU) en anderzijds uitvoeringshandelingen vast te stellen (de uitvoeringsprocedure - artikel 291 VWEU).

    2.2

    Het rechtskader is voor beide bevoegdheden verschillend.

    2.2.1

    De gedelegeerde handelingen worden geregeld via een aantal niet-dwingende instrumenten:

    de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (1);

    het akkoord over gedelegeerde handelingen ("common understanding on delegated acts") van EP, Raad en Commissie;

    de artikelen 87 bis en 88 van het reglement van orde van het EP, zoals gewijzigd bij het Besluit van 10 mei 2012 (2).

    2.2.1.1

    Het Comité heeft onlangs een gedetailleerd informatief rapport over de delegatieprocedure uitgebracht en het verdient alle aanbeveling om dat te lezen ten einde dit advies goed te begrijpen (3).

    2.2.2

    De uitvoeringshandelingen van artikel 291 VWEU zijn daarentegen wel via juridisch dwingende instrumenten geregeld:

    Verordening 182/2011 (4) (hierna de "comitologieverordening" genoemd), die twee procedures bevat:de raadplegings- en de onderzoeksprocedure;

    Besluit 1999/468/EG (5) (hierna het "comitologiebesluit" genoemd) zoals gewijzigd in 2006 om de controlebevoegdheden van EP en Raad in de regelgevingsprocedure te versterken en waarbij de RPMT werd ingevoerd.

    2.2.3

    De RPMT werd gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen tot wijziging van "niet-essentiële onderdelen van een basisbesluit". Deze formulering van artikel 5 bis van het comitologiebesluit (6) is ongeveer hetzelfde als die van gedelegeerde handelingen. Een gedelegeerde handeling zoals gedefinieerd in artikel 290 VWEU is namelijk een door de Commissie vastgestelde quasi-wetgevende handeling ter aanvulling of wijziging van "niet-essentiële onderdelen van (…) een wetgevingshandeling".

    2.2.4

    Als gevolg van deze gelijkenis blijven artikel 5 bis van het comitologiebesluit en de RPMT tussen 2009 en 2014 voorlopig gelden, waarbij de Commissie tijdens die korte periode de bestaande bepalingen, die in een RPMT voorzien, wil aanpassen aan de regeling voor gedelegeerde handelingen.

    2.2.5

    Op "verzoek" van het EP (7) heeft de Commissie dus, met steun van de Raad (8), een "verhuizingsoperatie" ondernomen betreffende een aantal verordeningen, richtlijnen en besluiten.

    Onderhavige voorstellen van de Commissie voor omnibus verordeningen strekken ertoe om groepsgewijs tot die verhuizing over te gaan.

    3.   De voorstellen van de Commissie

    3.1

    De Commissie komt met twee voorstellen voor een verordening:

    het ene betreft "een aantal basisbesluiten" COM(2013) 451 final;

    en het andere "een aantal basisbesluiten op het gebied van justitie" COM(2013) 452 final.

    Aan een derde pakket voorstellen wordt nog gewerkt en dat zou binnenkort gepresenteerd worden.

    3.2

    Eerstgenoemd voorstel heeft tot doel om 160 basisbesluiten (verordeningen, richtlijnen en besluiten) als één geheel van de RPMT naar de delegatieprocedure over te brengen. Die besluiten hebben betrekking op de volgende gebieden:

    communicatienetwerken, inhoud en technologie;

    werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie;

    klimaatmaatregelen;

    energie;

    ondernemingen en industrie;

    milieu;

    statistieken;

    interne markt en diensten;

    mobiliteit en vervoer;

    gezondheid en consumenten;

    belastingen en douane-unie.

    3.2.1

    Het voorstel bestaat uit een toelichting, de ontwerpverordening en een bijlage waarin de basisbesluiten worden genoemd die van de RPMT naar de delegatieprocedure zouden verhuizen.

    3.3

    Het tweede voorstel (justitie) is separaat want de rechtsgrondslag van de besluiten in kwestie wortelt in Titel V van het VWEU en betreft niet alle lidstaten. Het is namelijk zo dat Denemarken overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het bij het VWEU gevoegde Protocol 22 betreffende de positie van dat land niet onder het voorgestelde stelsel zal vallen.

    3.3.1

    Dit tweede voorstel heeft betrekking op vijf verordeningen met als respectieve onderwerpen:

    bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken;

    Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen;

    Europese betalingsbevelprocedure;

    Europese procedure voor geringe vorderingen;

    betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1

    De Commissie komt met omnibus verordeningen voor de groepsgewijze afstemming van een aantal verordeningen, richtlijnen en besluiten in plaats van voor ieder betrokken instrument een aparte verordening voor te stellen.

    4.1.1

    Die methode heeft zij reeds in 2006 bij de invoering van de RPMT gevolgd. Toen bediende zij zich van een mededeling om met spoed 25 verordeningen en richtlijnen aan te passen, waaronder met name Richtlijn 2005/1/EG van 9 maart 2005 betreffende de instelling van "een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten" (9). Ook kan genoemd worden haar mededeling van 2007 over de aanpassing aan de RPMT van een aantal andere in vier bijlagen onderverdeelde handelingen (10). Het Comité heeft daarover opmerkingen gemaakt en aanbevelingen geformuleerd (11).

    4.1.2

    Een operatie zo omvangrijk als onderhavige heeft de Commissie nog nooit ondernomen.

    4.1.3

    Voorts wil zij haar bevoegdheden uitbreiden want de voorstellen bevatten een regeling van de strekking en het werkingsgebied voor Raad en EP maar ook van de duur waarover deze instellingen beschikken om bezwaar te maken.

    4.1.4

    Enerzijds komt dat vereenvoudiging en procedurele snelheid ten goede, maar anderzijds werpt het ook veel vragen op.

    a)   Onbepaalde tijd

    4.2

    Krachtens artikel 2 van beide voorstellen wordt de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen "toegekend voor onbepaalde tijd".

    4.2.1

    Het Comité wijst erop dat de duur van de bevoegdheidsdelegatie krachtens artikel 290 VWEU uitdrukkelijk in het basisbesluit moet worden afgebakend. Ook is het zo dat, een enkele uitzondering daargelaten, er in principe voor bepaalde tijd wordt gedelegeerd, waarbij er, na het uitbrengen van een uitvoeringsverslag, verlengd kan worden.

    4.2.2

    Verder wordt de voorkeur van de Commissie voor delegatie voor onbepaalde tijd (12) niet door het EP gedeeld (13). Voorts wordt in het omnibus voorstel de verplichting afgeschaft om periodiek verslag te doen over de uitvoering van de in het basisbesluit genoemde maatregelen (14).

    4.2.3

    Het is dus nog maar de vraag of de voorstellen er inderdaad in zouden kunnen resulteren dat er in alle gevallen en op alle gebieden voor onbepaalde tijd kan worden gedelegeerd.

    b)   Controle door het Europees Parlement en de Raad.

    4.3

    Zoals het Comité in zijn informatief rapport over gedelegeerde handelingen heeft aangegeven, is de delegatie onderworpen aan controle door de Raad en het EP. Die kunnen de delegatie op ieder moment intrekken, bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling (in principe binnen twee maanden na melding van de handeling door de Commissie) of binnen die twee maanden de Commissie te kennen geven dat zij geen bezwaar tegen de handeling hebben. Die termijn van twee maanden kan op verzoek van EP of Raad worden verlengd.

    4.3.1

    De leden 3-6 van artikel 5 bis van het comitologiebesluit bevatten een ingewikkeld stelsel van termijnen en zulks afhankelijk van de vraag of de beoogde maatregelen al dan niet met het advies van het comité overeenstemmen. Ook variëren die termijnen van vier tot twee maanden naargelang het om de Raad of het EP gaat.

    In afwijking van deze "normale" regeling bepaalt artikel 5 bis, lid 5, onder b,) van het comitologiebesluit dat die termijnen "in uitzonderlijke gevallen" kunnen worden verkort "wanneer dat om redenen van doeltreffendheid gerechtvaardigd is", maar een precieze tijdsduur wordt niet gegeven.

    Verder bevat lid 6 van het artikel een speciale termijn van één maand voor nauwkeurig in het basisbesluit aangegeven gevallen waarin "om dwingende urgente redenen" de normale termijn niet kan gelden.

    4.3.2

    In artikel 2, lid 6, van de in COM(2013) 451 final voorgestelde verordening wordt die laatste optie overgenomen maar wordt de termijn waarbinnen het Parlement en de Raad bezwaar kunnen maken tegen een gedelegeerde handeling slechts "in uitzonderlijke gevallen" vastgesteld op één maand (15).

    4.3.3

    De voorgestelde regeling lijkt dus de controleruimte van Raad en EP in te perken.

    4.3.4

    Daarmee is het inzonderheid de vraag in hoeverre die twee instellingen in een zodanig kort tijdsbestek controle op maar liefst 165 gedelegeerde handelingen kunnen uitoefenen.

    c)   Niet-essentiële onderdelen

    4.4

    Het Comité benadrukte reeds in zijn informatief rapport dat de delegatieprocedure strekt tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen die uitsluitend betrekking hebben op "niet-essentiële" onderdelen van gezamenlijke wetgevingshandelingen van Raad en EP.

    4.4.1

    Het Commissievoorstel betreft 12 verschillende terreinen.

    4.4.2

    De precieze juridische aard van de gedelegeerde handelingen is tamelijk vaag en de betrokken terreinen zijn zowel uitgebreid als gevoelig. Daarom, zoals onderstaand wordt uitgelegd, kunnen er vraagtekens worden geplaatst bij het "niet-essentiële" karakter van bepaalde maatregelen.

    4.4.3

    Voorts interpreteert het Hof dat "niet-essentieel" in het licht van het beleidsgebied in kwestie. Zo verklaarde het Hof (Grote kamer) op 5 september 2012 voor recht dat de grondrechten een zaak van de wetgever zijn, en dus nooit het voorwerp van delegatie aan de Commissie kunnen worden (16).

    4.4.4

    Verder heeft het Hof nog niet de gelegenheid gehad om zich over gedelegeerde rechtshandelingen uit te spreken. Het is onlangs echter voor het eerst in die zin aangezocht in de "biocidenzaak". Het gaat om een verzoek van de Commissie tot nietigverklaring van artikel 80, lid 1, van Verordening (EU) 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 (17).

    Het beroep werd op 19 september 2012 ingediend en het Hof zal zich, na kennisneming van de conclusies van de Advocaat-generaal, ten vroegst eind 2013/begin 2014 uitspreken.

    5.   Bijzondere opmerkingen

    5.1

    In de meeste van de in dit advies bekeken gevallen past de Commissie de PRMT op toereikende en redelijke wijze aan de regeling van artikel 290 VWEU aan. Toch zijn er nog kwesties die met twijfels en specifieke problemen zijn omgeven.

    a)   Onnauwkeurige regels

    5.2

    Het merendeel van de betrokken rechtsinstrumenten bevat een expliciete verwijzing naar artikel 5 bis van het comitologiebesluit (18) waarbij de RPMT werd ingevoerd en waarin is bepaald dat "maatregelen van algemene strekking worden aangenomen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen" van een basisbesluit. Deze bij Besluit van 28 juni 1999 ingevoerde wijziging is slechts in werking getreden op 24 juli 2006.

    5.2.1

    Maar toch bevat geen enkele van de voor de verhuizing gedateerde rechtsinstrumenten een aanduiding van de maatregelen die aan de RPMT zijn onderworpen. Pas bij het besluit van juli 2006 werd er namelijk een nieuw lid 2 aan artikel 2 van het besluit van juni 1999 toegevoegd. Daarin wordt voor het eerst bepaald dat "maatregelen van algemene strekking worden aangenomen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van (…) (een basis)besluit".

    5.2.2

    Al die basisbesluiten bevatten dus slechts formuleringen (19) als "De voor de uitvoering van de onderhavige richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999", "de Commissie wordt bijgestaan door een comité" en "Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.".

    5.2.3

    De overstap van de RPMT naar het delegatiestelsel betekent dat de comitéadviezen van eerstgenoemde procedure worden opgeheven. Die worden wel gehandhaafd voor de uitvoeringshandelingen van artikel 291 VWEU.

    5.2.4

    Er valt dus één controlefase weg voor het "niet-essentiële" karakter van "bepaalde onderdelen" van het basisbesluit.

    5.2.5

    De bij het verordeningsvoorstel gevoegde lijst bevat handelingen die van voor het comitologiebesluit dateren. Deze waren echter gepubliceerd voordat de comitologieprocedure werd gesystematiseerd en daarmee waren de verwijzingen naar de maatregelen zeer vaag. Men denke bijv. aan "de aanpassing aan technische vooruitgang" (de Richtlijn van 20 mei 1975 over spuitbussen) (20).

    b)   Afbakening van het toepassingsgebied

    5.3

    De beperking van het werkingsgebied van artikel 5 bis tot "niet-essentiële onderdelen" van een aantal basisbesluiten laat soms te wensen over. Onbevredigend is bijv. de algemene formulering "maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen" in Verordening (EG) 661/2009 betreffende de algemene veiligheid van motorvoertuigen.

    5.3.1

    Soms is artikel 5 bis van toepassing op onderdelen waarvan het "niet-essentiële" karakter voor nogal wat twijfel vatbaar is. Dit is bijv. het geval met:

    Verordening (EG) 715/2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (artikel 23);

    Verordening (EG) 714/2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit;

    de artikelen 23, leden 1 en 4, en 40, lid 3, van Richtlijn 2006/123 van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt om de juiste definitie te geven aan de aard en de omvang van het risico en de beroepsaansprakelijkheidsvezekering;

    de artikelen 12, 34, lid 1, en 35, lid 2, van Verordening (EG) 1371/2007 van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer.

    c)   Onderwerpen in verband met de grondrechten

    5.4

    Kennelijk "niet-essentiële" maatregelen zoals de bijstelling van bijlagen bij richtlijnen kunnen twijfelachtige gevolgen hebben voor de bescherming van bepaalde grondrechten.

    5.4.1

    Dit betreft onder andere:

    de bijlagen bij Verordening (EG) 1338/2008 van 16 december 2008 betreffende de communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk (de artikelen 9 en 10, lid 2);

    de mee te nemen onderwerpen bij volks- en woningtellingen (Verordening (EG) 763/2008 van 9 juli 2008);

    de bijlagen bij Richtlijn 2006/126/EG van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs;

    de uitzonderingen in de bijlagen bij Verordening (EG) 183/2005 van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (de artikelen 28 en 31, lid 2);

    de bijlagen bij Verordening (EG) 852/2004 van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (de artikelen 13, lid 2, en 14);

    de wijzigingen in de bijlagen die formulieren bevatten voor de uitoefening van bepaalde rechten, zoals in verband met de Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (Verordening (EG) 805/2004 van 21 april 2004), de Europese betalingsbevelprocedure (Verordening (EG) 1896/2006 van 12 december 2006), de Europese procedure voor geringe vorderingen (Verordening (EG) 861/2007 van 11 juli 2007), en de betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken (Verordening (EG) 1393/2007 van 13 november 2007).

    5.4.2

    Soms liggen de zaken nog delicater. Dan wordt een (belangrijk deel van) een regeling aan gedelegeerde handelingen overgelaten, zoals het geval is met bijv.:

    de procedure voor klachten in verband met "de bescherming tegen aan communautaire luchtvaartmaatschappijen schade toebrengende subsidiëring en oneerlijke tariefpraktijken bij de levering van luchtdiensten vanuit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap" (Verordening 868/2004 van 21 april 2004);

    of de definiëring van de elementen van de JKP voor consumentenkrediet (Richtlijn 2008/48/EG van 23 april 2008, de artikelen 19, lid 5, en 25, lid 2).

    Brussel, 16 oktober 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  COM(2009) 673 final van 9.12.2009.

    (2)  Doc. A7-0072/2012.

    (3)  Informatief rapport over "Betere regelgeving: uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen" http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.int-opinions&itemCode=24245.

    (4)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

    (5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (6)  Ingevoerd bij het Raadsbesluit van 17 juli 2006 (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

    (7)  Resolutie van het EP van 5 mei 2010 (P7-TA (2010) 0127), punt 18.

    (8)  Verklaringen van de Commissie PB L 55 van 28.2.2011 p. 19.

    (9)  COM(2006) 900 t/m 926 final.

    (10)  COM(2007) 740 final, COM(2007) 741 final, COM(2007) 824 final, COM(2007) 822 definitief, COM(2008) 71 final.

    (11)  PB C 161 van 13.7.2007, p. 45 en PB C 224 van 30.8.2008, p. 35.

    (12)  COM(2009) 673 final van 9.12.2009, punt 3.2.

    (13)  Common Understanding punt IV.

    (14)  3 jaar, zie bijv. Richtlijn 2006/21/EG van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winniningsindustrieën.

    (15)  Het tweede voorstel (COM)2013 452 final) bevat die optie niet.

    (16)  Zaak C-355/10, Europees Parlement/Raad, inzake de bewaking van de maritieme buitengrenzen van de Unie en de bevoegdheden van de douane om in een derde land (waar het vaartuig is ingeschreven) geïmmigreerde personen te ontschepen.

    (17)  Zaak C-427/12, Commissie/ Europees Parlement en Raad. Het geding betreft het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden. In artikel 80 wordt een uitvoeringshandeling van de Commissie in de zin van artikel 291 VWEU aangeduid om de vergoeding vast te stellen die moet worden betaald aan het Europees agentschap voor chemische stoffen, en niet een gedelegeerde handeling ex artikel 290 VWEU. De Commissie stelt zich op het standpunt dat hier een gedelegeerde en geen uivoeringshandeling volstaat omdat het om niet-essentiële onderdelen gaat.

    (18)  PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11.

    (19)  Zie onder meer Richtlijnen 2006/25/EG, 1989/391/EEG of 2003/10/EG.

    (20)  Een correcte manier om naar "technische en wetenschappelijke vooruitgang" te verwijzen is te vinden in Verordening EG/1272/2008 van 16 december 2008 betreffende etikettering en verpakking of in Richtlijn 2008/56/EG betreffende de strategie voor het mariene milieu.


    Top