EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE3996

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Energietechnologieën en innovatie (COM(2013) 253 final)

PB C 67 van 6.3.2014, p. 132–136 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 67/132


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Energietechnologieën en innovatie

(COM(2013) 253 final)

2014/C 67/26

Rapporteur: Gerd WOLF

Corapporteur Pierre-Jean COULON

De Commissie heeft op 2 mei 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), te raadplegen over

Energietechnologieën en innovatie

COM(2013) 253 final.

De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 30 september 2013 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van16 oktober 2013) het volgende advies uitgebracht, dat met 117 stemmen voor en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Samenvatting

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) steunt de door de Commissie geplande maatregelen.

1.2

Het stelt nogmaals nadrukkelijk voorstander te zijn van een Europese energiegemeenschap en een Europese dialoog over energievraagstukken.

1.3

Het onderschrijft ook de doelstelling om tot een gemeenschappelijke, samenhangende en gecoördineerde aanpak te komen, gebaseerd op samenwerking tussen alle spelers op het gebied van het energiebeleid.

1.4

Voor de uitvoering van de maatregelen is het naar zijn mening essentieel dat starre bureaucratie, risicoaversie en marktverstoringen, kortom alle belemmeringen die innovatie in de weg staan, worden vermeden en dat aanjagers van nieuwe ideeën en concepten worden ondersteund.

1.5

De belangrijkste opgave is om energietechnologieën en innovatie technisch en wetenschappelijk op een hoger plan te tillen, m.n. door voortzetting en uitwerking van het Strategisch plan voor energietechnologie (het "SET-plan") voor de steunperiode 2014-2020.

1.6

Met behulp van adequate instrumenten moet gezorgd worden voor een gezond evenwicht tussen strak geplande projectontwikkeling en een open blik en ruimte voor allerhande nieuwe benaderingen en de concurrentie daartussen.

1.7

Alleen door toepassing van een breed gamma van opgedane opties en concepten in het kader van een navenant brede energiemix en de synergie-effecten die daardoor bewerkstelligd kunnen worden, zullen we de enorme taak waarvoor we staan op lange termijn het hoofd kunnen bieden.

1.8

Aangezien de O&TO-middelen van de Commissie (Horizon 2020) en van de lidstaten naar alle waarschijnlijkheid niet toereikend zullen zijn, is het des te belangrijker om de EU-structuurfondsen, het Europees Investeringsfonds en de inkomsten van de EU-ETS-veilingen te gebruiken én vooral ook om het investeringspotentieel van de vrijemarkteconomie sterker op deze enorme uitdaging te richten.

1.9

Overheidsmiddelen voor onderzoek en ontwikkeling zouden alleen moeten worden ingezet wanneer de onderzoeksdoelstellingen dit vereisen en wanneer niet redelijkerwijs van het bedrijfsleven verwacht kan worden dat het de investeringen doet (zie par. 3.20).

2.   Beknopte inhoud van de Commissiemededeling

2.1

Om het hoofd te bieden aan de uitdagingen voor de periode tot 2020 en verder presenteert de Commissie als integraal onderdeel van haar energiebeleid een strategie ter ontwikkeling van nieuwe technologieën en innovaties.

2.2

Ter ondersteuning van deze aanpak zal de Commissie:

in het kader van het Europees strategisch plan voor energietechnologie (hierna: het SET-plan) zorgen voor een geïntegreerd stappenplan tegen eind 2013,

samen met de lidstaten een actieplan voor investeringen vaststellen,

samen met de lidstaten de meldingssystemen versterken,

de Europese technologieplatforms verzoeken hun mandaat, structuur en deelname aan te passen aan het geïntegreerde stappenplan, en

een onder de stuurgroep van het SET-plan vallende coördinatiestructuur tot stand brengen.

2.3

De Commissie roept het Europees Parlement en de Raad in dit verband op om:

hun steun aan het SET-plan te bevestigen,

hun goedkeuring te hechten aan de voorgestelde hoofdbeginselen en ontwikkelingen, en

de stroomlijning van EU-, nationale, regionale en particuliere middelen ten behoeve van deze geïntegreerde aanpak te ondersteunen.

2.4

De Commissie verzoekt de lidstaten en de regio’s om:

hun energieonderzoeks- en -innovatieprogramma’s beter te coördineren, de middelen uit de EU-structuurfondsen - en het EU-investeringsfonds en de inkomsten van de EU-ETS-veilingen hiervoor te gebruiken, de nationale institutionele financierings- en onderzoekscapaciteit nog meer samen te brengen via de Europese Alliantie voor energieonderzoek (EERA),

nog meer samen te werken via gezamenlijke activiteiten en clusters, en

ondersteuning te bieden voor snellere marktintroductie van duurzame energietechnologieën.

3.   Algemene opmerkingen van het EESC

3.1

Het Comité heeft in tal van adviezen gewezen op de enorme opgave waarvoor we staan om in het licht van de wereldwijd groeiende energiebehoefte, de kritische toestand van de hulpbronnenvoorraden en de klimaatproblemen een duurzame, veilige, klimaatvriendelijke en economisch efficiënte energievoorziening te verzekeren in Europa.

3.2

Onderhavige mededeling is een belangrijke stap verder op de lange weg om dit doel te bereiken. Het ondersteunt daarom nadrukkelijk de door de Commissie geplande maatregelen.

3.3

Alleen met een gemeenschappelijke en gecoördineerde aanpak, gebaseerd op samenwerking tussen alle betrokken spelers, m.n.

de Raad

het Europees Parlement

de Commissie en haar diensten voor de verschillende beleidsonderdelen

de lidstaten en hun organen

de regionale en lokale overheden

het bedrijfsleven, met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf (MKB)

onderzoeksorganisaties en universiteiten

politieke partijen, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, sociale partners en burgers,

kan dit doel überhaupt en met redelijke inspanningen worden bereikt.

3.4

De maatregelen van de Commissie zijn zijns inziens op een dergelijke aanpak gericht en hebben daarom de volle steun van het Comité. Belangrijk is ook dat de maatregelen steeds met inachtneming van de internationale situatie en in samenwerking met de desbetreffende internationale programma's van landen buiten de EU, worden genomen.

3.5

Het Comité is een verklaard voorstander van de Europese energiegemeenschap (1) die, naar zijn mening, het noodzakelijke kader biedt om deze doelstellingen zo efficiënt mogelijk te verwezenlijken. Ook benadrukt het nogmaals voorstander te zijn van een Europese dialoog (2) over energievraagstukken om de burger als betrokkene en als maatschappelijke speler te betrekken bij de beleidsvorming en de maatregelen op de diverse terreinen.

3.6

Dit betekent o.m. ook dat de burger zo omvattend en transparant mogelijk geïnformeerd moet worden over de verschillende opties qua stand van ontwikkeling, kansen, risico's, kosten en effecten (3).

3.7

De door de Commissie voorgestelde en door het Comité gesteunde maatregelen en voorwaarden kunnen evenwel, hoe noodzakelijk ook, bij de uitvoering problemen en conflicten met zich meebrengen, die we absoluut moeten zien te vermijden.

3.8

Dit geldt o.a. voor de tendens tot een al te gecentraliseerde en omslachtige planeconomische aanpak en de overregulering en bureaucratie die daaraan eigen zijn.

3.9

Verwijzend naar o.m. zijn advies over het vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek (4) waarschuwt het Comité voor omslachtige procedures, inefficiëntie en een opgeblazen administratie. Het juicht de inspanningen toe die de Commissie op dit vlak doet en raadt ten zeerste aan om deze aanpak ook bij het hier te behandelen thema te volgen.

3.10

Een ander ongewenst effect dat kan optreden is risicovermijdend gedrag door de instellingen die steun verlenen of ontvangen en hun actoren. Dit kan ertoe leiden dat bij voorkeur technologieën worden ondersteund die al bekend zijn. Het feit dat het in de besluitvormingsorganen op de betrokken vakterreinen dikwijls aan ervaren en erkende deskundigen ontbreekt, is hier mede debet aan.

3.11

Een van te voren nauwkeurig vastgelegde planning is hooguit zinvol wanneer er een voldoende grote wetenschappelijke en technische basis aanwezig is, zodat de verder te nemen maatregelen en de te volgen weg duidelijk zijn en eventuele wijzigingen of innovaties niet meer nodig, ja zelfs onwenselijk, zijn.

3.12

Maar volgens de Commissie - en het Comité onderschrijft dit ten volle - is dit hier niet het geval en " hebben we een sterke en dynamische strategie op het gebied van technologie en innovatie nodig ". In het kader daarvan dienen ook technologieën met een hoog ontwikkelingsrisico die veelbelovende mogelijkheden bieden actief te worden gepromoot.

3.13

Belangrijk is dus dat er in heel Europa een op samenwerking geënte aanpak en dito beleid, zoals uiteengezet in par. 3.3, komt, om gemeenschappelijke krachten vrij te maken en te bundelen, maar dan wel in een dusdanige vorm dat er ruimte is voor een breed palet van benaderingen en systeemconcepten waarbij met een open geest naar innovatieve concepten en regionale omstandigheden wordt gekeken om via "trial and error" de ontwikkeling van nieuwe ideeën te stimuleren en waarbij concurrentie is toegestaan en wordt aangemoedigd.

3.14

Voor deze noodzakelijke aanvulling op de coördinatiemaatregelen is het absoluut nodig dat met gepaste instrumenten gezorgd wordt voor een zorgvuldig evenwicht tussen een strak geplande projectontwikkeling enerzijds en een open geest anderzijds ten aanzien van allerhande nieuwe benaderingen. Het Comité is het dan ook met de Commissie eens dat er gezorgd moet worden voor gepaste randvoorwaarden ter bevordering van flexibiliteit, innovatie, risicobereidheid en, niet in de laatste plaats, nieuwe onderzoeksthema's. Daarvoor zijn specifieke instrumenten en governance-structuren nodig.

3.15

Dit geldt met name voor de bevordering van innovatiegerichte projecten in de industriële sector, die qua technologie, medewerkers en resultaten open dienen te zijn. Er zijn namelijk tal van voorbeelden die aantonen dat de belangrijkste innovaties niet uit de leidende industrietakken komen, maar veelal het creatieve product zijn van zgn. buitenstaanders o.m. uit het MKB. Een innovatiebeleid van overheidswege dat zich m.n. richt op de ondersteuning van de "nationale toppers" brengt het risico met zich mee dat technische ontwikkelingen verkeerd worden ingeschat en hun belang wordt onderschat. Het vliegtuig is bijv. niet door de trein- of scheepvaartindustrie uitgevonden. Of zoals andere auteurs het formuleerden: "het elektrisch licht is niet ontstaan door de kaarsenindustrie steeds verder te ontwikkelen". Met andere woorden, niet de "kaarsenindustrie" moet speciale ondersteuning krijgen, maar er moet op zoek worden gegaan naar de aanjagers van fundamenteel nieuwe ideeën en concepten. Die moeten speciale steun krijgen.

3.16

De voorstellen van de Commissie bevatten echter nog een punt dat tot conflicten kan leiden, namelijk het spanningsveld tussen innovatie en marktintroductie. Zo spreken we pas van een geslaagde innovatie als de vernieuwing in kwestie een plaats op de markt weet te veroveren en de vaak nogal moeizame aanloopfase goed doorstaat. Financiële ondersteuning voor marktintroductie (zie ook par. 3.26) of zelfs opgelegde tarieven (bijv. feed-in-regelingen) kunnen in dit opzicht zeer effectief zijn maar op lange termijn ook tot concurrentievervalsing leiden en ten koste van betere oplossingen gaan. Juist de ervaring met de feed-in-regelingen heeft geleerd dat het bijzonder moeilijk is een eenmaal scheefgegroeide situatie tijdig recht te trekken. Hierdoor kunnen betere oplossingen en belangrijkere maatregelen niet worden ingevoerd. Financiële steun voor de marktintroductie van nieuwe technologieën zou daarom slechts mogen worden verstrekt zolang er nog geen gepast marktaandeel is bereikt.

3.17

Het Comité zou graag zien dat dit probleem zorgvuldig wordt onderzocht. De mogelijke steuninstrumenten voor marktintroductie moeten in de eerste plaats een voorzienbaar en betrouwbaar investeringskader bieden, maar tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd (bijv. door vanaf het allereerste begin een voldoende hoog degressiepercentage in te bouwen) dat de hierboven geschetste nadelige effecten vermeden worden, omdat ze ingaan tegen het marktbeginsel en innovatie belemmeren (zie ook par. 3.25 en 3.26).

3.18

De belangrijkste opgave op energiegebied blijft voor de Commissie en het Comité echter de technische en wetenschappelijke ontwikkeling van technologie en innovatie. We hebben het dan over de synergie en het spanningsveld tussen fundamenteel onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en innovatie ten behoeve van de succesvolle marktintroductie van (nu veelal nog niet duidelijk uitgelijnde) technieken, procedés en organisatievormen die nodig zijn voor de omschakeling van de huidige energievoorziening zoals beoogd in het energiestappenplan voor 2050 en daarna.

3.19

Het gaat dan vooral om de voortzetting en uitwerking van het Strategisch plan voor energietechnologie (het "SET-plan" (5)) voor de steunperiode 2014-2020.

3.20

De principiële vraag die bij de aanwending van overheidsmiddelen - ofwel de middelen uit het belastinggeld van burgers en ondernemingen (of uit aan hen opgelegde heffingen) - moet worden gesteld, is voor welke doeleinden de middelen moeten of mogen worden aangewend en welke middelen van het bedrijfsleven moeten komen. Los van het juridische aspect, waar hier niet nader op zal worden ingegaan, zijn er met deze vraag inhoudelijke en thematische aspecten verbonden. Het Comité is van mening dat alle financiële steun die de Commissie verstrekt (en die gefinancierd wordt met overheidsmiddelen) gericht moet zijn op taken die minder in aanmerking komen voor particuliere financiële steun om één van de volgende mogelijke kenmerkende redenen:

een groot ontwikkelingsrisico (met omgekeerd grote baten bij succes);

zeer hoge kosten, die alleen door veel publieke financieringsbronnen samen gedragen kunnen worden;

een te lange termijn voordat het project wat oplevert;

de aard van de technologie: sectoroverschrijdend of een sleuteltechnologie (bijv. nieuwe materiaalsoorten);

het ontbreken van resultaten die meteen op de markt kunnen worden gebracht, maar die wel vanuit sociaal en milieuoogpunt nuttig zijn voor het algemeen belang.

3.21

Onder voorbehoud van de hierboven gemaakte opmerkingen steunt het Comité dan ook het voorstel van de Commissie "dat het SET-plan meer op integratie van het energiesysteem, integratie van activiteiten in de gehele innovatieketen en betere coördinatie van de Europese industrie-initiatieven (EII's) en de Europese alliantie voor energieonderzoek (EERA) ter ondersteuning daarvan moet worden gericht (6)."

3.22

Een gepaste uitbreiding van de (EERA) is een belangrijke manier om zich te organiseren en op alle energieterreinen een gemeenschappelijke Europese grondslag en doeltreffende werking te bereiken, die bijv. de sleutel tot het succes tot nu toe vormden van het Europees fusieonderzoek in de EURATOM-programma's. Belangrijk is dus om de EERA een voor O&TO geschikte governance-structuur te geven, waarbij de voor de O&TO relevante vraagstukken gezamenlijk behandeld worden en de Europese vaardigheden worden gebundeld. Geregeld dient te worden dat de Commissie een beslissende, gekwalificeerde en vakkundige inbreng heeft in de besluitvorming en de verdeling van de middelen.

3.23

Met betrekking tot de werkelijke kosten en het budget dat de Commissie hiervoor heeft vrijgemaakt, benadrukt het Comité nogmaals zijn teleurstelling, zoals reeds meermaals tot uiting gebracht, dat de in het financieel kader voor 2014-2020 voorziene middelen voor Horizon 2020 geenszins overeenkomen met de omvang van de taken en de omvang van de problemen.

3.23.1

Des te belangrijker is het om de beperkte O&TO-middelen in het kader van Horizon 2020 zo goed mogelijk te besteden (steuncriteria!), teneinde een hefboomeffect te bewerkstelligen en een prikkel te creëren om de lidstaten en het bedrijfsleven aan te moedigen aanzienlijk meer in onderzoek en technologische ontwikkeling te investeren.

3.24

Anderzijds is het van het grootste belang om, zoals de Commissie voorstelt, andere financieringsbronnen aan te boren en bijv. de EU-structuurfondsen, het Europees Investeringsfonds en de (inmiddels nog maar geringe) inkomsten van de EU-ETS-veilingen te gebruiken. Vooral ook moet het investeringspotentieel van de vrijemarkteconomie worden benut en op deze enorme uitdaging worden gericht.

3.25

Het Comité heeft eveneens al ettelijke malen erop aangedrongen dat er een einde wordt gemaakt aan de wirwar van door nationale belangen ingegeven marktinterventies die nadelig zijn voor de concurrentie, en in plaats daarvan betrouwbare, in heel Europa geldende regelgeving wordt uitgewerkt (7), die investeerders planningszekerheid en de nodige stimuli biedt.

3.26

Als bijzonder kras voorbeeld van zo'n innovatieremmende regeling willen we hier nogmaals wijzen op de effecten van de zgn. feed-in-regelingen die in sommige lidstaten van toepassing zijn en die hebben geleid tot een oversubsidiëring van intermitterende energiebronnen. Aanvankelijk bleken dergelijke regelingen een bijzonder efficiënt instrument voor starterssteun en marktintroductie te zijn, maar na verloop van tijd leidden ze tot een te ver gaande oversubsidiëring met bij wijlen zulke sterke prijsdalingen op de elektriciteitsmarkt als gevolg dat het voor producenten niet loont reservecapaciteit aan te bieden en deze technologisch verder te ontwikkelen noch om opslagtechnologieën te ontwikkelen en daarin te investeren, hoewel daar grote behoefte aan is.

3.26.1

Bovendien leidt het tot de paradoxale en groteske situatie dat eindverbruikers van elektrische energie opdraaien voor het aanzienlijke kostenverschil dat ontstaat tussen de lage (soms zelfs negatieve) marktprijzen en de feed in-vergoeding die ver boven het gemiddelde marktniveau ligt.

3.26.2

De hoge consumentenprijzen voor energie vormen niet alleen een algemeen probleem voor de Europese economie, maar zijn ook één van de oorzaken van "energiearmoede", een onderwerp dat het EESC recentelijk nog aan de orde heeft gesteld (advies TEN/516).

3.27

Dit voorbeeld toont nogmaals de complexe relatie tussen innovatie en marktomstandigheden. Dit probleem moet dringend worden aangepakt, wil men dat investeren in de ontwikkeling van innovatieve technieken en procedés aantrekkelijk zijn voor het bedrijfsleven en deze broodnodige investeringen ook renderen. Doen we dat niet, dan zullen investeringen uitblijven. Zelfs de meest innovatieve onderneming zal door de concurrentie van door de overheid geprivilegieerde en gesubsidieerde technologieën verlies lijden en onvermijdelijk failliet gaan en van de markt verdwijnen.

4.   Bijzondere opmerkingen van het EESC

4.1

Met inachtneming van zijn eerdere opmerkingen steunt het Comité de door de Commissie geformuleerde grondbeginselen, m.n.:

op EU-niveau waarde toevoegen,

het energiesysteem als geheel (productie, infrastructuur, dienstverlening enz.) bekijken bij het vaststellen van prioriteiten,

middelen bundelen en een portefeuille van financiële instrumenten gebruiken en

opties voor na 2020 openhouden, met de nadruk op de meest veelbelovende technologieën.

Immers alleen door toepassing van een breed gamma van opgedane opties en concepten in het kader van een navenant brede energiemix en de synergie-effecten die daardoor bewerkstelligd kunnen worden, zullen we de enorme taak waarvoor we staan op lange termijn het hoofd kunnen bieden. Daarvoor zijn pragmatisme, realiteitszin en een lange adem nodig.

4.2

Met inachtneming van zijn eerdere opmerkingen steunt het Comité ook de in de mededeling geformuleerde ontwikkelingsdoelen:

het potentieel aan energie-efficiëntie volledig benutten,

concurrerende oplossingen bieden,

innovatie bevorderen in reële omgevingen en via een marktgestuurd kader.

4.3

Met name met het oog op de zwakke plekken van intermitterende hernieuwbare energiebronnen (zie het jongste verkennend advies van het Comité hierover (8)), steunt het Comité het plan van de Commissie om meer aandacht te besteden aan de ontwikkeling van schone systemen voor de basislast en voor een op de behoeften van de consument afgestemde energievoorziening, wat naast hernieuwbare energiebronnen zoals geothermale energie o.a. fusie-energie met ITER en het aanvullende onderzoeksprogramma impliceert.

4.4

Evenzo steunt het ten volle de onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden op het vlak van het gebruik van kernsplijting. Omdat het al actief heeft deelgenomen aan een conferentie hierover (nl. het symposium "Benefits and limitations of nuclear fission for a low-carbon economy", februari 2013) zal het in dit advies niet verder hierop ingaan.

4.5

Uiteraard maakt de ontwikkeling van adequate technieken en procedés voor CCS hier eveneens deel van uit - zelfs als daardoor de beperkte voorraden fossiele brandstoffen nog sneller verbruikt worden - om in de eerste plaats de uitstoot van CO2 zo snel mogelijk te verkleinen.

4.6

Bovendien herhaalt het Comité zijn aanbeveling om zich bij de ontwikkeling van intermitterende hernieuwbare energiebronnen sterker te richten op de nog ontbrekende schakels in het algehele systeem en daar primair werk van te maken om tot een meer consumentgerichte en bruikbare energievoorziening te komen.

4.7

Het gaat dan in de eerste plaats om de ontwikkeling van zo efficiënt en voordelig mogelijke opslagfaciliteiten met voldoende capaciteit. Er is met name een grote achterstand in te halen bij de ontwikkeling en grootschalige toepassing van elektrochemie en electrolysetechniek incl. bijbehorende materialen. Net zoals in de concepten voor elektrische mobiliteit met accu-aandrijving zou bij voertuigen met brandstofaandrijving (op basis van gas of een vloeibare brandstof en op basis van verbranding of brandstofcellen) een systemische koppeling moeten worden gemaakt met intermitterende hernieuwbare energiebronnen.

4.8

Het Comité verwijst in deze samenhang naar het advies dat het op verzoek van het Ierse voorzitterschap heeft opgesteld (9) en waarin het zijn bezorgdheid uit om de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor de burger en het concurrentievermogen. Ter bevordering van een meer marktgerichte concurrentie stelt het Comité in dit advies voor om hernieuwbare energiebronnen op de markt alleen te ondersteunen door een juiste prijszetting voor koolstof (gepaste emissiehandel, belastingen enz.). Fossiele brandstoffen zouden daardoor weliswaar duurder worden en dus ook elektriciteit uit krachtcentrales die gestookt worden op kolen, olie of gas, maar het maakt ook een einde aan de vele kostenopdrijvende en concurrentievervalsende subsidies en dwangmaatregelen voor hernieuwbare energiebronnen. Inkomsten uit de toewijzing van emissierechten mogen in geen geval als bijkomende inkomsten terugvloeien naar de algemene begrotingen van de lidstaten, maar zouden uitsluitend gebruikt mogen worden om efficiënte energiesystemen voor de toekomst te ontwikkelen en in te voeren. Het voorstel van de Commissie gaat in deze richting en verdient daarom alle steun.

Brussel, 16 oktober 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  PB C 68 van 06.03.2012, blz. 15-20

(2)  PB C 161 van 06.06.2013, blz. 1-7

(3)  PB C 198 van 10.07.2013, blz. 1-8.

(4)  PB C 48 van 15.2.2011, blz. 129.

(5)  PB C 21 van 21.01.2011, blz. 49-55

(6)  COM(2013) 253 final, par. 2.8

(7)  PB C 198 van 10.07.2013, blz. 1-8.

(8)  Ibid.

(9)  PB C 198 van 10.07.2013, blz. 1-8.


Top