EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE3206

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een wijziging van voorstel COM(2011) 607 final/2 van de Commissie — Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (COM(2013) 145 final — 2011/0268 (COD)) en over het voorstel voor een wijziging van het voorstel van de Commissie COM(2012) 496 — Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2013) 146 final — 2011/0276 (COD))

PB C 271 van 19.9.2013, p. 101–103 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/101


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een wijziging van voorstel COM(2011) 607 final/2 van de Commissie — Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad

(COM(2013) 145 final — 2011/0268 (COD))

en over het voorstel voor een wijziging van het voorstel van de Commissie COM(2012) 496 — Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad

(COM(2013) 146 final — 2011/0276 (COD))

2013/C 271/19

Algemeen rapporteur: Mário SOARES

De Raad heeft op 25 maart 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 164 en 177 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een wijziging van Voorstel COM(2011) 607 definitief/2 van de Commissie – Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad

COM(2013) 145 final – 2011/0268 (COD)

en het

Voorstel voor een wijziging van het voorstel van de Commissie COM (2012) 496 - Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad

COM(2013) 146 final – 2011/0276 (COD).

Het EESC-bureau heeft op 16 april 2013 besloten de afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei 2013) de heer SOARES als algemeen rapporteur aangewezen en vervolgens onderstaand advies met 135 stemmen vóór en 3 tegen, bij 4 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC stemt in met het voorstel van de Commissie om de verordeningen van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en de structuurfondsen te wijzigen, maar heeft bedenkingen bij het financiële plaatje en de wijze waarop het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren en de Jongerengarantie worden gefinancierd.

1.2

De beleidskoers die thans wordt uitgezet dient bij te dragen tot groeiherstel en tot het scheppen van kwalitatief hoogwaardige en stabiele werkgelegenheid, en dient de sociale cohesie te versterken.

1.3

Het EESC betreurt dat er geen extra EU-geld ter beschikking is gesteld om het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren te financieren, maar dat de algemene begrotingsmiddelen voor cohesie, die al minder bedragen dan in de periode 2007-2013, worden aangesproken.

1.4

Het EESC is ervan overtuigd dat 6 miljard euro onvoldoende is om zo’n groot probleem, dat dringend moet worden opgelost, aan te pakken.

1.5

Aangezien de crisis nog niet ten einde is en er nog geen begin gemaakt is met het scheppen van werkgelegenheid, stelt het EESC voor om flexibeler om te gaan met de vaststelling van het percentage jeugdwerkloosheid op basis waarvan een beroep kan worden gedaan op de toegewezen middelen, teneinde de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid te kunnen beoordelen; een andere mogelijkheid is dat het percentage wordt vastgesteld op 20 %.

1.6

Het EESC stelt voor dat de maximumleeftijd voor de Jongerengarantie wordt opgetrokken tot 30 jaar, vooral in de landen met een hoge jeugdwerkloosheid.

1.7

Tot slot verzoekt het EESC de lidstaten om niet te snijden in de financiële middelen die in het voorstel voor een meerjarig financieel kader worden uitgetrokken om jeugdwerkgelegenheid te bevorderen en in te stemmen met het voorstel van de Commissie om extra middelen aan te wenden voor het oplossen van een probleem dat de toekomst van een hele generatie Europese jongeren op het spel zet.

2.   Hoofdpunten van het Commissievoorstel

2.1

Naar aanleiding van het besluit van de Europese Raad van 28 februari 2013 om een Jongerengarantie in het leven te roepen, presenteert de Commissie twee voorstellen: een tot wijziging van het Voorstel COM(2011) 607 definitief/2 van de Commissie – Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (COM(2013) 145 final), en een ander tot wijziging van het voorstel van de Commissie COM (2012) 496 - Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake diverse fondsen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2013) 146 final).

2.2

Doel van deze voorstellen is de financiering van het Werkgelegenheidsiniatief voor jongeren in goede banen te leiden, een initiatief dat wordt ontplooid in het kader van de „Jongerengarantie”, op basis waarvan alle jongeren onder de 25 jaar binnen vier maanden nadat zij het formele onderwijs hebben verlaten of werkloos zijn geworden, een baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage krijgen aangeboden.

2.3

In de periode 2014-2020 wordt in totaal 6 miljard euro uitgetrokken voor dit initiatief; 3 miljard komt voor rekening van het Europees Sociaal Fonds en 3 miljard wordt bekostigd door middel van een speciale toewijzing voor het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren in het kader van subrubriek 1b „Economische, sociale en territoriale cohesie”.

2.4

Het geld is bedoeld voor de NUTS 2-regio’s die in 2012 een jeugdwerkloosheidscijfer (15 tot 25 jaar) van meer dan 25 % hadden.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

De jeugdwerkloosheid neemt in verschillende lidstaten dramatische vormen aan. Het is dan ook volstrekt gerechtvaardigd dat de Raad op 28 februari 2013 heeft besloten een Jongerengarantie in het leven te roepen, waar de sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld al diverse malen en in verschillende vormen om hadden verzocht.

3.2

Volgens de Europese Commissie zijn er 7,5 miljoen jongeren in de Unie die geen werk hebben en ook geen onderwijs of opleiding volgen (1); dat is 12,9 % van de Europese jongeren tussen de 15 en 24 jaar. Velen onder hen hebben hun middelbare school niet afgemaakt en zijn voortijdig van school af gegaan; velen komen uit een migrantengezin of uit een sociaal achtergesteld milieu. Maar in sommige landen is ook sprake van een verslechtering van de situatie van jongeren uit de middenklasse (nieuwe armen) die nog niet zijn afgestudeerd en het risico lopen voortijdig te moeten stoppen met hun studie.

3.3

Het EESC heeft in eerdere adviezen gewezen op de catastrofale vormen die de jeugdwerkloosheid in de EU aanneemt, en heeft alle belanghebbende partijen verzocht om onmiddellijk doeltreffende en afdoende maatregelen te nemen om deze vicieuze cirkel, die de toekomst van een hele generatie in gevaar brengt, te doorbreken (2). Dit is niet alleen een concreet probleem voor de betrokken personen, maar ook een bedreiging voor de sociale cohesie in de EU, die op termijn de economische groei en concurrentiekracht van Europa in gevaar kan brengen.

3.4

Het EESC vindt dat de beleidskoers die thans wordt uitgezet dient bij te dragen tot groeiherstel en tot het scheppen van kwalitatief hoogwaardige en stabiele werkgelegenheid die omgeven is met de waarborgen en bescherming die van oudsher hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het Europese sociale model en tot sociale cohesie. Tevens wil het er nogmaals op hameren dat de sociale partners en de organisaties van het maatschappelijk middenveld volledig moeten worden betrokken bij de planning, uitvoering en monitoring van dit beleid.

3.5

Het Werkgelegenheidsinitiatief, dat deel uitmaakt van de Jongerengarantieregeling, werkt in feite alleen als er ook sprake is van een grotere vraag op de arbeidsmarkt (met andere woorden, bij economische groei). Bovendien brengen onderwijs, stages en verbetering van de vaardigheden van miljoenen jongeren met weinig perspectieven op de arbeidsmarkt op zich enorme risico’s met zich mee.

3.6

Het EESC stelt met bezorgdheid vast dat de Europese Raad de economische problemen van Europa hoofdzakelijk als een probleem van begrotingsconsolidatie beschouwt, en niet eens probeert de alternatieve kosten of de nadelige gevolgen ervan, zoals massale jeugdwerkloosheid, ontgoocheling en wanhoop (3), in kaart te brengen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

De wijzigingen die door de Commissie worden voorgesteld, beogen de huidige verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds en de meer algemene verordening betreffende verschillende Europese fondsen in overeenstemming te brengen met het besluit van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013; de hierna volgende opmerkingen gaan niet over de voorstellen van de Commissie, maar over de uitgangspunten van de Raad.

4.2

Gezien de crisis waaronder wij thans gebukt gaan betreurt het EESC dat de Raad met een EU-begroting komt voor de periode 2014-2020 die lager is dan die van de vorige periode. Dat heeft een negatief effect op de middelen die nodig zijn om de huidige situatie het hoofd te bieden.

4.3

Gevolg van dit besluit is dat er geen extra middelen worden vrijgemaakt om de bestrijding van de jeugdwerkloosheid te financieren, maar dat de maatregelen worden bekostigd met geld dat voor andere begrotingsposten was bestemd, nl. 3 miljard voor het Europees Sociaal Fonds en 3 miljard voor het cohesiebeleid.

4.4

Ook het totale bedrag – 6 miljard euro verdeeld over een periode van zeven jaar – is duidelijk onvoldoende (4).

4.5

Door 2012 als peildatum te nemen voor de vaststelling van het percentage jeugdwerkloosheid (25 %) op basis waarvan een beroep kan worden gedaan op de toegewezen middelen wordt geen rekening gehouden met het verloop van de crisis noch met de huidige recessie en bestaat de kans dat ernstige situaties die zich eventueel in die periode voordoen, niet worden opgemerkt. Het EESC is derhalve van mening dat meer flexibiliteit geboden is, zodat de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid op de voet kan worden gevolgd; een andere mogelijkheid is dat het percentage preventief wordt verlaagd tot 20 %.

4.6

Anderzijds beveelt het EESC aan de leeftijdsgrens voor de Jongerengarantie op te trekken tot 30 jaar, zodat ook jongeren die later van de universiteit af komen of zich in een overgangsfase tussen opleiding en werk bevinden, van deze regeling gebruik kunnen maken. Dat is vooral belangrijk voor landen met een hoog jeugdwerkloosheidspercentage.

4.7

Het EESC steunt het besluit om de eis van nationale medefinanciering niet toe te passen op de speciale toewijzing voor het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren (3 miljard euro) en geen prestatiereserve van 5 % te hanteren voor de aan dit initiatief toegewezen middelen.

4.8

Nogmaals, ondanks bovenstaande opmerkingen verdient dit initiatief alle steun, maar het moet een structurele maatregel worden in het kader van een actief werkgelegenheidsbeleid en niet beperkt blijven tot een instrument om huidige economische crisis mee te lijf te gaan (5).

Brussel, 22 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  NEETs: Not in Employment, Education or Training, laagopgeleide jongeren die niet studeren en geen werk hebben.

(2)  Zie met name het advies van het EESC „Jongeren aan het werk helpen”PB C 161 van 6.6.2013, blz. 67-72.

(3)  Jongeren die geen plaats op de arbeidsmarkt weten te veroveren, kosten handenvol geld (meer dan 150 miljard euro) wegens de vele sociale uitkeringen die moeten worden betaald en de gederfde belastinginkomsten.

(4)  Volgens de IAO, die dit initiatief - weliswaar met enige terughoudendheid - toejuicht, is er ongeveer 21 miljard euro nodig om deze situatie ingrijpend te veranderen.

(5)  Zoals bepleit in het advies van het EESC „Jongeren aan het werk helpen” (PB C 161 van 6.6.2013, blz. 67-72), moet het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren een vast onderdeel worden van het Europees Semester.


Top