Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE2638

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — De Internationale Overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2020 vorm geven (COM(2013) 167 final)

PB C 67 van 6.3.2014, p. 145–149 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 67/145


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — De Internationale Overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2020 vorm geven

(COM(2013) 167 final)

2014/C 67/29

Rapporteur: Josef ZBOŘIL

De Europese Commissie heeft op 8 mei 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - De internationale overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2020 vorm geven

COM(2013) 167 final.

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 oktober 2013 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van 16 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met 120 stemmen vóór en 3 tegen, bij 9 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC pleit ervoor dat Europa zich proactief en ambitieus opstelt, met realistische verwachtingen over wat haalbaar is, in de geest van het EESC-advies over de "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050" (1), en zich aanpast aan veranderingen op het wereldtoneel. Wil een toekomstige klimaatovereenkomst kans van slagen hebben, dan moet daarin de nodige aandacht aan alle drie de pijlers op het gebied van duurzaamheid, alsook aan transparantie en verantwoordingsplicht worden geschonken. Als de EU weg weet met uitdagingen van buitenaf, kan ze ook haar burgers een wenkend perspectief bieden.

1.2

Het Commissiedocument biedt een uitgebreide basis voor de discussie over en voorbereiding van de komende klimaatonderhandelingen, die moeten uitmonden in een geloofwaardige wereldwijde overeenkomst in 2015.

1.3

Het EESC waardeert dit initiatief om de belangrijkste beginselen – algemeen geldig, ambitieus, doeltreffend, eerlijk en evenwichtig, transparant en wettelijk bindend – van de verwachte mondiale overeenkomst aan de orde te stellen en ondersteunt de Commissie bij haar verdere voorbereidende werkzaamheden om een kader voor deze overeenkomst vast te stellen. De internationale onderhandelingen over klimaatverandering moeten een forum vormen waar landen elkaar stimuleren en elkaar niet tegenwerken.

1.4

De verdere werkzaamheden moeten gericht zijn op algemene aanvaarding van de overeenkomst van 2015, gezien het feit dat de geopolitieke en economische kaart in korte tijd ingrijpend is veranderd. Deze grondige wijzigingen moeten in aanmerking worden genomen en de rol van het klimaat- en energiebeleid van de EU, zowel tijdens de economische recessie als in de komende jaren, moet zorgvuldig worden beoordeeld. Het EESC herinnert aan zijn standpunt in het advies over het 7e milieuactieprogramma (2), nl. dat zowel de financiële en economische crisis als de milieucrisis, die onder andere in de klimaatbelasting tot uiting komt, voortvloeien uit een te groot beslag op de financiële en natuurlijke hulpbronnen, en dat om deze crises te boven te komen een geheel nieuwe filosofie nodig is, die o.a. in de duurzaamheidsstrategie van de EU verankerd is. De economie van de toekomst zal grotendeels op niet-fossiele energiedragers gebaseerd moeten zijn. Het EU-beleid blijft ambitieus, maar de doelstellingen moeten stapsgewijs, in overeenstemming met de wereldwijde omstandigheden, worden vastgesteld en eventuele voorwaarden moeten duidelijk worden omschreven.

1.5

De verdere discussie over een toekomstig wereldwijd klimaatverdrag zal uiteindelijk bepaald worden door het internationale economische landschap en een algemeen aanvaard governanceproces. Het proces zal worden aangestuurd door de economische grootmachten. De EU dient volkomen bereid te zijn om haar leidende rol in de wereld op zich te nemen door zelf het goede voorbeeld te geven. Ze moet er echter ook voor oppassen dat ze haar tot nu toe onomstreden leidende rol ten aanzien van klimaatbescherming en technologische ontwikkeling niet kwijtraakt. Een nadere (onpartijdige) analyse is noodzakelijk om het Kyoto-Protocol, met alle voors en tegens, te kunnen beoordelen. De lessen die hieruit getrokken kunnen worden, moeten meegenomen worden bij de opzet van de overeenkomst van 2015. Ook het vijfde evaluatieverslag van de IPCC (2014) zal de bakens uitzetten.

1.6

De algemene wetenschappelijke consensus is nog altijd dat het zonder meer ondraaglijk is om de wereldwijde temperatuur meer dan 2 graden boven het niveau van 1990 te laten stijgen en dat de broeikasgasniveaus in de lucht rond de huidige niveaus gestabiliseerd moeten worden. Daartoe is een sterke daling van voor het klimaat schadelijke emissies vereist. In werkelijkheid blijven de broeikasgasniveaus echter jaar in jaar uit stijgen. De inspanningen om de emissies te beperken nemen weliswaar gelukkig sterk toe, maar zijn bij lange na niet voldoende om de niveaus te stabiliseren. Centraal in de nieuwe onderhandelingsronde moet dan ook het streven staan om van het proces weer een kwestie van urgentie te maken en alle landen en alle delen van de samenleving tot veel ambitieuzere toezeggingen en acties te brengen.

1.7

De belangen van de onderhandelingspartijen moeten zorgvuldig worden geanalyseerd en in het voorbereidende stadium moet worden bekeken waar sprake is van synergie zodat mogelijke belangenconflicten kunnen worden voorkomen en de synergieën als uitgangspunt genomen kunnen worden om verdere vorderingen te boeken. Op basis van consensus dienen ambitieuze en realistische maatregelen en doelstellingen te worden ontwikkeld, die afgestemd moeten worden met degenen die de initiatieven ten uitvoer zullen moeten leggen. Hoewel maatregelen en doelstellingen aan te bevelen zijn, wordt een overeenkomst wellicht gemakkelijker door iedereen aanvaard en volledig nageleefd als er ook positieve stimuleringsmaatregelen zijn voorzien.

1.8

Een en ander is alleen mogelijk door middel van een transparante en uitvoerige beoordeling van de doeltreffendheid, kosten en positieve impact van de klimaatmaatregelen voor de economie en samenleving als geheel. Het EESC is het met de Commissie eens dat de overeenkomst van 2015 inclusief moet zijn door verbintenissen te bevatten die "voor alle landen gelden", of het nu industrielanden of ontwikkelingslanden zijn.

1.9

De activiteiten en acties die "aan de basis" (op het niveau van gemeenschappen en sectoren) worden opgezet, buiten de nieuwe mondiale klimaatovereenkomst om, vormen een perfect voorbeeld van de proactieve aanpak van het maatschappelijk middenveld in brede zin. Feitelijk is het zo dat het maatschappelijk middenveld niet alleen de hoofdrol moet vervullen bij het verwezenlijken van de beleidsmaatregelen en doelstellingen in de overeenkomst van 2015. Het moet ook de politiek tot meer engagement aansporen en nagaan of de toezeggingen van de politiek voor meer klimaatbescherming (zoals de belofte om een eind te maken aan de subsidiëring van fossiele energiedragers) ook nagekomen worden. Daarom moeten de maatregelen die worden overeengekomen voldoen aan de mate van transparantie en verantwoordingsplicht die het maatschappelijk middenveld verwacht, en dient sociale en economische onrechtvaardigheid voorkomen te worden. Met de overeenkomst van 2015 zou een eerste stap op weg naar een wereldwijde energietransitie worden gezet.

1.10

Om leiderschap te tonen en meer invloed uit te oefenen op de internationale onderhandelingen, moet de EU zich vastberaden inzetten voor strengere doelstellingen voor 2020 en 2030, en moet zij laten zien dat de tenuitvoerlegging van deze doelstellingen een integrerend onderdeel is van haar plannen voor economisch herstel en de transitie naar een duurzamere toekomst. Het EESC handhaaft dan ook zijn eerdere standpunt en dringt erop aan om de volledige uitvoering van alle bestaande koolstofdoelstellingen voor 2020 te verzekeren en na te gaan of de 2020-doelstelling voor broeikasgasemissies kan worden opgetrokken om een reductie van 25 % te bereiken op weg naar de overeengekomen reductie van 80-95 % tegen 2050. De Europese Unie zou indicatieve doelstellingen moeten goedkeuren om broeikasgasemissies tegen 2030 met 40 % en tegen 2040 met 60 % te verlagen. Daarop moet ze juridisch bindende beleidsmaatregelen nemen om die reducties te verwezenlijken. Dergelijke indicatieve langetermijndoelstellingen zijn nodig als benchmarks om investeerders en besluitvormers in Europa de nodige voorspelbaarheid en stabiliteit te garanderen. Ook zouden zij een ambitieuze benchmark betekenen voor de internationale onderhandelingen.

1.11

Men kan zich moeilijk voorstellen hoe de verschillende belangen van de grote partijen verenigd kunnen worden binnen de huidige, op een "cap-and-trade"-regeling gerichte onderhandelingen. Veel stakeholders stellen zich terughoudend op en dragen alternatieven aan voor de toekomstige opzet van de onderhandelingen. Er moet worden nagegaan of op andere, nieuwe concepten zoals een koolstofbegroting, een wereldwijde koolstofheffing, een emissierecht per wereldburger (door India voorgesteld) of een combinatie hiervan teruggevallen kan worden.

1.12

Het EESC schaart zich volledig achter het standpunt van de Commissie dat we niet kunnen wachten op de inwerkingtreding van de overeenkomst in 2020 en dat de maatregelen die we tussen nu en 2020 nemen van cruciaal belang zijn om de koers van de beleidsmaatregelen uit te zetten. Deze acties moeten goed doordacht worden en gebaseerd zijn op reële en tastbare resultaten op het gebied van wetenschap, technologie en ontwikkeling, zoals de maatregelen die het EESC heeft besproken in zijn advies over de "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050" (3).

2.   Het Commissiedocument

2.1

In 2011 heeft de internationale gemeenschap onderhandelingen over een nieuwe internationale overeenkomst geopend om samen maatregelen te nemen om het klimaat van de aarde te beschermen. Over deze overeenkomst, die tegen eind 2015 moet zijn voltooid en vanaf 2020 van toepassing moet zijn, wordt momenteel onderhandeld in het kader van het proces dat als het Platform van Durban voor versterkte maatregelen (Durban Platform for Enhanced Action - ADP) bekend staat.

2.2

De overeenkomst van 2015 moet tegen 2020 de huidige lappendeken van bindende en niet-bindende regelingen in het kader van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering ("het Verdrag") in één alomvattende regeling samenbrengen.

2.3

Doordat het toezeggingsproces van Kopenhagen en Cancun unilateraal – bottom-up – was, was een inclusievere internationale aanpak mogelijk.

2.4

Bij de opstelling van de overeenkomst van 2015 zullen wij moeten leren van de successen en tekortkomingen van het Verdrag, het Protocol van Kyoto, en het proces van Kopenhagen en Cancun. Wij moeten evolueren van het Noord-Zuid-paradigma van de jaren 90 naar een paradigma dat op wederzijdse afhankelijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid gebaseerd is.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC heeft er in zijn advies over het 7e milieuactieprogramma (4) al op gewezen dat er parallellen zijn tussen de milieucrisis en de financiële crisis. Beide zijn ontstaan door een niet-duurzame omgang met middelen, d.w.z. met natuurlijke hulpbronnen resp. economische middelen. Via de maatregelen uit het begrotingspact is op de financiële crisis echter gereageerd met duidelijke regels, duidelijke indicatoren, controles en sancties. De milieucrisis vereist een soortgelijke reactie, aldus het EESC in voornoemd advies. Zo'n reactie zou nu ook tijdens de aanstaande klimaatonderhandelingen moeten worden gegeven, waarvan duidelijk het signaal dient uit te gaan dat moet worden toegewerkt naar een mondiale hulpbronnenefficiënte, koolstofarme economie.

3.2

Er hebben zich inmiddels belangrijke geopolitieke veranderingen voorgedaan, waarmee bij de voorbereiding van de onderhandelingsstrategie rekening moet worden gehouden. De geopolitieke en economische wereldkaart is in korte tijd ingrijpend veranderd. Deze grondige wijzigingen zijn deels in gang gezet door de financiële crisis, die in de EU gepaard gaat met een economische crisis, terwijl de bedrijfsinvesteringen daalden van 23 % (2008) tot 18,3 % (eerste helft 2013) (Eurostat). De rol van het klimaat- en energiebeleid van de EU tijdens de economische crisis dient zorgvuldig beoordeeld te worden bij de voorbereiding van de komende onderhandelingen.

3.3

Deze inspanningen zijn nog niet voldoende. De verdere discussie over een toekomstig wereldwijd klimaatverdrag zal uiteindelijk bepaald worden door het internationale economische landschap en dit proces zal aangestuurd worden door de economische grootmachten: China en de VS, gevolgd door India en de andere BRIC-landen (samen verantwoordelijk voor 61,8 % van de wereldwijde emissies in 2012). Zo zullen er in de periode tot 2020 voor 400-600 GW aan nieuwe kolencentrales worden gebouwd. De EU bevindt zich midden in een economische crisis die 3,8 miljoen banen heeft gekost en tot een daling van de industriële productie van zo'n 20 % heeft geleid; het aantal werknemers in de sector hernieuwbare energie en energiebesparende maatregelen is echter toegenomen.

3.4

Op het gebied van klimaatverandering zijn echter zeer positieve signalen waar te nemen:

In de EU waren installaties voor hernieuwbare energieproductie in 2011 goed voor 71,3 % van alle nieuwe installaties (in totaal 32,0 GW van de 44,9 GW aan nieuwe elektriciteitscapaciteit); in 2012 was 69 % van alle nieuwe installaties een installatie voor hernieuwbare energieproductie (in totaal 31 GW van de 44,6 GW aan nieuwe elektriciteitscapaciteit). In 2011 werd voor 2,1 GW aan nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales in gebruik genomen; tegelijkertijd werd voor 840 MW aan kolengestookte eenheden buiten werking gesteld. In 2012 werden er, in capaciteit uitgedrukt, bijna twee keer zoveel kolencentrales ontmanteld (5,4 GW) als er nieuwe in gebruik werden genomen (3,0 GW).

De hoge emissies van China (26,7 % van de wereldwijde emissies) moeten worden gezien in verhouding tot China's aandeel in de wereldbevolking (19 %). In vergelijking met de EU (7 % van de bevolking, 11,5 % van de broeikasgasemissies) of de VS (4,4 % van de bevolking en 16,8 % van de totale broeikasgasuitstoot) zijn de emissies van China per hoofd van de bevolking nog steeds relatief laag. Feit is dat China beloofd heeft meer windenergie en andere hernieuwbare energie te gaan gebruiken, zodat het aandeel niet-fossiele brandstoffen in zijn totale energiemix groter wordt, in een poging de intensiteit van zijn koolstofemissies per eenheid bbp met 40 % terug te brengen naar 50 % tegen 2020.

In de VS ontwikkelen hernieuwbare energiebronnen zich in een rap tempo. In 2012 werd windenergie voor het eerst de belangrijkste vorm van nieuwe stroomproductiecapaciteit in de VS: ongeveer 43 % van de nieuwe elektriciteitsproductie, ofwel meer dan 13 GW, was windenergie.

3.5

Met de huidige koers zal de doelstelling die door de regeringen overeengekomen is – de gemiddelde temperatuur in de wereld op langere termijn niet meer dan 2 °C te laten stijgen – niet worden gehaald. De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen neemt snel toe: in mei 2013 kwam de CO2-concentratie in de atmosfeer uit boven de 400 deeltjes per miljoen (ppm).

3.6

Met de beleidsmaatregelen die reeds getroffen zijn of die nu worden uitgevoerd, zal de langetermijnstijging van de gemiddelde temperatuur waarschijnlijk uitkomen tussen 3,6 °C en 5,3 °C (vergeleken met het pre-industriële niveau). Het grootste gedeelte van deze toename heeft deze eeuw plaatsgevonden (volgens klimaatmodellen).

3.7

Wil de doelstelling van 2 °C echt een haalbare kaart zijn, dan dient concrete actie ondernomen te worden vóór 2020, wanneer een nieuwe internationale klimaatovereenkomst van kracht zal worden. Energie staat centraal bij deze uitdaging: de energiesector neemt zo'n twee derde van de broeikasgasemissies voor zijn rekening, aangezien meer dan 80 % van de wereldwijde energieconsumptie op fossiele brandstoffen is gebaseerd.

3.8

Ondanks de positieve ontwikkelingen in sommige landen namen de wereldwijde energiegerelateerde CO2-emissies met 1,4 % toe tot 31,6 gigaton (gt) in 2012 – een recordhoogte. Waar niet-OESO-landen in 2000 nog 45 % van de wereldwijde uitstoot veroorzaakten, is dat nu 60 % geworden. In 2012 was de stijging van de wereldwijde CO2-emissie in de eerste plaats toe te schrijven aan China, maar de toename van de Chinese uitstoot was wel een van de laagste van de afgelopen tien jaar. Dit kwam hoofdzakelijk door de inzet van hernieuwbare bronnen en een aanmerkelijke verbetering van de energie-intensiteit van de Chinese economie.

3.9

In de Verenigde Staten droeg de overschakeling van kolen- op gasgestookte centrales bij tot een verlaging van de emissies met 200 miljoen ton (mt), die daarmee weer uitkwamen op het niveau dat medio jaren 90 werd bereikt. Ondanks een stijging van het kolenverbruik namen de emissies in Europa af met 50 Mt. Dit was het gevolg van de recessie, de groei van hernieuwbare energiebronnen en een plafond op de emissies van de industrie en de elektriciteitssector. De uitstoot in Japan nam met 70 Mt toe, omdat inspanningen om de energie-efficiëntie te verbeteren niet helemaal opwogen tegen de inzet van fossiele brandstoffen ter compensatie van de afname van het aandeel van kernenergie. Zelfs met de maatregelen die nu worden getroffen zal de wereldwijde energiegerelateerde uitstoot van broeikasgassen naar schatting bijna 4 gt CO2-equivalent hoger uitvallen dan het niveau dat gehaald moet worden om de doelstelling van 2 °C te kunnen realiseren. Het feit dat hier nog dit decennium iets aan gedaan moet worden houdt een enorme uitdaging in.

3.10

De internationale klimaatonderhandelingen hebben geresulteerd in de belofte om in 2015 een nieuwe mondiale overeenkomst te bereiken, die in 2020 van kracht moet worden. Maar de economische crisis heeft zijn weerslag gehad op het tempo waarin schone energie haar intrede doet alsook op de koolstofmarkten. 8 % van de wereldwijde CO2-emissies is momenteel onderworpen aan koolstofbeprijzing, terwijl 15 % een stimulans van $110 per ton ontvangt in de vorm van subsidies voor fossiele brandstoffen (buiten de EU-lidstaten). Het EESC roept de internationale gemeenschap op om er zich in de klimaatovereenkomst van 2015 toe te verbinden een belofte na te komen die al in 2012 in het slotdocument van de VN-conferentie Rio+20 werd gedaan, nl. om te stoppen met het subsidiëren van milieuonvriendelijke fossiele energiedragers. Volgens ramingen van de Wereldbank is daarmee per jaar $ 780 miljard gemoeid.

3.11

Door de dynamiek tussen de gas- en kolenprijzen worden in sommige regio's emissiebeperkingen bevorderd, maar in andere regio's juist afgeremd. Ondertussen kampt kernenergie met problemen en blijft de grootschalige afvang en opslag van CO2 een ver toekomstproject. Hoewel er sprake is van een groeiend momentum om de energie-efficiëntie te verbeteren, is een groot gedeelte van het economisch potentieel nog altijd niet aangeboord. Het geïnstalleerd vermogen van hernieuwbare energiebronnen (andere dan waterkracht) maakt, ondersteund door gericht overheidsbeleid, een groei met dubbele cijfers door. Investeringen in duurzame energie vergen een stabiel economisch klimaat qua koolstofprijzen en – uiteindelijk – qua belastingheffing in landen waar een CO2-belasting is ingevoerd.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Hoe kan de overeenkomst van 2015 worden opgesteld om te garanderen dat de landen duurzame economische ontwikkeling kunnen nastreven, terwijl zij er tegelijkertijd toe worden aangemoedigd om hun billijke en eerlijke bijdrage te leveren aan de reductie van de wereldwijde broeikasgasemissies, zodat de wereldwijde emissies op een traject worden gebracht waarmee de doelstelling van een temperatuurstijging van minder dan 2 °C kan worden gerealiseerd? In de eerste plaats kan men zich moeilijk voorstellen hoe de verschillende belangen van de grote partijen verenigd kunnen worden binnen de huidige, op een "cap-and-trade"-regeling gerichte onderhandelingen, terwijl een billijke en eerlijke bijdrage van iedereen een absolute voorwaarde is wil er überhaupt een overeenkomst gesloten kunnen worden. Er zou dan ook een ander concept voor die overeenkomst ontwikkeld moeten worden, al is het maar om een andere optie achter de hand te hebben; ook zou de nodige aandacht aan de governance besteed moeten worden. Er moeten manieren worden gevonden om ervoor te zorgen dat klimaatmaatregelen de maatschappelijke, economische en ecologische groei en ontwikkeling kunnen ondersteunen. Dit is alleen mogelijk door middel van een transparante en uitvoerige beoordeling van de doeltreffendheid, kosten en positieve impact van klimaatmaatregelen voor de economie en samenleving als geheel. We moeten lessen trekken uit 'Kyoto', met zijn vele ingewikkelde bepalingen en mazen. Kyoto zou moeten dienen als uitgangspunt om serieus aan een nieuw concept te werken. Uit de verlenging van het Protocol (Kyoto II) en het aandeel van de emissies dat het beslaat blijkt overduidelijk dat er voor een ander concept gekozen moet worden.

4.2

Hoe kan de overeenkomst van 2015 er het best voor zorgen dat alle grote economieën en sectoren een bijdrage leveren en het potentiële risico van koolstoflekken tussen zeer concurrerende economieën tot een minimum beperken? Koolstoflekken vormen een verschijnsel dat zich niet alleen voordoet in energie-intensieve industrieën die mogelijk in verval raken – het is inherent aan de algemene voorwaarden voor zakendoen in de desbetreffende economische ruimte. Door de onevenwichtige koolstofvoorwaarden, met name tussen de meest concurrerende regio's, is de investeringsstroom in de EU opgedroogd. Op basis van consensus dienen ambitieuze en realistische maatregelen en doelstellingen te worden ontwikkeld, die afgestemd moeten worden met degenen die de initiatieven ten uitvoer zullen moeten leggen. Er moet in 2015 dus eerst een eenvoudige, billijke en eerlijke overeenkomst worden gesloten, wil er vervolgens in alle regio's van de wereldwijde economie een billijk bedrijfsklimaat geschapen kunnen worden.

4.3

Hoe kan de overeenkomst van 2015 de mainstreaming van de klimaatverandering op alle relevante beleidsgebieden zo doeltreffend mogelijk bevorderen? Hoe kan de overeenkomst aanvullende processen en initiatieven aanmoedigen, onder meer die welke worden uitgevoerd door actoren die geen staat zijn? De doeltreffendste manier om de mainstreaming van de overeenkomst van 2015 op alle relevante beleidsgebieden te bevorderen spreekt voor zich: de overeenkomst dient eenvoudig gehouden te worden. Iedere buitensporige bepaling om dit proces in goede banen te leiden zal de tenuitvoerlegging van de overeenkomst bemoeilijken. Het is ook van belang dat de mainstreaming van klimaatverandering op andere beleidsgebieden aan een transparante effectbeoordeling wordt onderworpen. Wordt klimaatverandering in andere beleidsterreinen ondergebracht, dan dient dit zo kostenefficiënt en voorspelbaar mogelijk te gebeuren, zonder stakeholders onnodige administratieve lasten op te leggen. De voorkeur zou moeten uitgaan naar marktgebaseerde oplossingen.

4.4

Welke criteria en beginselen moeten de leidraad vormen voor de vaststelling van een billijke verdeling van de matigingsverbintenissen van de partijen bij de overeenkomst van 2015 om tot een spectrum van verbintenissen te komen die rekening houden met de nationale omstandigheden, algemeen als billijk en eerlijk worden ervaren en samen volstaan om een tekort aan ambitie te voorkomen? Vasthouden aan een "cap-and-trade"-regeling zou betekenen dat er criteria en beginselen vastgesteld moeten worden en er zouden altijd partijen zijn die zich onbillijk en oneerlijk behandeld zouden voelen. In alle gevallen dient echter gekeken te worden naar de marktdynamiek in de desbetreffende sector, naar de betrokken (voorgestelde) klimaatveranderingsvoorschriften en naar hetgeen de sector reeds heeft gedaan om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en gebruik te maken van energie-efficiënte technologie. Om blijvende resultaten te kunnen boeken moet er voor alle deelnemers ook een stimulans zijn om doelstellingen, zoals beperking van de emissies, verbetering van de efficiëntie, samenwerking bij onderzoek, uitwisseling van goede praktijken, enz., te willen realiseren. Een koolstofheffing kan leiden tot emissiebesparingen en geld opleveren voor onderzoek en ontwikkeling en aanpassing op de meest gecoördineerde en doeltreffende wijze.

4.5

Wat moet de rol van de overeenkomst van 2015 zijn in de aanpak van de aanpassingsuitdaging en hoe moet deze voortbouwen op de lopende werkzaamheden in het kader van het Verdrag? Hoe kan de overeenkomst van 2015 de mainstreaming van aanpassing op alle relevante beleidsgebieden stimuleren? Aanpassing is in feite vrij goed in kaart gebracht en is grotendeels gebaseerd op bestaande risicobeheersprogramma's. Aanpassing neemt dan niet alle risico's van het effect van klimaatverandering weg, maar het zal wel een belangrijke bijdrage aan de beperking van de risico's op vele gebieden leveren. Om het vermogen tot aanpassing verder te vergroten is nadere analyse, prioriteitenbepaling, planning en actie op alle overheidsniveaus alsook participatie van lokale gemeenschappen en bedrijven noodzakelijk. Naar verwachting zal aanpassing terecht een van de vier pijlers van de overeenkomst van 2015 uitmaken. Vooral voor bedrijven is hier een rol weggelegd: zij kunnen technologie overdragen en beste praktijken delen.

4.6

Wat moet de toekomstige rol van het Verdrag en in het bijzonder van de overeenkomst van 2015 zijn in het decennium tot 2030 wat financiering, op de markt gebaseerde mechanismen en technologie betreft? Hoe kan de bestaande ervaring worden gebruikt en hoe kunnen de kaders verder worden verbeterd? Het Verdrag zou moeten zorgdragen voor de coördinatie van de belangrijkste klimaatmaatregelen, en voor toezicht op de prestaties van de landen, de grote financiële stromen en de uitwisseling van technologie. De verantwoordelijkheid voor technologie en de inzet van technologie berust hoofdzakelijk bij bedrijven. Via het Technisch Uitvoerend Comité en het Centrum en netwerk voor klimaattechnologie kan het Verdrag technologieën deskundig analyseren en landen vrije toegang tot informatie bieden, waardoor zij de meest geschikte technologie kunnen selecteren.

4.7

Hoe kan de overeenkomst van 2015 de transparantie en de verantwoordingsplicht van de landen internationaal verder verbeteren? In welke mate moet een boekhoudsysteem wereldwijd gestandaardiseerd zijn? Hoe moeten de landen ter verantwoording worden geroepen wanneer zij hun verbintenissen niet nakomen? Het boekhoudsysteem dient sowieso op welke manier dan ook wereldwijd gestandaardiseerd te worden. Als het om geld gaat is correcte informatie immers van essentieel belang. Dit is ook van groot belang voor de verantwoordingsplicht in verband met de overeenkomst van 2015.

4.8

Hoe kan het VN-klimaatonderhandelingsproces worden verbeterd om sterker bij te dragen tot een inclusieve, ambitieuze, effectieve en eerlijke overeenkomst van 2015 en de implementatie ervan te garanderen? Een ruime participatie van stakeholders en een transparant proces zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de overeenkomst op bevredigende wijze tot stand komt en ten uitvoer wordt gelegd. Bedrijven kunnen tijdens de klimaatonderhandelingen een deskundige input leveren door effectieve manieren aan te reiken om emissies terug te dringen en oplossingen voor duurzame ontwikkeling uit te werken. Met de participatie van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven in ruime zin kunnen de inspanningen ook vergeleken worden en kan een level playing field tot stand gebracht worden. De nieuwe globale overeenkomst van 2015 vormt slechts de eerste stap in de goede richting; de volledige implementatie van de overeenkomst is afhankelijk van het maatschappelijk middenveld in brede zin. Het is dan ook belangrijk dat het proces en de resultaten transparant en overtuigend zijn, zodat het vertrouwen van burgers over de hele wereld wordt gewonnen.

4.9

Hoe kan de EU het best investeren in processen en initiatieven buiten het Verdrag en deze ondersteunen om de weg vrij te maken voor een ambitieuze en effectieve overeenkomst van 2015? Het Comité is verheugd over de discussie die door dit Commissiedocument wordt aangezwengeld. Een onafhankelijke deskundige analyse van alle aspecten van het klimaatbeleid is van cruciaal belang, met name gezien het veranderde en veranderende wereldwijde geopolitieke landschap. Het is niet nodig om van voren af aan te beginnen omdat een gedeelte van deze analyse reeds beschikbaar is. Zo heeft de Amerikaanse raad van wetenschappelijke adviseurs de president van de VS een brief gestuurd waarin de vraagstukken die door de klimaatverandering worden opgeworpen, worden samengevat. Ook is met Kyoto en het aanslepen van de VN-onderhandelingen duidelijk geworden dat er iets veranderd moet worden voordat het te laat is. Bovendien kunnen en moeten bevindingen en aanbevelingen van deskundige organisaties zoals het IEA zonder onnodige vertraging opgevolgd worden. Het IEA-rapport "Redrawing the Energy Climate Map" biedt een pragmatische en haalbare aanpak. In dit rapport worden vier haalbare basislijnen uiteengezet: de energie-efficiëntie in gebouwen, industrie en vervoer verbeteren; de bouw en het gebruik van de minst efficiënte kolencentrales verminderen; de uitstoot van methaan bij de productie van olie en aardgas zo veel mogelijk terugdringen; de uitfasering van sommige subsidies op het verbruik van fossiele brandstoffen versnellen.

Brussel, 16 oktober 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 110-116.

(2)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 77-81.

(3)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 110-116.

(4)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 77-81.


Top