EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0319

Sociale diensten van algemeen belang Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang (2009/2222(INI))

PB C 33E van 5.2.2013, p. 65–76 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 33/65


Dinsdag 5 juli 2011
Sociale diensten van algemeen belang

P7_TA(2011)0319

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang (2009/2222(INI))

2013/C 33 E/07

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 2 en 3, lid 3 daarvan, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 9, 14, 106, 151, 153, lid 1, onder j) en k), 159, 160, 161 en 345 daarvan, en Protocol nr. 26 bij dat Verdrag,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 36 daarvan,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat door de Europese Gemeenschap op 26 november 2009 is gesloten (1),

gezien Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en van de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (2),

gezien Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (3), in het bijzonder artikel 1, lid 3 daarvan,

gezien Besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (4),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Uitvoering van het communautaire Lissabon-programma: Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie" (COM(2006)0177) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie over sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie (SEC(2006)0516),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Diensten van algemeen belang, met inbegrip van sociale diensten van algemeen belang: een nieuw Europees engagement" (COM(2007)0725),

gezien de werkdocumenten van de diensten van de Commissie getiteld "Frequently asked questions in relation with Commission Decision of 28 November 2005 on the application of Article 86(2) of the EC Treaty to State aid in the form of public service compensation granted to undertakings entrusted with the operation of services of general economic interest, and of the Community Framework for State aid in the form of public service compensation" (SEC(2007)1516) en "Frequently asked questions concerning the application of public procurement rules to social services of general interest" (SEC(2007)1514),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld "Gids voor de toepassing van de EU-regels inzake staatssteun, overheidsopdrachten en de eengemaakte markt op diensten van algemeen economisch belang, en met name sociale diensten van algemeen belang" (SEC(2010)1545),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020) en gelet op haar resolutie van 16 juni 2010 inzake die mededeling (5),

gezien het eerste tweejaarlijkse verslag betreffende sociale diensten van algemeen belang (SEC(2008)2179) en het tweede tweejaarlijkse verslag betreffende sociale diensten van algemeen belang (SEC(2010)1284) van de Commissie (6),

gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (7),

gezien de mededeling van de Commissie over belasting op de financiële sector (COM(2010)0549) alsmede het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2010)1166),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen" (COM(2010)0608),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Op weg naar een betere werking van de eengemaakte dienstenmarkt – voortbouwen op de resultaten van het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling" (COM(2011)0020) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2011)0102) inzake het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling,

gezien de mededeling van de Commissie "Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis" (COM(2011)0011),

gezien de verklaring van commissaris Andor over de sociale bepalingen in het Verdrag van Lissabon (8),

gezien het verslag-Monti van 9 mei 2010 getiteld "Een nieuwe strategie voor de eengemaakte markt ten dienste van de Europese economie en samenleving" (9),

gezien het verslag getiteld "Toepassing van communautaire regels op sociale diensten van algemeen belang" dat in 2008 werd opgesteld door het Comité voor sociale bescherming (10),

gezien het verslag getiteld "Een facultatief Europees kwaliteitskader voor sociale diensten" dat in 2010 werd opgesteld door het Comité voor sociale bescherming (11),

gezien het "Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale inclusie 2010" dat in 2010 werd opgesteld door het Comité voor sociale bescherming (12),

gezien het verslag getiteld "Beoordeling van de sociale dimensie van de Europa 2020-strategie", dat in 2011 (13) werd opgesteld door het Comité voor sociale bescherming,

gezien de conclusies en aanbevelingen van de fora over sociale diensten van algemeen belang die in september 2007 in Lissabon, in oktober 2008 in Parijs en in oktober 2010 in Brussel werden gehouden (14),

gezien de conclusies van de zittingen van de Raad EPSCO van 16 en 17 december 2008, 8 en 9 juni 2009 en 6 en 7 december 2010 (15),

gezien de onderstaande arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU):

van 19 april 2007 in zaak C-295/05 Tragsa,

van 18 december 2007 in zaak C-532/03 Commissie tegen Ierland (Ierse ambulancediensten),

van 13 november 2008 in zaak C-324/07 Coditel Brabant,

van 9 juni 2009 in zaak C-480/06 Commissie tegen Duitsland (Stadtwerke Hamburg),

van 10 september 2009 in zaak C-206/08 Eurawasser,

van 9 oktober 2009 in zaak C-573/07 Sea s.r.l.,

van 15 oktober 2009 in zaak C-196/08 Acoset,

van 15 oktober 2009 in zaak C-275/08 Commissie tegen Duitsland (Datenzentrale Baden-Württemberg),

van 25 maart 2010 in zaak C-451/08 Helmut Müller,

gezien het advies van de Comité van de Regio's van 6 december 2006 over de mededeling van de Commissie getiteld "Uitvoering van het communautaire Lissabon-programma: Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie" (16),

gezien zijn resolutie van 6 september 2006 over een Europees sociaal model voor de toekoms (17),

gezien zijn resolutie van 27 september 2006 over het Witboek van de Commissie over diensten van algemeen belang (18),

gezien zijn resolutie van 14 maart 2007 over sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie (19),

gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (20),

gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over sociale economie (21),

gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (22),

gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten (23),

gezien zijn Verklaring van 10 maart 2011 over de opstelling van een Europees Statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen (24),

gezien de resultaten van de door Eurofound uitgevoerde enquêtes over levenskwaliteit van 2003 en 2007 (25),

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0239/2011),

A.

overwegende dat artikel 3 VWEU bekrachtigt dat de doelstelling van de lidstaten bestaat uit de constante verbetering van leef- en werkomstandigheden en dat de Unie gericht is op het welzijn van haar bevolking, hetgeen gerealiseerd moet worden via de duurzame ontwikkeling van Europa op basis van een evenwichtige economische groei, een sociale markteconomie met een hoog concurrentievermogen die gericht is op de ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf, volledige werkgelegenheid en maatschappelijke vooruitgang, de bescherming en bevordering van het milieu, de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie, de bevordering van sociale rechtvaardigheid en bescherming, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind,

B.

overwegende dat in artikel 9 van het VWEU wordt bepaald dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houdt met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid,

C.

overwegende dat in artikel 14 van het VWEU en Protocol nr. 26 bij dat Verdrag expliciet diensten van algemeen belang (DAB) worden genoemd, waartoe sociale diensten van algemeen belang (SDAB) behoren; en overwegende dat bevestigd is dat nationale, regionale en lokale autoriteiten een essentiële rol spelen en een grote beslissingsbevoegdheid hebben als het gaat om het leveren, uitbesteden en organiseren van diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en dat de Verdragen niet van invloed zijn op de bevoegdheid van de lidstaten om niet-economische diensten van algemeen belang (NEDAB) te leveren, uit te besteden en te organiseren,

D.

overwegende dat de toegang tot diensten van algemeen belang een fundamenteel onderdeel vormt van de economische, sociale en culturele rechten die in de Universele Verklaring van de rechten van de mens worden erkend,

E.

overwegende dat het voorzien in algemeen beschikbare, hoogwaardige, toegankelijke en betaalbare SDAB als bedoeld in de mededeling van de Commissie van 2007 over diensten van algemeen belang derhalve beschouwd kan worden als een essentiële pijler van het Europese sociale model en als de basis voor een goede levenskwaliteit en voor het verwezenlijken van de economische doelstellingen van de EU,

F.

overwegende dat sociale diensten van algemeen belang, en met name de toegang tot voorzieningen voor kinderopvang en zorg voor ouderen en andere afhankelijke personen, van essentieel belang zijn om een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding te bewerkstelligen,

G.

overwegende dat gendersegregatie in sociale diensten, zowel in sectoren als in beroepen, een schadelijke invloed heeft op de arbeidsomstandigheden en de salarisniveaus, en dat onbetaald huishoudelijk werk en de zorg voor kinderen en ouderen voornamelijk door vrouwen worden gedaan,

H.

overwegende dat de uitbreiding van sociale diensten van algemeen belang een drijvende kracht is geweest achter het aantrekken van meer vrouwen op de arbeidsmarkt,

I.

overwegende dat de artikelen 4, lid 2 en 5, lid 3, VEU subsidiariteit op lokaal niveau omvatten en regionaal en lokaal zelfbestuur formeel erkennen, en dat artikel 1 van Protocol 26 bij het VWEU erkent dat de nationale, regionale en lokale autoriteiten een essentiële rol spelen en een grote beslissingsbevoegdheid hebben als het gaat om het zo goed mogelijk op de behoeften van de gebruikers toegesneden leveren, uitbesteden en organiseren van diensten van algemeen economisch belang,

Fundamentele rechten en algemene toegankelijkheid

1.

is van mening dat SDAB en de gebruikers en aanbieders daarvan naast de gemeenschappelijke eigenschappen van DAB beschikken over een aantal bijzondere eigenschappen; is van mening dat SDAB, zoals omschreven door de lidstaten, zowel wettelijk verplichte als aanvullende algemeen verkrijgbare en rechtstreeks aan de persoon geleverde diensten omvatten, gericht op het verhogen van de levenskwaliteit van iedereen; is van mening dat SDAB preventief werken en de sociale samenhang en inclusie bevorderen, en de sociale grondrechten tastbaar maken, zoals afgekondigd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

2.

erkent dat met betrekking tot SDAB twee met elkaar in concurrentie staande factoren dienen te worden verzoend: enerzijds het subsidiariteitsbeginsel, dat de vrijheid van de nationale overheidsinstanties impliceert om de SDAB naar eigen goeddunken te definiëren, te organiseren en te financieren, evenals het proportionaliteitsbeginsel, en anderzijds de verantwoordelijkheid die het Verdrag aan de Gemeenschap en aan lidstaten geeft op hun respectieve bevoegdheidsgebieden;

3.

dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor blijvende beschikbaarheid van dezelfde toegankelijke, betaalbare, hoogwaardige sociale diensten als tijdens perioden van snelle economische groei, en niet discriminerende toegang tot deze diensten te waarborgen ongeacht geslacht, inkomen, ras of etnische herkomst, religie of geloof, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid of arbeidsomstandigheden; is van mening dat sociale diensten van fundamenteel belang zijn voor het waarborgen van gendergelijkheid, aangezien deze diensten, samen met gezondheidszorg en kinderopvang, een van de belangrijkste elementen zijn om de participatie op de arbeidsmarkt door vrouwen en de gelijkheid in het algemeen te stimuleren;

4.

onderstreept dat moet worden voorkomen dat de huidige financiële en economische crisis en de nog te verwachten economische problemen de ontwikkeling van de sociale diensten van algemeen belang in gevaar brengen, aangezien dit op de lange termijn ten koste zal gaan van de werkgelegenheidsontwikkeling, de economische groei in de EU, het niveau van de belastinginkomsten en de bevordering van gendergelijkheid;

5.

roept de Commissie en de lidstaten op om een gendereffectbeoordeling van de verschillende sociale diensten van algemeen belang uit te voeren en erop toe te zien dat de beoordeling van voorgestelde EU-activiteiten vanuit het oogpunt van gendergelijkheid een regulier en transparant proces wordt met duidelijke uitkomsten, en dat het genderperspectief aan bod komt in de begroting voor alle programma's en beleidsmaatregelen van de EU en van de lidstaten; verzoekt de Commissie tevens in haar toezichtsverslagen aandacht te besteden aan gendergelijkheid;

6.

verzoekt de lidstaten om in het kader van een gericht beleid voor het combineren van gezins- en beroepsleven de beschikbaarheid te waarborgen van toegankelijke, betaalbare, kwalitatief hoogwaardige en diverse voorzieningen voor kinderopvang, zoals beschreven in de Barcelonadoelstellingen, en de zorgvoorzieningen voor ouderen en zorgbehoevende personen te verbeteren, als wezenlijke stap vooruit naar gelijkheid voor vrouwen en mannen, aangezien diensten op het gebied van kinderopvang niet alleen de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt vergemakkelijken, maar ook banen opleveren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om actie te ondernemen voor de erkenning van personen die onbetaald huishoudelijk werk verrichten en zorg verlenen aan kinderen en ouderen (meestal vrouwen), en die een uiterst belangrijke rol vervullen bij de instandhouding van sociale systemen;

7.

benadrukt dat het "algemene belang" van een sociale dienst niet afhankelijk is van het gebied, maar van de wijze van dienstverlening, die wordt gekenmerkt door factoren als het non-profitkarakter ervan en dienstverlening zonder aanzien des persoons;

8.

benadrukt dat, waar het om SDAB gaat, het subsidiariteitsbeginsel voorrang moet krijgen boven internemarktregels;

9.

onderstreept dat de bevoegdheid voor de besluitvorming over de ontwikkeling, financiering en verlening van sociale diensten van algemeen belang (SDAB) bij de lidstaten en de lokale overheden moet berusten; eerbiedigt en steunt dit beginsel en roept de Europese instellingen op zich bij dit standpunt aan te sluiten;

10.

benadrukt dat, om SDAB ten volle te kunnen laten functioneren, deze diensten niet alleen toegankelijk moeten zijn voor kansarme en kwetsbare groepen, maar voor iedereen, ongeacht welvaart of inkomen, waarbij een gelijkwaardige toegang voor de kwetsbaarste groepen gewaarborgd moet zijn, overeenkomst de wetten en praktijken van de lidstaten;

11.

benadrukt dat SDAB wegens hun structurerend en alomvattend karakter een relevante, nuttige en doeltreffende bijdrage leveren aan de ontwikkeling van alle regio's door de overheid en de plaatselijke of regionale autoriteiten de mogelijkheid te bieden om met openbare en particuliere middelen een rol te spelen; is van oordeel dat SDAB vooral in plattelands- en kwetsbare regio's behouden moeten blijven en onderstreept tevens dat SDAB een cruciale rol spelen als het erom gaat de risico's te beperken dat versnipperde en gemarginaliseerde gemeenschappen buiten de boot vallen;

12.

benadrukt dat SDAB hoofdzakelijk door de lidstaten gefinancierd worden en deze diensten dan ook in de eerste plaats onder hun bevoegdheid vallen; is desalniettemin van mening dat de Europese Unie een belangrijke rol kan spelen en hen kan bijstaan bij de modernisering en de aanpassing aan de nieuwe omstandigheden en eventueel de behoeften van de burgers ten aanzien van de kwaliteit en de invulling van de diensten kan vertolken;

13.

onderstreept het belang van een evaluatie op korte termijn van de sociale gevolgen en de gevolgen voor het leven van burgers van de liberaliseringen in sectoren die van fundamenteel belang zijn voor sociale vooruitgang;

14.

benadrukt dat de sociale dimensie van de interne markt moet worden versterkt en dat beter rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van SDAB, waarbij de nadruk moet worden gelegd op een pragmatische aanpak die vooral aandacht besteedt aan de toegankelijkheid, het universele karakter, de billijkheid, de kwaliteit en de efficiëntie van dergelijke diensten;

15.

steunt de aanbeveling in het verslag-Monti dat breedbandinternet en bankiersdiensten aan bod moeten komen in het Europese recht, als diensten die door de lidstaten gewaarborgd worden, algemeen beschikbaar zijn en toegankelijk zijn voor iedereen;

Economische rol

16.

benadrukt dat SDAB niet beoordeeld moeten worden op basis van hun economische belang, maar wijst niettemin op het tweede tweejaarlijkse verslag van de Commissie en bevestigt dat SDAB een belangrijke economische rol spelen op het gebied van werkgelegenheid, economische activiteit en koopkracht en dat medische en sociale zekerheidsdiensten goed zijn voor 5 % van de economische productie en werk creëren voor 21,4 miljoen mensen; wijst erop dat het CEEP in zijn rapport "Mapping of public services" tevens aangaf dat medische en sociale zekerheidsdiensten goed zijn voor 9,6 % van de werkgelegenheid in de EU, alsmede voor 9,4 % van het BBP; wijst erop dat de arbeidskrachtenquête uit 2008 laat zien dat 79 % van het personeel in de gezondheidszorg, 81 % in de institutionele zorg en 83 % in de niet-institutionele zorg, uit vrouwen bestond; wijst er tevens op dat een belangenorganisatie van het MKB, UEAPME, van mening is dat hoogwaardige en efficiënte SDAB van belang zijn voor het MKB om met succes te kunnen opereren; verzoekt de lidstaten tevens rekening te houden met beginselen op het gebied van gendergelijkheid; wijst erop dat de bevordering van voor iedereen toegankelijke arbeidsmarkten, preventie en herintegratie op langere termijn kostenbesparingen en betere resultaten moeten opleveren;

17.

onderstreept dat SDAB bijdragen aan een effectieve uitoefening van burgerschap en tot doel hebben sociale, territoriale en economische samenhang tot stand te brengen via de verwezenlijking van voorzieningen van collectieve solidariteit;

18.

benadrukt dat lokale autoriteiten een fundamentele rol spelen bij het definiëren, financieren, leveren en toewijzen van SDAB in het kader van de sociale diensten socialebeschermingsstelsels van de betrokken lidstaten: de lokale en regionale overheidssector is naar schatting goed voor 15,9 % van het bbp van de EU-27, waarbij alleen al de lokale overheid goed is voor 12,9 % en haar uitgaven op het gebied van sociale bescherming goed zijn voor 3 % van het bbp (378,1 miljard EUR) (26);

19.

is van mening dat de nationale, regionale en lokale autoriteiten publiek-private partnerschappen op het gebied van SDAB moeten uitbreiden zodat deze doeltreffender en beter beschikbaar worden;

Sociale rol

20.

wijst erop dat de door Eurofound uitgevoerde enquêtes (27) over levenskwaliteit hebben bevestigd dat een van de belangrijkste manieren voor het bevorderen van de levenskwaliteit van burgers, waarbij wordt gezorgd voor volledige deelname aan de maatschappij en voor sociale en territoriale samenhang, bestaat uit het leveren en ontwikkelen van DAB, met inbegrip van SDAB; benadrukt dat SDAB een belangrijke pijler vormen van het Europees sociaal model, omdat zij deel uitmaken van de opzet van de Europese samenlevingen, en dat zij dienen om de doelstellingen op het gebied van sociaal beleid te verwezenlijken en de sociale rechten van individuen en groepen tastbaar te maken, dikwijls met behulp van de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten;

21.

benadrukt dat een beleid voor sociale vooruitgang moet bevorderd worden dat universele toegang waarborgt tot kwalitatief goede openbare diensten, waarbij bijzondere aandacht geschonken moet worden aan achtergestelde groepen, zoals alleenstaande moeders, vrouwen, ouderen, kinderen, migranten en mensen met een beperking van welke aard dan ook;

22.

is van oordeel dat aan SDAB toegewezen overheidsmiddelen uitsluitend mogen worden gebruikt voor de verwezenlijking van de doelen van de dienst en dat die middelen, afgezien van redelijke personeels- en overheadkosten, in geen geval voor andere doeleinden mogen worden uitgegeven; is van mening dat de legitieme doelstelling van winstmaximalisatie in strijd is met de beginselen en doelstellingen van SDAB; is van mening dat indien lidstaten kiezen voor een indirecte levering van SDAB, het algemeen belang beschermd moet worden en dat zij de kwaliteit moeten waarborgen, maar ook moeten toezien op innovatie, efficiëntie en kosteneffectiviteit, en ondernemingen in de sociale economie moeten ondersteunen, waarbij overschotten worden geïnvesteerd in de dienstverlening en in innovatie, en deze ondernemingen gestimuleerd moeten worden om te fungeren als aanbieders;

23.

benadrukt de traditionele rol van overheden als leveranciers van SDAB, maar is desalniettemin van mening dat de toegankelijkheid en kwaliteit van de diensten en de keuzemogelijkheden van de consument kunnen worden vergroot door deze sector open te stellen voor particuliere dienstverleners;

24.

herbevestigt zijn inzet voor moderne en kwalitatief hoogstaande SDAB door middel waarvan uitvoering wordt gegeven aan tal van waarden die deel uitmaken van het Europese project, zoals gelijkheid, solidariteit, de rechtsstaat en respect voor de menselijke waardigheid, en aan de beginselen van toegankelijkheid, universele dienstverlening, doeltreffendheid, zuinig beheer van middelen, continuïteit, goede bereikbaarheid voor gebruikers en doorzichtigheid;

Wettelijke beperkingen op de verlening van SDAB

25.

benadrukt dat nationale, regionale en lokale autoriteiten die zich bezighouden met het voorzien in of mandateren van SDAB behoefte hebben aan rechtszekerheid betreffende hun diensten en uitgaven en dat, hoewel de informatie- en ophelderingsdienst en de onlangs door de Commissie gepubliceerde gids zeer welkom zijn, deze toch ontoereikend zijn en niet de nodige rechtszekerheid bieden, hetgeen de aanbieders van SDAB belemmert bij de vervulling van hun taken;

26.

onderstreept dat het de verantwoordelijkheid van de nationale en lokale autoriteiten is om te zorgen voor een juiste werking van SDAB en daarbij een hoge kwaliteitsstandaard te handhaven;

27.

is van mening dat het noch efficiënt noch democratisch aanvaardbaar is dat de huidige uitlegging van de wetgeving ertoe leidt dat het EHvJ wordt verzocht om uitspraken te doen over de reikwijdte van de internemarktregels met betrekking tot DAB, waaronder SDAB, hetgeen duidelijk laat zien dat het aan rechtszekerheid ontbreekt; wijst erop dat de betrokken partijen hierover reeds heel lang met elkaar in gesprek zijn en verzoekt de Commissie nu eindelijk tot actie over te gaan;

Economisch en begrotingsbeleid

28.

benadrukt dat SDAB een onmisbare investering zijn voor de economische toekomst van Europa en in sommige lidstaten ernstig onder druk staan vanwege de economische en bankencrises en bezuinigingsmaatregelen van de overheden, waardoor de vraag naar SDAB alleen maar groter wordt; overwegende dat SDAB onmisbaar zijn als automatische socio-economische stabilisatoren ten tijde van deze crises, met name door middel van de sociale zekerheidsstelsels;

29.

onderstreept dat de behoefte aan SDAB gestaag stijgt in de huidige, door onzekerheid over groei en werkgelegenheid gekenmerkte context, waarin door de demografische ontwikkeling nieuwe behoeften ontstaan; benadrukt dat momenteel de grootste uitdaging bij de levering van SDAB het handhaven van de kwaliteit en het bereik is en dat, gezien het belang en absolute noodzaak ervan, deze diensten verbeterd moeten worden om te waarborgen dat ze een belangrijke rol kunnen spelen bij het bereiken van de sociale en economische doelen voor werkgelegenheid en armoedebestrijding van de EU voor 2020;

30.

wijst erop dat de economische en financiële crisis en het bezuinigingsbeleid dat aan de lidstaten wordt opgelegd, niet tot gevolg mogen hebben dat er minder in SDAB geïnvesteerd wordt, maar dat deze diensten, gezien hun belang en absolute noodzaak, juist verder verstevigd moeten worden om tegemoet te kunnen komen aan de noden van de bevolking;

31.

wijst erop dat het van belang is dat de nationale, regionale en lokale autoriteiten de toegang tot sociale huisvesting makkelijker maken voor vrouwen die in nood verkeren of het risico lopen op sociale uitsluiting, en voor vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld, en in beide gevallen met name voor vrouwen met ten laste komende kinderen;

32.

wijst erop dat werknemers in de sociale dienstverleningssector, merendeels vrouwen, meer waardering voor hun werk moeten krijgen, aangezien hun werk moeilijk is, een zorgverlenend karakter en een bijzondere persoonlijke inzet vergt, en een niet al te hoog sociaal prestige geniet;

33.

is van mening dat het solidariteitsbeginsel en het versterken van de Europese Unie vereisen dat de crisis, met de toenemende werkloosheid en armoede die daarmee gepaard gaan, wordt bestreden door efficiënter en doelmatiger gebruik te maken van uitgaven op EU- en nationaal niveau, door de structuurfondsen en met name het Europees Sociaal Fonds te versterken en door nieuwe bronnen aan te boren, zoals projectobligaties;

34.

vindt dat de levering van hoogwaardige SDAB vereist dat de regeringen van de lidstaten een passend financieel kader voor SDAB in het leven roepen dat de continuïteit van de diensten met een stabiele financiering waarborgt, alsmede fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en opleidingen voor degenen die in de sector werken of bijdragen aan het leveren van de diensten;

35.

onderstreept bovendien dat bij elke overdracht van SDAB-bevoegdheden door lidstaten aan regionale en lokale autoriteiten moet worden voorzien in een coördinatiemechanisme om te voorkomen dat er kwaliteitsverschillen ontstaan tussen de in de verschillende gebieden geleverde diensten, en dat deze overdracht gepaard moet gaan met een overdracht van middelen om de voortzetting van de levering van universeel toegankelijke, hoogwaardige en effectief aan de rechten en behoeften van de gebruikers tegemoet komende diensten mogelijk te maken;

36.

is van mening dat de lidstaten, teneinde de levering van hoogwaardige SDAB in stand te houden, nieuwe vormen van inkomen nodig hebben, en verzoekt de Commissie snel een haalbaarheidsstudie uit te voeren op basis van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders van 11 maart 2011 (28);

Tekortkomingen in het wetgevingskader voor SDAB

Algemeen

37.

meent dat er in Europa een brede consensus bestaat dat SDAB essentieel zijn voor het welzijn van onze burgers en een efficiënte economie en dat er weliswaar enige vooruitgang is geboekt bij de aanpak van de problemen die zich voordoen voor aanbieders bij de levering en ontwikkeling van SDAB vanwege de toepassing van EU-regels op deze diensten, maar dat er tot nu toe geen overeenstemming bestaat binnen of tussen de Commissie en de Raad over de uitvoering van verdere praktische maatregelen om de belemmeringen die de belanghebbenden hebben vastgesteld uit de weg te ruimen;

38.

benadrukt dat de verdragen de EU en de lidstaten verplichten tot het ontwikkelen van een sociale markteconomie en het in stand houden van het Europees sociaal model; benadrukt dat de lidstaten en lokale autoriteiten vrijelijk kunnen besluiten hoe de SDAB gefinancierd en geleverd moeten worden, zij het direct of anderszins, met gebruikmaking van alle beschikbare opties, waaronder alternatieven voor aanbestedingen, teneinde te waarborgen dat de sociale doelstellingen kunnen worden bereikt zonder te worden belemmerd door de toepassing van marktregels op niet-marktdiensten; onderstreept de noodzaak van een ondersteunend klimaat waarbij kwaliteit, toegankelijkheid, betaalbaarheid en een efficiënte levering van de diensten zijn gewaarborgd, en tevens de aanbieders worden gestimuleerd tot het ontplooien van initiatieven die hen in staat stellen te anticiperen op de behoeften van het publiek;

39.

onderstreept dat de kwaliteit van de dienstverlening gebaseerd moet zijn op een regelmatige en geïntegreerde raadpleging van de gebruikers, omdat de dienst in de eerste plaats behoort te voorzien in de behoefte van deze gebruikers;

40.

neemt kennis van zijn bovengenoemde Verklaring van 10 maart 2011 over de opstelling van een Europees Statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen en de noodzaak van een grotere erkenning van actoren van de sociale economie, waaronder modellen zoals coöperaties, die actief zijn op het gebied van de levering van SDAB en de organisatie en de werking van de sociale economie, en verzoekt de Commissie om op basis van effectbeoordelingen op nationaal en EU-niveau voorstellen te doen voor Europese statuten voor verenigingen, onderlinge maatschappijen en stichtingen, die hen de mogelijkheid bieden op transnationale basis te opereren;

Staatssteun

41.

verwelkomt de evaluatie van staatssteun die commissaris Almunia heeft uitgevoerd en vraagt om opheldering van de basisbeginselen ten aanzien van de controle op staatssteun, ter verbetering van de rechtszekerheid en de transparantie ten aanzien van concepten als "machtigingsbesluit" en "overheidsdiensten"; roept verder op tot het differentiëren van de regels, alsmede tot het berekenen van de compensatie voor openbare diensten, waarbij ook rekening dient te worden gehouden met onder meer sociale criteria, met de specifieke kenmerken van de dienstverlener en met een aantal externe aspecten van de dienstverlening, zoals de sociale toegevoegde waarde en de betrokkenheid van de gemeenschap;

42.

verwelkomt de evaluatie door de Commissie van de effecten van het Monti-Kroespakket van 2005; verzoekt om een herziening van dat pakket, met als doel de rechtszekerheid te vergroten, de regels te vereenvoudigen, onder meer inzake de controle op overcompensatie door aanbieders van SDAB op lokaal belang, en toepassing van die regels te versoepelen, en daarbij een uitbreiding te overwegen van de lijst van vrijstellingen van de verplichting tot aanmelding, waarbij het voorbeeld wordt gevolgd van de ziekenhuis- en sociale huisvestingssector; verzoekt de Commissie de passende hoogte van de de-minimisdrempel voor SDAB te herevalueren en een systeem voor te stellen waarbij de de-minimisdrempel wordt berekend op basis van het BBP van de lidstaten en voor elke lidstaat een specifieke de-minimisdrempel kan worden vastgesteld, zodat concurrentieverstoring tengevolge van een uniforme drempel voor de gehele EU wordt voorkomen; dringt erop aan om overcompensatie alleen aan banden te leggen indien het risico van ernstige mededingingsverstoring is vastgesteld;

43.

wijst erop dat noch de sector, noch de status van een entiteit die een dienst verricht, noch de financieringswijze van de entiteit bepalen of de activiteiten van de entiteit al dan niet van economische aard zijn, maar dat de aard van de activiteit zelf en de preventieve werking ervan dat doen;

44.

herinnert eraan dat het het belangrijkste is om geen onderscheid te maken tussen economische en niet-economische DAB, maar om de verantwoordelijkheid van de overheidsinstanties bij de aankoop van diensten duidelijk vast te stellen, om te waarborgen dat specifieke taken die zijn toevertrouwd aan bepaalde ondernemingen belast met de uitvoering van die diensten ook worden vervuld;

45.

vraagt in het kader van de huidige wetgeving van de EU om verduidelijking van de concepten en de indelingscriteria die worden gehanteerd om onderscheid te maken tussen economische en niet-economische SDAB, en om een gemeenschappelijke interpretatie van DAB, om te waarborgen dat de doelstellingen ervan kunnen worden bereikt;

Initiatief ter bevordering van hervormingen

46.

erkent de grote waarde van wederzijds leren en de uitwisseling van goede praktijken voor het stimuleren en bevorderen van de verdere modernisering van SDAB in verschillende lidstaten en dringt er bij de Commissie op aan om dergelijke activiteiten proactief te blijven initiëren en ondersteunen, en regionale en lokale instanties scholing te bieden inzake de toepassing van EU-regels op SDAB; benadrukt dat de problemen die aanbieders en ontvangers van SDAB hebben vastgesteld onmiddellijk opgelost moeten worden op basis van een pragmatische benadering;

47.

dringt erop aan dat de Commissie, in aansluiting op de mededeling van 2007 over DAB en de huidige hervorming van de regels voor aanbestedingen en staatssteun, een programma van hervorming, aanpassing en verheldering opzet ter ondersteuning en erkenning van de niet-marktgerichte eigenschappen van SDAB, met het oog op volledige conformiteit met niet alleen de bepalingen van de interne markt, maar ook met de sociale verplichtingen van de Verdragen;

48.

is van mening dat een kaderverordening van de EU betreffende diensten van algemeen economisch belang uit hoofde van artikel 14 VWEU momenteel niet van centraal belang is;

49.

is van mening dat het Comité voor sociale bescherming een belangrijke bijdrage heeft geleverd en zal blijven leveren aan de gemeenschappelijke interpretatie en de rol van SDAB; wijst er echter op dat het in het Verdrag vastgelegde mandaat (artikel 160 VWEU) slechts een puur adviserende taak omvat en niet voorziet in uitbreiding van het lidmaatschap van het Comité tot het maatschappelijk middenveld, het Europees Parlement, de sociale partners of anderen;

50.

stelt de oprichting voor van een werkgroep op hoog niveau zoals aanbevolen door het derde SDAB-forum, die open, flexibel en transparant is, waarin de belanghebbenden breed zijn vertegenwoordigd en die gericht is op het doorvoeren van hervormingen zoals de beleidsinitiatieven die in dit verslag en de adviezen bij dit verslag, in de aanbevelingen van het derde SDAB-forum, het tweede tweejaarlijkse verslag van de Commissie en de SPC-rapporten alsmede in andere relevante voorstellen zijn vastgesteld; stelt voor dat de werkgroep wordt voorgezeten door zowel het Europees Parlement als de commissaris voor Sociale Zaken en bestaat uit vertegenwoordigers van het Parlement, bevoegde commissarissen, de Raad, de sociale partners, organisaties uit het maatschappelijk middenveld die gebruikers en verleners van SDAB vertegenwoordigen, het Comité van de Regio's, lokale instanties en andere relevante belanghebbenden; de werkgroep:

bespreekt de relatieve voordelen van het oprichten van een Europees waarnemingscentrum of resource centre voor SDAB om informatie uit verschillende bronnen in de lidstaten te vergaren en de uitwisseling mogelijk te maken van optimale werkmethoden inzake SDAB op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

streeft naar een brede consensus inzake de opheldering van juridische onduidelijkheden en meerduidigheden met betrekking tot SDAB;

evalueert of de regels van de interne markt die negatieve gevolgen hebben voor de verlening van SDAB moeten worden herzien zodat de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de definiëring, financiering en levering van SDAB worden geëerbiedigd en gesteund, daarbij rekening houdend met de huidige herziening van de regels door de Commissie;

voert met ondersteuning van het Comité voor sociale bescherming een uitgebreide studie uit van de werking van SDAB;

onderzoekt hoe de lidstaten genderspecifieke diensten, met name raadgevende en sociale diensten voor vrouwen, evenals belangrijke dienstverlening die bijdraagt aan de kwaliteit van het leven van vrouwen en aan gelijkheid, zoals gezondheidszorg en met name seksuele en reproductieve gezondheid, onderwijs en zorg voor afhankelijke personen, in de definitie van sociale diensten van algemeen belang op kunnen nemen;

stimuleert innovaties zoals een SDAB-register van de lidstaten, een proefprogramma voor ouderenzorg en actieprogramma's op basis van het facultatieve Europese kwaliteitskader;

onderzoekt hoe de lidstaten vormen van thuishulp en ondersteuning van ouderen en kwetsbare personen door zowel mannen als vrouwen kunnen ontwikkelen en de negatieve gevolgen kunnen verminderen voor de beroepsactiviteiten en pensioenen van degenen die zorgen voor afhankelijke gezinsleden;

51.

verzoekt om een vierde Europees forum over SDAB, teneinde het initiatief van het verslag-Ferreira van 2007 voort te zetten en teneinde de voortgang op het gebied van hervorming te beoordelen; en verzoekt dat de voorgestelde werkgroep een voortgangsrapport indient bij het vierde forum om het forum continuïteit, richting en inhoud te verschaffen;

Facultatief Europees kwaliteitskader

52.

is verheugd over het facultatieve Europese kwaliteitskader en dringt erop aan dat de beginselen toegepast en bewaakt moet worden door de voorgestelde kwaliteitscriteria te hanteren in een open coördinatiemethode waarbij ook belanghebbende partijen worden betrokken;

53.

is verheugd dat de Commissie in de kerninitiatieven in de bijlage bij haar mededeling over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting voorstelt om op sectoraal niveau een facultatief Europees kwaliteitskader voor sociale diensten, met inbegrip van diensten op het gebied van langdurige zorg en daklozen, te ontwikkelen; beveelt aan om ook aandacht te besteden aan kinderopvang, handicaps en sociale huisvesting, en daarbij gelijke kansen als indicator te gebruiken;

54.

verzoekt de Europese Commissie het verband tussen het kwaliteitskader als omschreven in het facultatieve Europese kwaliteitskader en het Prometheus-programma te verduidelijken, teneinde verdubbelingen te voorkomen; dringt erop aan dat de lidstaten het facultatieve Europese kwaliteitskader gebruiken om kwaliteitsaccreditatie- en kwaliteitsbewakingsmethoden op te stellen of te verbeteren al naargelang de behoeften van elke lidstaat; is van mening dat de werking van het facultatieve Europese kwaliteitskader door de lidstaten moet worden geëvalueerd aan de hand van het Handvest van de grondrechten en Protocol nr. 26 van het VWEU;

55.

benadrukt dat goede en stabiele arbeidsomstandigheden voor mannen en vrouwen, in overeenstemming met het recht en de praktijk van de lidstaten, gekoppeld aan geregelde hoogwaardige opleidingen evenals de participatie en het mondig maken van gebruikers, met inachtneming van genderaspecten, essentieel zijn voor de levering van hoogwaardige sociale diensten; benadrukt dat vrijwilligerswerk in de SDAB-sector waardevol is maar geen vervanging mag zijn van een voldoende aantal geschoolde beroepskrachten, zoals maatschappelijk werkers en regulier personeel;

56.

roept de lidstaten op het scheppen van banen en het groeipotentieel in de sector sociale, gezondheids- en onderwijsdiensten te stimuleren door migranten en EU-burgers fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en toegang tot uitgebreide stelsels voor sociale bescherming te bieden;

57.

meent dat van de werkzaamheden van de maatschappelijk werkers vooral die activiteiten van bijzondere betekenis moeten zijn, die de motivatie voor het aannemen van werk en het starten van een opleiding of een bedrijf vergroten, teneinde verzelfstandiging en zelfvoorziening te bewerkstelligen;

58.

is van mening dat de beginselen van het facultatieve Europese kwaliteitskader aangewend zouden kunnen worden om de kwaliteitscriteria voor diensten mede te definiëren, zodat deze toegepast kunnen worden op de herziene regels betreffende overheidsopdrachten en aanbestedingen, inclusief onderaanbestedingen;

59.

stelt voor om het facultatieve Europese kwaliteitskader verder te verbeteren en daarbij een verwijzing op te nemen naar de status van financierings- of dienstenaanbieder;

*

* *

60.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité.


(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.

(2)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.

(3)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(4)  PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0223.

(6)  Werkdocumenten van de diensten van de Commissie bij COM(2008)0418 – tweejaarlijkse verslag betreffende sociale diensten van algemeen belang.

(7)  PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.

(8)  Plenaire debatten, woensdag 6 oktober 2010 - Brussel, punt 13, sociale bepalingen van het Verdrag van Lissabon (debat), verklaring door commissaris László Andor.

(9)  Verslag aan de voorzitter van de Commissie door Mario Monti, 9 mei 2010.

(10)  Raadsdocument van 20 november 2008 (16062/2008, ADD1).

(11)  SPC/2010/10/8 def.

(12)  Raadsdocument van 15 februari 2010 (06500/2010).

(13)  Raadsdocument van 18 februari 2011 (06624/2011).

(14)  Eerste forum over sociale diensten van algemeen belang, 17 september 2007, Lissabon, Portugees voorzitterschap; Tweede forum over sociale diensten van algemeen belang (SDAB), 28 en 29 oktober 2008, Frans voorzitterschap; Derde forum over sociale diensten van algemeen belang (SDAB), 26 en 27 oktober 2010, Brussel, Belgisch voorzitterschap.

(15)  Raad van de EU, persmededeling (presse 358), 2916e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Brussel, 16 en 17 december 2008;

Raad van de EU, persmededeling, 9721/2/09 REV 2 (presse 124), 2947e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Luxemburg, 8-9 juni 2009;

Raad van de EU, persmededeling, 17323/1/10 REV (presse 331PR CO 43), 3053e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Brussel, 6 en 7 december 2010, sociale diensten van algemeen belang, blz. 18.

(16)  PB C 57 van 10.3.2007, blz. 8.

(17)  PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 141.

(18)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 277.

(19)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 140.

(20)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 11.

(21)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.

(22)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.

(23)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 38.

(24)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0101.

(25)  http://www.eurofound.europa.eu/surveys/eqls/2007/index.htm.

(26)  European Social Network (2010): "Managing Social Services in Times of Crisis" http://www.esn-eu.org/get-document/index.htm?id=357)

(27)  Eurofound – enquêtes over levenskwaliteit http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef09108.htm.

(28)  Conclusies van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone van 11 maart 2011.


Top