Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0795

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1997/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten COM(2006) 514 final

PB C 175 van 27.7.2007, p. 28–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/28


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1997/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten”

COM(2006) 514 final

(2007/C 175/07)

De Commissie heeft op 21 september 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies op 3 mei 2007 goedgekeurd; rapporteur was de heer PEGADO LIZ.

Tijdens zijn op 30 en 31 mei 2007 gehouden 436e zitting (vergadering van 30 mei) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 61 stemmen voor, bij 4 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Samenvatting

1.1

Met deze mededeling over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1997/7/EG brengt de Commissie niet alleen verslag uit aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de resultaten van de omzetting en de uitvoering van de richtlijn, maar geeft zij tevens het startschot voor een openbare raadpleging van de belanghebbende partijen met als doel hun mening te peilen. De Commissie acht het echter niet wenselijk om voorstellen tot wijziging van de richtlijn in te dienen voordat de bredere evaluatie van het acquis communautaire op consumentengebied is afgesloten.

1.2

Ondanks het feit dat deze mededeling veel later verschijnt dan in de richtlijn was voorgeschreven, is het Comité blij met dit initiatief en kan het zich grotendeels vinden in de opmerkingen van de Commissie. Veel van deze opmerkingen zijn overigens terug te vinden in eerdere adviezen van het Comité, met name de adviezen over de verkoop op afstand in het algemeen en over de verkoop op afstand van financiële diensten in het bijzonder. Ook heeft het Comité al eerder gepleit voor de afstemming van de richtlijn op andere, ondertussen ingevoerde rechtsinstrumenten, die vaak zonder de noodzakelijke coördinatie en coherentie tot stand komen.

1.3

Het Comité is echter van mening dat het een goede zaak zou zijn als dit rechtsinstrument onmiddellijk en tegelijk met de regelgeving betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten en bepaalde aspecten van de elektronische handel zou worden herzien, in plaats van te wachten totdat de werkzaamheden in verband met het acquis communautaire op het gebied van consumentenovereenkomsten zijn afgerond. Zo zou het geheel van de verspreide bepalingen immers begrijpelijker en toegankelijker worden.

1.4

Met het oog hierop spoort het Comité de Commissie aan om de inmiddels ontvangen antwoorden op de vragenlijst voor openbare raadpleging nauwgezet te bestuderen en deze aan te vullen met betrouwbare statistische gegevens over het toepassingsgebied en de reikwijdte van de verkoop op afstand in de interne markt, alvorens een openbare hoorzitting van de belanghebbende partijen te organiseren.

1.5

Het Comité onderschrijft de opmerkingen van de Commissie ten aanzien van de formulering en de structuur van de richtlijn, maar blijft bij zijn — reeds in vroegere adviezen verkondigde — standpunt dat de richtlijn niet beperkt moet blijven tot de betrekkingen tussen leverancier en consument en dat het een goede zaak zou zijn als het toepassingsgebied op hoofdpunten zou samenvallen met dat van de regelgeving aangaande elektronische handel.

1.6

In tegenstelling tot de Commissie denkt het Comité niet dat het gebruik van de „minimumclausule” de oorzaak is van de terecht geconstateerde problemen met de tenuitvoerlegging van de richtlijn; wél vindt het Comité ook dat de mogelijkheid om via een verordening tot volledige harmonisatie te komen niet moet worden uitgesloten, op voorwaarde dat een hogere graad van consumentenbescherming wordt gewaarborgd.

1.7

Om een bijdrage te leveren aan een grondige herziening van de regelgeving inzake de verkoop op afstand formuleert het Comité een reeks bijzondere aanbevelingen, waarvan het vindt dat zij het overwegen waard zijn gezien de huidige stand van de ontwikkeling van de interne markt. Doel is de rechtszekerheid en het consumentenvertrouwen te vergroten door ervoor te zorgen dat consumenten die een overeenkomst op afstand sluiten dezelfde rechtsbescherming genieten als consumenten die via persoonlijk contact tot een aankoop zijn overgegaan.

1.8

Tot slot wijst het Comité er nog op dat de nadruk moet worden gelegd op een goede voorlichting van alle partijen, met name de meer kwetsbare groepen, en dat er een doeltreffende sanctieregeling moet komen voor het geval de wetgeving ter zake niet wordt nageleefd.

2.   Korte inhoud van de mededeling van de Commissie

2.1

Met de mededeling over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1997/7/EG van 20 mei 1997 (COM (2006) 514 final van 21 september 2006) wil de Commissie de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité informeren over de wijze waarop de richtlijn werd omgezet en toegepast in de periode van ongeveer tien jaar na haar publicatie. Hiermee vervult zij de plicht die haar in artikel 15, lid 4, van deze richtlijn werd opgelegd, zij het met zo'n zes jaar vertraging.

2.2

Behalve problemen met de uitvoering van de richtlijn (1), die naar verluidt hoofdzakelijk zijn toe te schrijven aan de „formulering” van de richtlijn en aan „vertaalproblemen” in sommige versies, constateert de Commissie ook dat „bij de controle van de omzetting aanzienlijke verschillen tussen de nationale wetten door het gebruik van de minimumclausule naar voren (zijn) gekomen” en dat de richtlijn wellicht niet meer voldoende up-to-date is om „nieuwe technologieën en vormen van marketing” te dekken.

2.3

Tot slot komt de Commissie met een „vragenlijst”, die voor 21 november 2006 moest worden ingezonden, bij wijze van „openbare raadpleging” van de belanghebbenden. Doel hiervan is de mening van belanghebbenden te peilen met het oog op een eventuele hoorzitting.

2.4

De Commissie erkent weliswaar dat de bestaande regelgeving tekortkomingen vertoont en als gevolg van interpretatieproblemen een gebrekkige uitvoering heeft gekend maar acht het toch „niet wenselijk” om voorstellen tot wijziging van de richtlijn in te dienen „voordat de diagnostische fase van de evaluatie van het acquis communautaire op consumentengebied is afgesloten”, waarvoor overigens geen termijn is vastgesteld.

2.5

Nog tijdens de voorbereiding van dit advies publiceerde de Commissie via het internet 84 antwoorden op de eerder genoemde vragenlijst en verspreidde zij een werkdocument waarin een aanzienlijk gedeelte van deze antwoorden verwerkt is. De overige antwoorden zullen zo snel mogelijk worden behandeld, waarna een diepgaandere impactstudie kan worden opgesteld.

3.   Belangrijkste opmerkingen van het EESC ten aanzien van de conclusies van de Commissie

3.1   Algemene opmerkingen

3.1.1

Het Comité is ingenomen met het initiatief van de Commissie, maar betreurt dat het zo lang op zich heeft laten wachten: de Commissie had immers al in juni 2001 of uiterlijk 4 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn (juni 2004) verslag moeten uitbrengen. Het merendeel van de kwesties die nu aan de orde zijn, had dus al minstens drie jaar eerder kunnen worden aangepakt en opgelost, met alle voordelen van dien.

3.1.2

Tal van kwesties die nu in de mededeling aan de orde worden gesteld, waren overigens al door het Comité in zijn adviezen behandeld, in de tijd dat de richtlijn werd opgesteld.

Zo heeft het in zijn advies over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (2) al gepleit voor aanpassing van bepaalde definities in artikel 2 van de richtlijn, met name de overeenkomsten waarop de richtlijn betrekking heeft en het begrip „consument”.

Ook had het Comité er al op gewezen dat de Commissie meer duidelijkheid zou moeten verschaffen omtrent het in de richtlijn opgenomen herroepingsrecht, dat volgens het Comité moet worden beschouwd in het licht van het recht op bedenktijd en niet mag worden verward met, of niets mag afdoen aan, de mogelijkheid van de consument om de overeenkomst op te zeggen wanneer wordt vastgesteld dat deze niet wordt nageleefd of dat frauduleuze praktijken plaatsvinden.

Het Comité wees er voorts op dat van het herroepingsrecht minder lang kan worden gebruikgemaakt (7 dagen) dan in de andere richtlijnen en in de reeds bestaande wetgeving in sommige lidstaten het geval is en verzocht de Commissie deze termijnen gelijk te trekken. Het verzoek van het EESC om verduidelijking van het recht op bedenktijd kwam overigens ook aan de orde in het advies over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (3).

Ook in de meest gerenommeerde literatuur terzake is deze kritiek al lang geleden geuit (4).

3.1.3

Het Comité is verbaasd over het feit dat de Commissie beweert geen informatie te hebben over de datum waarop de tenuitvoerleggingsmaatregelen in sommige lidstaten in werking zijn getreden (5) en vindt het ook vreemd dat geen melding wordt gemaakt van eventuele juridische stappen tegen de lidstaten die de richtlijn kennelijk niet of niet op tijd hebben omgezet, noch over de resultaten daarvan.

3.1.4

Ook had het volgens het Comité meer van echte participatie getuigd als de mededeling voorafgegaan, in plaats van gevolgd, was door een openbare raadpleging. Zo had voorkomen kunnen worden dat veel van de opmerkingen en conclusies van de Commissie uitsluitend op „indrukken” of subjectieve „meningen” gebaseerd lijken te zijn (6).

Het Comité wijst ook op het verslag van de Commissie van 10 maart 2000 over de klachten van consumenten over verkoop op afstand (COM (2000) 127 final) en beveelt eenzelfde aanpak aan op grond van een objectieve analyse van de inmiddels ontvangen antwoorden op de vragenlijst, zodat aan de hand van recente en vergelijkbare gegevens een objectief beeld van de situatie ontstaat.

3.1.5

In de huidige omstandigheden steunt het EESC het voorstel van de Commissie en dringt het aan op een openbare hoorzitting met alle belanghebbende partijen, waarbij echter voorkomen moet worden dat het onderwerp in kwestie ondergedompeld raakt in de meer algemene discussie over het acquis communautaire van het consumentenrecht. Ten aanzien hiervan werden pas nog een lijvige studie van zo'n 800 bladzijden (7) en een groenboek (8) van de Commissie gepubliceerd.

3.1.6

Gezien het verloop van de werkzaamheden van de CFR (9) vraagt het Comité zich trouwens af of het wel gunstig of verstandig is om de wijziging van deze richtlijn te laten afhangen van de voltooiing van deze werkzaamheden en van het overleg en de besluiten die op termijn zullen volgen over het gehele „acquis communautaire” van het consumentenrecht, zelfs in de laatste, ingekorte, versie van de Commissie (10).

3.1.7

Het Comité stelt ook voor om eventueel nog eens na te denken over welke type rechtsinstrument bij een volgende wijziging van de richtlijn moet worden gebruikt, tenminste indien ervan uit kan worden gegaan dat de voorwaarden aanwezig zijn om de essentie van deze materie vast te leggen in een verordening (11). Zo wordt het uiteindelijke doel — herstel van het evenwicht tussen en de gelijke behandeling van partijen — veiliggesteld, zoals ook het geval is bij handelstransacties tussen partijen in een verkoopruimte.

3.2   Bijzondere opmerkingen

3.2.1

De Commissie heeft twee soorten opmerkingen/commentaar op de richtlijn:

a)

ten aanzien van de redactie/structuur

b)

ten aanzien van de uitvoering

A)   De redactie/structuur van de richtlijn

3.2.2

Ten aanzien van de redactie/structuur van de richtlijn deelt het Comité de mening van de Commissie aangaande het volgende:

a)

de betekenis van een aantal begrippen en definities moet duidelijker worden omschreven (12);

b)

de termijnen en voorschriften betreffende voorafgaande informatie moeten beter worden aangegeven zodat uiteenlopende interpretaties worden voorkomen;

c)

sommige bepalingen moeten in overeenstemming worden gebracht met de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken (13);

d)

de informatie aangaande prijstransparantie en exploitatie van diensten tegen verhoogd tarief moet worden verbeterd;

e)

de intrekkingstermijn („cool down”) — die een dubbele functie heeft, nl. als extra waarborg om er zeker van te zijn dat de consument voor 100 % achter zijn besluit om een overeenkomst aan te gaan staat en als sanctie ingeval de leverancier zijn informatieplicht niet is nagekomen (14) — moet duidelijker worden omschreven en beter worden afgebakend om niet te worden verward met soortgelijke begrippen, die evenwel een andere juridische betekenis hebben, zoals het recht op bedenktijd („warm up”), het herroepingsrecht en het recht op ontbinding;

f)

ook moet deze termijn overal even lang worden, overal op dezelfde manier worden berekend en overal dezelfde — met name financiële — gevolgen hebben (terugbetaling, terugzending enz.). Bovendien moet worden afgesproken hoe te handelen in geval van uitdrukkelijke of stilzwijgende uitsluiting in overeenkomsten en welke uitzonderingen hierop worden toegestaan (15);

g)

met name de uitsluiting van „veilingen” moet opnieuw worden bekeken. Immers: niet alleen het begrip zelf heeft verschillende juridische betekenissen in verschillende talen en verschillende nationale rechtsstelsels (16), ook veilingen via het internet veroorzaken problemen die nog onbekend waren in de tijd dat de richtlijn werd opgesteld (17).

3.2.3

Maar het EESC is het niet eens met de Commissie ten aanzien van het volgende:

a)

vooraf is al besloten dat financiële diensten niet worden opgenomen in een richtlijn over verkoop op afstand (18);

b)

het onderscheid tussen de richtlijnen over „verkoop op afstand” en de richtlijn betreffende „elektronische handel” zou moeten worden behouden, omdat zij elkaar inhoudelijk gedeeltelijk overlappen en tegenstrijdige oplossingen aandragen voor diverse essentiële aspecten van het rechtsregime ten aanzien van feitelijk gelijke situaties (19); dit kan ogenschijnlijk enkel worden gerechtvaardigd als de wetsteksten niet dezelfde interne „herkomst” hebben of indien hierover niet voldoende overleg is gepleegd door de betrokken diensten.

3.2.4

Voorts verzoekt het Comité de Commissie de over de verschillende instrumenten verspreide bepalingen inzake verkoop op afstand te vereenvoudigen en begrijpelijker en toegankelijker te maken.

B)   De tenuitvoerlegging van de richtlijn

3.2.5

Het Comité schaart zich, op grond van de kennis die het heeft van de ervaringen in sommige lidstaten, achter de meeste opmerkingen van de Commissie ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de richtlijn; toch is het van mening dat er uitgebreider onderzoek moet worden gedaan om een volledig beeld te krijgen van de verschillen/onverenigbaarheden tussen de lidstaten op het gebied van de omzetting/interpretatie van de richtlijn.

Het Comité dringt er daarom bij de Commissie op aan om, zodra zij de antwoorden op de vragenlijst heeft geanalyseerd, een dergelijk onderzoek te starten en de resultaten bekend te maken.

De Commissie heeft overigens ook nog geen statistische gegevens verstrekt aan de hand waarvan kan worden beoordeeld hoe groot het relatieve gewicht is van de verkoop op afstand aan consumenten op het geheel van grensoverschrijdende transacties of hoeveel transacties met consumenten in een lidstaat op afstand tot stand zijn gekomen; dergelijke gegevens kunnen niet met de nodige objectiviteit worden afgeleid uit de meest recente resultaten van de Eurobarometer (20), maar zijn onmisbaar om vast te stellen in welke gevallen de richtlijn wél en niet van toepassing is en of dat laatste gerechtvaardigd is.

3.2.6

Het Comité stelt met verontrusting vast dat de Commissie enerzijds constateert dat de omzetting van de richtlijn problemen oplevert, maar anderzijds betwijfelt of deze problemen relevant zijn voor het consumentenvertrouwen, terwijl zij meedeelt dat zij niet voornemens is haar koers te wijzigen en ook geen doeltreffender maatregelen voor de omzettingsproblemen aankondigt.

3.2.7

Met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 1997/7/EG geeft de Commissie toe dat de uitzonderingen verschillend zijn omgezet in de lidstaten en dat sommige van deze uitzonderingen opnieuw moeten worden bekeken; het Comité verzoekt de Commissie dan ook concrete initiatieven ter zake te nemen.

3.2.8

Wat de gevolgen van het gebruik van de „minimumclausule” betreft is het Comité het niet eens met de Commissie dat alle door haar in kaart gebrachte situaties het gevolg zijn van een afwijkende toepassing van de clausule van artikel 14.

3.2.8.1

Het Comité is echter van mening dat de meeste afwijkingen niet het gevolg zijn van een ongeoorloofd gebruik van de minimumclausule, maar van tekortkomingen op het gebied van de formulering en omzetting/vertaling van de richtlijn.

3.2.8.2

Het Comité is namelijk van mening dat de minimumclausule, op grond waarvan de lidstaten, overeenkomstig artikel 153, maatregelen mogen treffen die een hogere graad van bescherming bieden dan in richtlijnen met een minimale harmonisatie wordt voorgeschreven, zolang deze maatregelen maar verenigbaar zijn met het EG-Verdrag, een positief instrument is om de consument beter te beschermen en daarbij rekening te houden met de specifieke culturele, sociale en juridische kenmerken van elk nationaal stelsel.

3.2.8.3

Dat neemt overigens niet weg dat het Comité ervoor pleit om, als dat werkelijk tot een betere consumentenbescherming leidt, bepaalde rechtsmiddelen volledig te harmoniseren, bij voorkeur door middel van een verordening om de uniformiteit ervan te waarborgen, hetgeen het geval kan zijn met de onderhavige richtlijn.

C)   Ontbrekende onderdelen

3.2.9

Het Comité is van mening dat er ook nog andere zaken zijn die bij een herziening van de richtlijn voor eventuele heroverweging in aanmerking komen en die niet in de mededeling aan de orde zijn gekomen.

3.2.10

Zo ontbreekt met name iedere verwijzing naar:

a)

de wenselijkheid van een gelijktijdige, aan de herziening van de onderhavige richtlijn gekoppelde, herziening van de richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten, in tegenstelling tot wat de Commissie in haar mededeling van 6 april 2006 (COM (2006) 161 final) betoogt;

b)

de instandhouding van het „exclusieve” karakter van het gebruik van technieken voor communicatie op afstand, dat niet mag worden vervangen door de idee van „overwegend” gebruik (artikel 2, lid 1);

c)

de juridische aard van het handelsvoorstel dat aan de verkoop voorafgaat en de noodzaak om de bepalingen en kenmerken hiervan op te nemen in de uiteindelijke verkoopovereenkomst;

d)

de regeling betreffende de „bewijslast”, ten aanzien waarvan de richtlijn geen of nauwelijks bepalingen bevat omdat dit een kwestie is die in het nationale recht wordt geregeld, in het geval van overeenkomsten met consumenten, behalve wanneer gebruik gemaakt wordt van omkering van de bewijslast, waarover in artikel 11, lid 3 wordt gesproken;

e)

de instandhouding van de betrekkingen met de consument — ongeacht de discussie over de aanpassing van de definitie van het begrip „consument”, waarover de meningen verschillen — als enige doel van de richtlijn, wanneer het materiële recht in het algemeen betrekking heeft op een bepaald soort verkoop met bepaalde kenmerken en niet uitsluitend op de persoon die met de verkoop wordt beoogd, zoals trouwens correct wordt vermeld in de richtlijn over „elektronische handel”;

f)

een nadere toelichting van de begrippen „technieken voor communicatie op afstand” en „georganiseerd systeem voor verkoop op afstand” en de noodzaak om beter na te denken over de vraag of dit criterium wel terecht wordt gehandhaafd en waarom consumenten die slechts sporadisch gebruik maken van deze middelen, niet beter worden beschermd;

g)

de vraag of het wel terecht is dat er een uitzondering wordt gemaakt voor pakketreizen, time-sharing en de verkoop van levensmiddelen op afstand;

h)

het ontbreken van diensten na verkoop en garantieregelingen in het overzicht van de informatie die vooraf aan de consument moet worden verstrekt, hetgeen moet worden herzien en in overeenstemming moet worden gebracht met de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (21);

i)

de bepalingen aangaande het recht op gebruik en vruchtgebruik, de bewaar- en behoudplicht en het risico van verdwijning of beschadiging van de zaak tijdens de herroepingsperiode en het transport van de leverancier naar de consument of omgekeerd in geval van teruggave, ongeacht de reden ervan (herroeping of niet-naleving/tekortkoming/gebrek), in overeenstemming met de richtlijn inzake garanties;

j)

de kwestie van „het gebruik van de talen voor overeenkomsten op afstand”, die niet onder de bevoegdheid van de lidstaten moet blijven vallen (achtste overweging);

k)

de definitie van wat in het Gemeenschapsrecht als „werkdag” wordt beschouwd, hetgeen van essentieel belang is voor een uniforme berekening van de termijnen, vooral bij grensoverschrijdende verkoop, gewoon bij het berekenen van termijnen uit te gaan van opeenvolgende kalenderdagen;

l)

de wijze waarop moet worden medegedeeld dat gebruik wordt gemaakt van het herroepingsrecht — met of zonder ontvangstbewijs — en de rechtsgevolgen hiervan;

m)

hoe kan worden voorkomen dat de overeenkomst niet wordt nageleefd of op bepaalde onderdelen niet wordt uitgevoerd of dat de verplichtingen aangaande de overdracht van de goederen of de dienstverlening niet helemaal worden nagekomen (22);

n)

het behoud van de uitzondering voor „op maat gemaakte” goederen;

o)

de noodzaak meer aandacht te besteden aan nieuwe verschijnselen als telefonische of mobiele handel (m-commerce) en de eventuele invoering van een algemeen „opt-in”-systeem als bescherming tegen ongewenste aanbiedingen;

p)

de voorschriften aangaande namaak en certificering van goederen en bescherming van auteursrechten en aanverwante rechten, die met name in het geval van verkoop op afstand erg kwetsbaar zijn;

q)

uitbreiding van de informatieplicht tot alle belanghebbenden, met name de meest kwetsbare groepen consumenten, zoals minderjarigen, ouderen of gehandicapten, zoals reeds het geval is in de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken;

r)

de noodzaak een doeltreffende sanctieregeling die voldoende afschrikt in te voeren voor alle gevallen van schending van de in de richtlijn opgenomen verplichtingen.

3.2.11

Met het oog op de verwezenlijking van het doel van de richtlijn, nl. ervoor zorgen dat consumenten die goederen en diensten op afstand kopen, dezelfde rechtmatige bescherming genieten als consumenten die bij de aankoop persoonlijk contact hebben gehad, is het volgens het Comité het van fundamenteel belang dat terdege aandacht wordt besteed aan bovenstaande kwesties.

Brussel, 30 mei 2007.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  De Commissie heeft in haar opmerkingen en commentaar nadrukkelijk niet willen ingaan op aspecten als „niet-gevraagde leveringen”, „betalingen per kaart” en „bepalingen over rechterlijk en administratief beroep”.

(2)  Advies van het EESC gepubliceerd in PB C 19 van 25.1.1993 (rapporteur: de heer BONVICINI).

(3)  Advies van het EESC gepubliceerd in PB C 169 van 16.6.1999 (rapporteur: de heer ATAÍDE FERREIRA).

(4)  Zie „La protection des consommateurs acheteurs à distance”, handelingen van het colloquium georganiseerd door CEDOC, uitgegeven door Bernd Stauder, 1999; zie m.n. de bijdragen van Hans MICKLITZ, Jules STUYCK, Peter ROTT en Geraint HOWELLS (Bruylant, 1999).

(5)  België (?), Hongarije, Letland en Litouwen.

(6)  Bijvoorbeeld punt 3, tweede alinea: „acht zij het mogelijk”; derde alinea: „is volgens de Commisie …”.

(7)  „EC Consumer Law Compendium — Comparative Analysis”, Prof. Dr. Hans Schulte-Nolke, Dr. Christian Twigg-Flesner en Dr. Martin Ebers, 12 december 2006, Universiteit van Bielefeld (uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie op grond van de overeenkomst inzake dienstverlening nr. 17.020100/04/389299: „Annotated Compendium including a comparative analysis of the Community consumer acquis”).

(8)  COM(2006) 744 final van 8.2.2007; het EESC heeft al een studiegroep opgericht die zich zal bezighouden met de voorbereiding van het advies ter zake (rapporteur: de heer ADAMS).

(9)  Waarvan het nut in de meest recente literatuur ter zake wordt betwijfeld (cf. „The need for a European Contract LawEmpirical and Legal Perspectives”, JAN SMITS, Europa Law Publishing, Groningen, 2005).

(10)  Van de oorspronkelijke, door de Commissie in mei 2003 aangewezen, 22 communautaire rechtsinstrumenten zijn inmiddels maar 8 richtlijnen meer over …

(11)  Indien voor een verordening wordt gekozen, kunnen de vele situaties waarin de richtlijn betreffende de verkoop op afstand volgens de Commissie niet of niet correct werd omgezet worden rechtgetrokken; dat geldt bijv. voor het eerlijkheidsvereiste van artikel 4, lid 2, voor de terugbetalingstermijn van artikel 6 in geval van herroeping en voor uitzonderingen op het herroepingsrecht. In een dergelijke verordening zouden m.n. de volgende aspecten aan bod kunnen komen: definitie van de begrippen, materieel en persoonlijk toepassingsgebied en uitzonderingen daarop, structuur, inhoud, reikwijdte en moment van de informatieverstrekking, uitoefening en gevolgen van het herroepingsrecht, uitvoering van de overeenkomst en betalingswijze en toepasselijke beginselen van eerlijke handel.

(12)  Bijvoorbeeld de begrippen „systeem voor verkoop”, „communicatietechniekexploitant”, „rechten op onroerende goederen”, m.n. „time sharing”, „frequent en op gezette tijden langskomende bezorgers”, „vervoer”, incl. autohuur, „specifieke omstandigheden”, „duurzame dragers” enz.

(13)  Richtlijn 2005/29/EG van de Raad van 11 mei 2005 in PB L 149 van 11.6.2006. Advies EESC: PB C 108 van 30.4.2004.

(14)  Zie Cristine AMATO, „Per un diritto europeo dei contratti con i consumatori”, blz. 329, Gruffé Editore, Milaan, 2003.

(15)  Toen de Raad zijn goedkeuring hechtte aan Richtlijn 97/7/EG, verzocht hij de Commissie tevens na te gaan of de berekeningsmethode van de bedenktijd in de richtlijnen betreffende consumentenbescherming niet geharmoniseerd kon worden.

(16)  Bijv.: het begrip „leilão” heeft in het Portugees juridisch gezien niet dezelfde betekenis als „vente aux enchères” in de Franse, „auction” in de Engelse en „vendita all'asta” in de Italiaanse juridische context.

(17)  Zie het artikel van Prof. Gerard SPINDLER van de Universiteit van Gottingen, „Internet-Auctions versus Consumer Protection: The Case of the Distant Selling Directive”, in het German Law Journal, 2005 Vol. 06 no 3 blz. 725 en v.

(18)  Zoals reeds aangegeven door het Comité in zijn advies over het voorstel betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (advies gepubliceerd in PB C 169 van 16.6.1999; rapporteur: de heer ATAÍDE FERREIRA), alsook door het Europees Parlement.

(19)  Richtlijn 2000/31/EG van de Raad van 8 juni 2000 in PB L 178 van 17-7-2000; deze mening werd overigens al verkondigd in het advies over deze richtlijn (PB C 169 van 16.6.1999; rapporteur: de heer GLATZ).

(20)  Zie Special Eurobarometer 252, „Consumer protection in the Internal Market”, september 2006, opgesteld op verzoek van DG SANCO en gecoördineerd door DG COMMUNICATIE; wél kan uit deze gegevens worden afgeleid hoe de consument over het algemeen reageert op de maatregelen ter voltooiing van de interne markt.

(21)  Richtlijn 1999/44/EG van de Raad van 25 mei 1999 (PB L 171 van 7.7.1999). In zijn advies over de verkoop op afstand heeft het Comité al geschreven dat de informatie over het bestaan van garantiebepalingen, met name in het geval van niet-naleving of ontijdige uitvoering van de overeenkomst, aan de consument zou moeten worden verstrekt.

(22)  Het Comité heeft zijn standpunt ter zake al kenbaar gemaakt in zijn advies over de richtlijn betreffende op afstand gesloten overeenkomsten. Daarin verzoekt het de Commissie erop toe te zien dat het beginsel van financiële zekerheid in acht wordt genomen en dat de consument wordt beschermd tegen risico's bij niet-naleving van overeenkomsten, bijv. door de invoering van sancties. Het Comité pleitte ook voor de instelling van garantiefondsen waaraan de bedrijven binnen een bedrijfstak bijdragen betalen, teneinde het hoofd te bieden aan dergelijke situaties.


Top