Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE0595

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma: een beleidskader ter versterking van de EU industrie — Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid (COM(2005) 474 final)

    PB C 185 van 8.8.2006, p. 80–86 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    8.8.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 185/80


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma: een beleidskader ter versterking van de EU industrie — Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid

    (COM(2005) 474 final)

    (2006/C 185/14)

    De Europese Commissie heeft op woensdag 19 oktober 2005 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, te raadplegen over bovengenoemde Mededeling.

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 maart 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Ehnmark.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 426e zitting op 20 en 21 april 2006 (vergadering van 20 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 38 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen werd goedgekeurd:

    1.   Samenvatting van het advies

    1.1

    De strategie van Lissabon biedt een breed scala aan horizontale steunmaatregelen voor het creëren van een raamwerk om Europa concurrerender te maken voor de Europese industrie. Tot dusverre ontbrak een benadering per bedrijfstak. Met de nieuwe Commissiemededeling zet de EU weer een stap op weg naar een gemeenschappelijk Europees industriebeleid. Een gemeenschappelijk beleid en gemeenschappelijke prioriteiten zouden het concurrentievermogen van de EU in de wereld ten goede moeten komen. Daarom komt de nieuwe mededeling van de Commissie over een geïntegreerd industriebeleid precies op het juiste moment.

    1.2

    Het EESC steunt de brede analyse die de Commissie heeft gemaakt van noodzakelijke steunmaatregelen in 27 bedrijfstakken van de industrie. Het is ook een goede zaak dat er 14 bedrijfstakspecifieke en bedrijfstakoverschrijdende taskforces worden opgericht die concretere maatregelen moeten uitdenken voor een beter concurrentievermogen van de Europese industrie.

    1.3

    In de mededeling wordt echter niet gesproken over essentiële aspecten van het vormgeven aan en het uitvoeren van een Europees industriebeleid. De uitvoering wordt overgelaten aan andere eenheden binnen de Commissie, of aan nationale en regionale overheden, en aan de industrie zelf. De beantwoording van de vraag „wie wat doet” wordt naar later verschoven.

    1.4

    In de mededeling wordt met name niet gesproken over de noodzakelijke verdeling van de werkzaamheden tussen de EU en de nationale niveaus. De 14 nieuwe bedrijfstakspecifieke taskforces zullen voornamelijk op EU-niveau werken. Coördinatie met het nationale niveau is hierbij van essentieel belang. Dit bespaart tijd — en het bedrijfsleven kan zich tijdverlies maar moeilijk veroorloven.

    1.5

    Over de bijdrage van de publieke sector aan vernieuwing en concurrentievermogen, en over de grenzen tussen industrie en diensten blijft de mededeling in het vage.

    1.6

    Het EESC benadrukt dat het voor het werk dat nog moet worden gedaan van belang is dat de belanghebbenden, en in het bijzonder de sociale partners, nauw bij een en ander worden betrokken. Het is van essentieel belang dat de sociale partners overeenkomsten sluiten over industriële verandering en vernieuwing, iets wat nu al in sommige lidstaten gebeurt.

    1.7

    In de mededeling geeft de EU antwoord op de vraag of de verwerkende industrie in Europa een toekomst heeft. Het EESC is op zijn beurt bereid om met voor de Lissabonstrategie opgezette netwerk ook aandacht te besteden aan het Europese industriebeleid.

    2.   Inleiding

    2.1

    De tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon, die in maart 2005 aan de Europese Raad is voorgelegd, toonde een zeer gemengd beeld van wat er in de eerste vijf jaar is bereikt.

    2.2

    De strategie van Lissabon heeft vooral gefaald wat economische en industriële groei en het scheppen van meer en betere banen betreft. In de wereldwijde concurrentie ondervindt Europa moeilijkheden. Volgens een aantal indices voor groei en concurrentievermogen hebben de Verenigde Staten, tezamen met de Noordse landen, een leidende positie. De grote Europese economieën volgen op ruime afstand. In een recente indeling door het Economisch Wereldforum stond het Verenigd Koninkrijk op de 13e plaats, Duitsland op de 15e en Frankrijk op de 30e, onmiddellijk vóór Spanje. Aan de andere kant is een aantal lidstaten qua economische groei goed bezig: in Slowakije nam het BBP in 2005 met 5,5 % toe en in Polen met 5,4 %.

    2.3

    Uit een recent onderzoek naar de productiviteitsgroei, uitgevoerd door de wereldwijde ondernemersvereniging „The Conference Board”, blijkt dat de leidende Europese economieën verder achterop zijn geraakt bij de VS, gemeten over een periode van 10 jaar. De 15 oude leden van de EU konden melding maken van een productiviteitsgroei van 0,5 % in 2005, tegen 1,8 % in de VS en 1,9 % in Japan.

    2.4

    In een reactie op de Europese Top van maart 2005 heeft de Europese Commissie het afgelopen jaar een groot aantal voorstellen en mededelingen ingediend over hervorming van de industrie, over productiviteit, concurrentievermogen en steun voor ondernemerschap en kleine en middelgrote ondernemingen.

    2.5

    Wat ontbrak aan het palet van nieuwe voorstellen zijn pogingen om vraagstukken betreffende takken van de industrie, vooral de verwerkende industrie, aan te pakken en een basis te leggen voor bedrijfstakspecifieke of verticale steunmaatregelen. Met de nieuwe mededeling „Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid”, wil de Commissie voorzien in deze behoefte.

    3.   Beschrijving van het nieuwe beleidskadervoorstel

    3.1

    De Mededeling kan worden gezien als de start van een nieuw proces op basis van een analyse van het concurrentievermogen van 27 bedrijfstakken van de industrie.

    3.2

    De aandacht gaat vooral uit naar wat de ondernemingen zelf zien als knelpunten voor innovatie, concurrentievermogen en groei. De nadruk ligt op kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en dat is logisch, want de industrie in de EU bestaat voor het overgrote deel uit KMO's, die goed zijn voor zo'n 58 % van de werkgelegenheid. Tijdens de voorbereidingen is ook een aantal belanghebbenden geraadpleegd.

    3.3

    De in de Mededeling geanalyseerde industriebedrijfstakken bestrijken vier hoofdgebieden: de voedings- en biowetenschappenindustrie; de machine– en systeemindustrie; de mode- en ontwerpindustrie; de basis- en tussenproductindustrie. Concreet gezegd bestrijkt de analyse de volgende industrieën: biotechnologie en de geneesmiddelenindustrie, werktuigbouwkunde en elektrotechniek, de defensie- en ruimtevaartindustrie, en ook textiel en meubelen, de keramische industrie, staal, chemicaliën en pulp en papier.

    3.4

    Bij de analyse van het concurrentievermogen van de 27 bedrijfstakken zijn de volgende criteria aangelegd:

    zorgen voor een open en concurrerende interne markt,

    kennis, zoals onderzoek, innovatie en vaardigheden,

    betere regelgeving,

    zorgen voor synergie tussen beleidsmaatregelen op het gebied van concurrentievermogen, energie en milieu;

    zorgen voor een volwaardige en eerlijke rol op wereldmarkten,

    werken aan de sociale en economische samenhang.

    3.5

    De conclusies van de bedrijfstak geven aan, in de woorden van de mededeling, „welke van de vele relevante beleidsuitdagingen voor de betrokken bedrijfstak als hoogste prioriteit worden beschouwd.” Ondanks deze toelichting zijn de conclusies niet echt transparant. In de biotechnologie bijvoorbeeld is vastgesteld dat er vraag is naar meer onderzoek, maar niet naar meer vaardigheden. Voor textiel is vastgesteld dat er vraag is naar onderzoek en vaardigheden en ook naar een betere markttoegang, maar niet dat er behoefte is aan maatregelen tegen handelsverstoringen.

    3.6

    De Commissie stelt in het bijzonder 7 grote bedrijfstakoverschrijdende beleidsinitiatieven voor om de gemeenschappelijke problemen aan te pakken en de synergieën te versterken. Deze 7 bedrijfstakoverschrijdende initiatieven zijn:

    Initiatief op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten en de bestrijding van namaak

    Een groep op hoog niveau voor concurrentievermogen, energie en milieu

    Externe aspecten van het concurrentievermogen en de markttoegang

    Een nieuw programma voor vereenvoudiging van de wetgeving

    Het verbeteren van vaardigheden in de bedrijfstakken

    De aanpak van structurele verandering en in de industrie

    Een geïntegreerde Europese aanpak van onderzoek en innovatie in de industrie.

    3.7

    Naast de bedrijfstakoverschrijdende initiatieven stelt de Commissie een aantal nieuwe bedrijfstakspecifieke initiatieven voor. Deze initiatieven zijn een farmaceuticaforum, een tussentijdse evaluatie van de strategie voor biowetenschappen en biotechnologie, nieuwe groepen op hoog niveau voor de chemische industrie en de defensie-industrie, een initiatief voor de Europese ruimtevaartindustrie, een taskforce voor het concurrentievermogen van de ICT-industrie en overleg over het beleid inzake de machinebouw.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1

    De nieuwe Mededeling is de eerste serieuze poging om te komen tot een alomvattend initiatief per bedrijfstak inzake concurrentievermogen en vernieuwing in de industrie. Het initiatief is zeer welkom. Horizontale plannen en initiatieven zijn niet genoeg. Zoals de nieuwe Mededeling is gestructureerd, biedt zij een waardevolle basis voor besluiten over concrete maatregelen. Het initiatief omvat een gedegen analyse van vraagstukken met betrekking tot groei en concurrentievermogen in een aantal bedrijfstakken van de industrie.

    4.2

    De Commissie heeft het voorstel gepresenteerd als een kader voor het stellen van prioriteiten. Maatregelen om het vraagstuk van de mondialisering aan te pakken staan centraal.

    4.3

    Wat ontbreekt is een duidelijke koppeling tussen de inspanningen op EU-niveau en de noodzakelijke betrokkenheid van regeringen, industrie en belanghebbenden op nationaal en regionaal niveau. Hieraan moet in het toekomstige proces worden gewerkt, vooral in de nieuwe sectorale en intersectorale taskforces. Toch bestaat het gevaar dat dit leidt tot veel plannenmakerij en maar weinig concrete resultaten.

    4.4

    Om dit te vermijden zou er specifiek voor de nodige coördinatie moeten worden gezorgd. Zo zou er ook meer ruimte komen voor actieve deelname door diverse belanghebbenden.

    4.5

    De nieuwe mededeling vormt samen met diverse andere voorstellen en mededelingen een stap in de richting van een Europees industriebeleid. Is dit een realistische aanpak? Wanneer we denken aan de grote problemen die de Europese industrie wachten, zou het EESC willen concluderen dat dit waarschijnlijk de beste manier is om het concurrentievermogen te stimuleren en gebruik te maken van de specifieke voordelen van de Unie, zoals haar hoogwaardige kennisbasis en haar zeer grote interne markt.

    4.6

    De Commissie stelt nadrukkelijk dat de nieuwe mededeling beoogt aan te sluiten bij de strategie van Lissabon en bij te dragen aan alle inspanningen van de strategie. De daadwerkelijke uitvoering, in termen van meer onderzoek, of onderwijs, of regelgeving, wordt een verantwoordelijkheid voor andere eenheden binnen de Commissie en voor nationale en regionale instanties. Planning en uitvoering moeten worden gecoördineerd.

    4.7

    De benadering van de Commissie is in zekere mate ambivalent. Er moet nog eens goed worden gekeken naar het evenwicht tussen horizontale programma's en nieuwe bedrijfstakspecifieke inspanningen.

    4.8

    De Mededeling bevat geen middelen voor diverse acties. In plaats daarvan moeten de noodzakelijke middelen op EU-niveau komen uit het CIT-programma, het kaderprogramma voor onderzoek, de structuurfondsen en de onderwijsprogramma's, om maar de belangrijkste te noemen. Coördineren van de beleidsonderdelen, inclusief de middelen, wordt een lastige en delicate opdracht. De beschikbare Europese financiële middelen zijn per slot van rekening nogal beperkt in verhouding tot de behoefte en de vraag.

    4.9

    Voor de invoering van geavanceerde nieuwe productiemethoden en machines, zeker in kleine en middelgrote ondernemingen, zijn kredieten tegen gunstige voorwaarden nodig. De EIB en het EIF moeten nauw worden betrokken bij het werk van de bedrijfstakspecifieke en de bedrijfstakoverschrijdende planningsgroepen.

    4.10

    In het nieuwe voorstel richt de Commissie zich vooral op het EU-niveau. Regionale aspecten worden slechts terloops belicht. Het belang van de stedelijke gebieden, met hun ruime potentieel voor het stimuleren van de innovatie en het concurrentievermogen van de industrie, komt in de analyse niet voor. Hieraan, en ook aan het regionale industriebeleid, moet in het toekomstige proces worden gedacht.

    4.10.1

    De Commissie onderzoek doet geen specifieke voorstellen voor industriesectoren die in hoge mate regionaal geconcentreerd zijn.

    4.11

    Drie thema's overheersen in de reacties van de industrie en de belanghebbenden inzake maatregelen voor concurrentievermogen: meer onderzoek en koppeling aan onderzoek, meer onderwijs en opleiding, in het bijzonder qua vaardigheden, en gemakkelijker toegang tot financiële steun, in het bijzonder voor ondernemerschap en micro-ondernemingen.

    4.12

    De meeste van de industriële bedrijfstakken die worden geanalyseerd in de nieuwe mededeling noemen het verbeteren van vaardigheden in de bedrijfstakken een punt waar „een beleidsuitdaging wordt beschouwd als hoogste prioriteit”, zoals in de mededeling wordt gesteld. Vaardigheden en het verbeteren ervan zijn van fundamenteel belang. Het voorgestelde bedrijfstakoverschrijdende initiatief inzake vaardigheden leidt hopelijk tot vernieuwende voorstellen.

    4.13

    In de Mededeling wordt weinig aandacht geschonken aan het belang dat overheden erbij hebben dat er gezorgd wordt voor gelijke voorwaarden voor de industrie en in het bijzonder de verwerkende industrie. De activiteiten zullen ongetwijfeld aanleiding geven tot een aantal ideeën over hoe de overheid de industrie kan steunen, door middel van bijvoorbeeld onderwijs, vervoerssystemen, energie en ICT-netwerken.

    4.14

    In de Mededeling wordt niet ingegaan op het feit dat de grens tussen industrie en diensten steeds vager wordt. Wat betekent dit voor de human resources, de marktbenadering en de toegang tot de markt, voor regulering en toegang tot financiering?

    4.15

    Inzake toegang tot financiering voor KMO's is in de brede analyse van 27 bedrijfstakken op slechts vijf andere gebieden een specifieke vraag geconstateerd, namelijk de geneesmiddelenindustrie, biotechnologie, medische apparatuur, machinebouw en elektrotechniek. Het is enigszins bevreemdend dat dezelfde vraag niet is vastgesteld voor grondstoffen en halffabrikaten, om maar een voorbeeld te noemen.

    5.   Naar een Europees Industriebeleid

    5.1

    Met de nieuwe mededeling van de Commissie zet de EU een volgende stap in de richting van een gemeenschappelijk kader voor het Europese industriebeleid, wat alleen maar toe te juichen is. Zo'n gemeenschappelijk beleid en gemeenschappelijke prioriteiten komen Europa's internationale concurrentiepositie ten goede. Het Europese industriebeleid moet echter ook gezien worden tegen de achtergrond van de structuren die onder meer zijn opgezet om de industrie te ondersteunen (onderwijs en onderzoek, om maar twee voorbeelden te noemen) en om overleg te voeren met werknemers. Zonder de volledige medewerking van de samenleving is een duurzaam Europees concurrentievermogen onmogelijk.

    5.2

    De industrie wil, en dat wordt vaak gezegd, gelijke voorwaarden met duidelijke (en niet-bureaucratische) signaleringssystemen. Velen huldigen het standpunt: zo weinig mogelijk bureaucratie, zoveel mogelijk algemene steun. Citaat uit een recente Raad Concurrentievermogen: „De ministers benadrukten dat wetgevende en regelgevende verplichtingen het concurrentievermogen niet negatief mogen beïnvloeden.” Tegelijkertijd moeten administratieve verplichtingen niet alleen maar als een kostenfactor worden gepresenteerd; ze komen vaak in de plaats voor 25 verschillende nationale wetgevingen en brengen zo de huishoudelijke uitgaven omlaag. In een recente mededeling stelt de Commissie dat bij een analyse van de regelgevingskosten, waarvan administratieve verplichtingen slechts een onderdeel vormen, ook moet worden gekeken naar de economische, sociale en ecologische kosten en baten van de regelgeving.

    5.3

    De wereldwijde concurrentie waar de EU mee te maken heeft (en andere groepen van landen eveneens) is geducht. Er is geen ruimte voor zelfgenoegzaamheid. Anderzijds kunnen groei en concurrentievermogen voor Europa nooit doelen op zich zijn. Algemeen wordt erkend dat er een Europese maatschappelijke visie bestaat, samengevat in de strategie van Lissabon: een hoog niveau van op kennis gebaseerd concurrentievermogen, hoge ambities qua sociale cohesie, en een verantwoordelijk milieubeleid. Een Europees industriebeleid maakt deel uit van de strategie van Lissabon en reikt tevens jaren verder dan de strategie. Maar welk tijdschema ook wordt gehanteerd, een industriebeleid zal deel uitmaken van de overkoepelende prioriteiten van de strategie van Lissabon.

    5.3.1

    De Commissie heeft een herziene strategie voor duurzame ontwikkeling gepubliceerd waarover de Raad later dit jaar een besluit zal nemen. Het kader voor een industriebeleid sluit aan bij de prioriteiten van de strategie voor duurzame ontwikkeling.

    5.4

    Een Europees industriebeleid moet, in deze context, op drie prioritaire doelen worden gericht: bepalen welke bedrijfstakken prioritair zijn voor een duurzame concurrentie; prioritaire maatregelen nemen om deze duurzame concurrentie te verwezenlijken, en vaart zetten achter de eenwording van de interne markt als een cruciale stap op weg naar gelijke voorwaarden voor alle marktdeelnemers. Op EU-niveau betekent dit dat aandachtig moet worden bezien wat er werkelijk kan worden bewerkstelligd middels initiatieven op Europees niveau. Een industriebeleid kan met deze doelen een heuse meerwaarde bieden aan de industrie, aan nationale en regionale regeringen en aan de sociale partners en het maatschappelijk middenveld.

    5.5

    Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om verschillende thematische werkgroepen op te starten en een debat over diverse aspecten van het industriebeleid op gang te brengen. Het meent echter dat ook moet worden ingegaan op het verband tussen het industriebeleid en twee andere beleidsgebieden, om zo een einde te maken aan een dubbelzinnige situatie die in het verleden al een obstakel is gebleken voor de ontwikkeling van grote Europese industrieprojecten.

    5.5.1

    Op de eerste plaats moet duidelijker de link worden gelegd tussen het mededingings- en het industriebeleid. Dat DG mededinging meer economen heeft aangeworven is lang niet afdoende.

    5.5.2

    Daarnaast heeft de Commissie een actieplan ter modernisering van het vennootschapsrecht ingediend, dat er o.m. op gericht is de rechten van de aandeelhouders te versterken. Te vrezen valt dat deze aanpak het streven naar beurswinst op korte termijn in de hand zal werken, wat ten koste kan gaan van concrete plannen voor de industrie die een meerwaarde opleveren voor de meerderheid van de betrokkenen.

    5.5.3

    Om incoherentie uit te sluiten en te vermijden dat de geloofwaardigheid en efficiëntie van het nieuwe industriebeleid worden ondermijnd, dienen de commissarissen voor economische zaken, interne markt, mededingingsbeleid en de Lissabonstrategie hun visies op elkaar af te stemmen.

    5.6

    In een Europees industriebeleid moet rekening worden gehouden met de belangrijke rol die de publieke sector speelt middels het leveren van kennis en infrastructuur, om maar twee wezenlijke elementen te noemen. In sommige landen zijn nauwe contacten gelegd tussen industrie en publieke sector. In andere landen niet. Hoe belangrijk de overheidssector voor innovatie is, blijkt wel uit het feit dat in de VS de overheidsuitgaven voor innovatie dubbel zo hoog liggen als in Europa. Ook al is een groot gedeelte daarvan bestemd voor militaire doeleinden, dan nog zegt dit feit veel over het belang van de overheidssector. Een goed Europees voorbeeld zijn de vroegere (en ten dele huidige) overheidsuitgaven voor de ontwikkeling van farmaceutische producten. Verder blijkt het belang van de publieke sector ook uit zijn rol bij de uitbreiding van ICT-voorzieningen, zoals met name breedbandnetwerken.

    5.7

    De tussentijdse herziening van de Lissabonstrategie is ook door de sociale partners aangegrepen om plannen te ontwikkelen waarmee de toekomst van de Europese verwerkende industrie kan worden veiliggesteld. De werkgeversorganisatie UNICE heeft de tot dusverre met de Lissabonstrategie behaalde resultaten van uitvoerig commentaar voorzien en voorstellen voor verbetering gedaan. De opmerkingen van Orgalime, het orgaan van de mechanische, elektronische en metaalindustrie in 23 landen, over de mededeling van de Commissie bevatte een gedetailleerd plan voor de ontwikkeling van de Europese verwerkende industrie. Wat werknemers betreft: de Europese Federatie van Metaalarbeiders (EMF) heeft in het najaar van 2005 het plan Boosting European Manufacturing gepresenteerd, dat in samengevatte vorm een aantal van de voorstellen uit de andere plannen bevat.

    5.8

    Dit plan omvat 15 essentiële maatregelen, die in twee blokken zijn verdeeld. In het eerste blok, met als titel Onderzoek en Ontwikkeling, wordt de nadruk gelegd op meer geld voor onderzoek en meer aandacht voor sociale vernieuwing, in het tweede blok met als titel Sociaal kader voor innovatie, worden aanvullende concrete maatregelen genoemd voor het stimuleren van KMO's, ondernemerschap, levenslang leren en het herstructureren van Europese arbeidsmarkten met aandacht voor sociale zekerheid.

    5.9

    Evenals een aantal andere plannen van de sociale partners getuigt dit actieplan van tot op zekere hoogte samenvallende visies op wat de Europese industrie te wachten staat. In het algemeen is er een brede consensus over de te nemen stappen. Deze gedeelde visie op de belangrijkste problemen en maatregelen biedt een platform voor sociale dialoog en overeenkomsten met de sociale partners en kan zo leiden tot vernieuwing en meer concurrentievermogen (zie hoofdstuk 6).

    5.10

    De strategie van Lissabon heeft met succes de begrippen „kennisintensieve maatschappij” en „een leidende rol voor Europa qua kennis, vaardigheden en O&O” ingang doen vinden. Het besluit van de Raad van Barcelona om ernaar te streven dat 3 % van het BBP aan onderzoek wordt besteed, kon in theorie op veel bijval rekenen.

    5.11

    in haar dialogen en debatten met vertegenwoordigers van de industrie heeft de Commissie niet veel nieuwe ideeën en oplossingen gevonden voor de belangrijke overdracht van kennis van universiteiten naar industrie. De Commissie zal zelf in een binnenkort te verschijnen mededeling op dit punt terugkomen. De ondernemingen moeten echter zelf de noodzakelijke verantwoordelijkheid op zich nemen voor het leggen van de vereiste verbanden met het onderzoekswerk. Dit gebrek aan ideeën voor kennisoverdracht baart zorgen, met name gelet op het feit dat de doelstelling om 3 % van het BBP van Europa aan ontwikkeling en onderzoek te besteden maar langzaam wordt verwezenlijkt. Een ander punt van zorg is dat bètastudies in de EU, in vergelijking met haar grootste concurrenten, met steeds geringere studentenaantallen kampen. Van essentieel belang is ook dat kleine en middelgrote ondernemingen de kwaliteit van hun menselijk kapitaal verbeteren en academici in dienst nemen om hun productie- en innovatieprocessen op een hoger niveau te tillen. In het zevende kaderprogramma moeten specifieke steunmaatregelen worden opgenomen om kleine en middelgrote ondernemingen te helpen geavanceerde technologische onderzoeks- en productietechnieken in te voeren.

    5.12

    In dit verband dient erop te worden gewezen dat Europa, zelfs als het 3 % van zijn BBP onderzoek besteedt, nog steeds een achterstand zal hebben ten opzichte van zowel de VS als Japan. De beoogde 3 % is een tussentijdse doelstelling, zoals reeds door een aantal lidstaten van de EU is erkend. De wereldwijde concurrentie zal over een periode van 15 tot 20 jaar zelfs nog verder gaande ambities vereisen.

    5.13

    Een soortgelijke opmerking kan worden gemaakt over de noodzaak van verdere verbetering van de vaardigheden en meer levenslang leren. Uit de industrie komen signalen inzake verdere verbetering van de vaardigheden enz., maar dat is niet iets dat op EU-niveau kan worden geregeld. Op EU-niveau kunnen de behoeften worden geïnventariseerd en geanalyseerd, maar de daadwerkelijke uitvoering moet op de nationale en regionale niveaus gebeuren. Het CEDEFOP zou ongetwijfeld kunnen helpen bij de uitwisseling van belangrijke ervaringen.

    5.14

    In deze context is het interessant eraan te herinneren dat het brede onderwijsdebat over levenslang leren in de vroege jaren zeventig is begonnen met belangrijke analyses van de OESO. Sedertdien zijn er echter niet veel echt nieuwe benaderingen uitgeprobeerd om de opties en de middelen van de industrie zelf, van de publieke sector en van de burger op één lijn te brengen. Deze zou kunnen vragen om betere opleidingsmogelijkheden om zijn of haar mobiliteit op de arbeidsmarkt te verhogen.

    5.15

    De belangstelling voor offshoring en verplaatsing van activiteiten heeft de aandacht gevestigd op het feit dat de grondrechten van de werknemers wereldwijd moeten worden gewaarborgd. De overeenstemming van de IAO in 1998 over de „Verklaring betreffende de grondrechten en overeenkomsten inzake arbeidsvoorwaarden en rechten van werknemers” heeft een basis gelegd voor regelgeving inzake werkgelegenheid, en een norm gesteld die in het gehele internationale bestuurssysteem moet worden toegepast. De richtsnoeren van de OESO zijn politieke toezeggingen van regeringen. Wil verandering als iets positiefs worden beschouwd, dan moeten twee dingen worden aangetoond, namelijk dat verandering geen proces hoeft te zijn waarbij uiteindelijk niemand gebaat is, en dat veranderingen in bedrijven, industrieën, regio's en arbeidsmarkten op sociaal rechtvaardige wijze kunnen worden doorgevoerd.

    5.15.1

    Er moet nadrukkelijk worden gewezen op het belang van de Europese Ondernemingsraden. Deze vormen een concreet antwoord op de vraag naar een breed toepasbaar systeem voor informatie en overleg in ondernemingen die in meerdere landen actief zijn. Ook al kost het tijd om zulke systemen op te zetten en ook al is de huidige Richtlijn over ondernemingsraden nogal vaag, zonder deze raden maakt een Europees industriebeleid weinig kans.

    5.16

    Een Europees industriebeleid kan het Europese concurrentievermogen een noodzakelijk zetje geven. De huidige mededeling van de Commissie is één pijler. Het EESC heeft een aantal andere pijlers opgesomd. De Commissie zou nu in de context van de sociale dialoog en op andere relevante fora de discussies verder moeten aanzwengelen.

    6.   Opmerkingen over de bedrijfstakvoorstellen

    6.1

    Het EESC steunt de keuze van de doorlichtingsparameters voor de analyse van de 27 bedrijfstakken van de industrie. Ondanks deze zeer ambitieuze aanpak staan er enkele duidelijke inconsequenties in de afzonderlijke resultaten van de analyse. Het EESC prijst de inspanning en onderschrijft het de conclusies. Ook kan het EESC zich vinden in de keuze van de onderwerpen voor de eerste groep bedrijfstakspecifieke en bedrijfstakoverschrijdende taskforces.

    6.2

    Het EESC is met name ingenomen met het plan om een Groep op hoog niveau voor concurrentievermogen, energie en milieu in te stellen. Milieuvriendelijke en energiebesparende technologieën kunnen de Unie op mondiaal niveau aanzienlijke voordelen opleveren. Het feit dat men zich tegenwoordig wereldwijd bewust is van de gevaren van klimaatverandering door het massale gebruik van fossiele brandstoffen zou een belangrijke steun moeten zijn voor pogingen om productie- en consumptiepatronen te veranderen. De groep van hoog niveau wacht een zware taak, ondanks het feit dat ook andere landen, zoals onder meer de VS, inmiddels veel geld uitgeven aan milieuvriendelijke technologieën.

    6.3

    Ontwerp wordt een essentiële factor in productontwikkeling en productmarketing. Ontwerp zou niet in één taskforce, maar in een aantal taskforces moeten worden ondergebracht als een van de horizontale vraagstukken. In een aantal EU-landen heeft industrieel ontwerp een succesrijke geschiedenis. Daarop dient te worden voortgebouwd.

    6.4

    In de mededeling van de Commissie wordt niet uitdrukkelijk gesproken over communicatie en over het bereiken van de industrie zelf en diverse belangengroepen. Maar aangezien de uitvoering voor een aanzienlijk deel zal verlopen via informatie en communicatie, moet aan deze punten veel aandacht worden geschonken. Hoe krijgt de grote groep kleine en middelgrote ondernemingen anders informatie over gezamenlijke partnerschappen en allerlei steunmaatregelen?

    6.5

    Tijd zal ook een essentiële factor zijn voor de uitvoering. Productontwikkeling in de industrie is iets wat door de wereldwijde concurrentie niet langzaam gaat. De diverse taskforces op Europees niveau zullen strakke tijdschema's moeten hanteren om een meerwaarde te kunnen bieden aan hen die zich bezighouden met besluiten van de industrie inzake investeringen en ontwikkelingen.

    6.6

    Het EESC is het met de Commissie eens dat het wegvloeien van banen uit de EU naar lagelonenlanden pijnlijke lokale en sectorale consequenties zal hebben, vooral voor laagopgeleide werknemers, die hulp zouden moeten krijgen om niet de dupe te worden van industriële herstructureringen. Elders heeft het EESC er al op gewezen dat de structuurfondsen veel meer gebruikt zouden moeten worden voor de financiering van actieve — en proactieve — maatregelen om de globalisering de baas te blijven. Het EESC zal zich nog buigen over het recente voorstel om een globaliseringsfonds in te voeren.

    7.   Noodzaak van een bredere maatschappelijke dialoog

    7.1

    In sommige landen bestaan reeds ambitieuze overeenkomsten met de sociale partners over industriële vernieuwing, die uiting geven aan wederzijdse belangen en prioriteiten voor de verdere ontwikkeling van de industrie.

    7.2

    Een voorbeeld hiervan is de overeenkomst die de Zweedse sociale partners in 1997 hebben ondertekend. Sinds de totstandkoming van deze overeenkomst hebben de sociale partners een aantal concrete voorstellen ter verbetering van het concurrentievermogen van de Zweedse industrie geformuleerd. Deze beoogden met name de oprichting van centra voor industrieel onderzoek, het opvoeren van de samenwerking tussen industrie en onderwijs, het verlenen van innovatiesteun aan nieuwe en groeiende bedrijven en het ondersteunen van centra voor industriële ontwikkeling. Een aantal van deze voorstellen is door de overheid gehonoreerd.

    7.3

    Het EESC benadrukt dat het beslist noodzakelijk is dat belanghebbenden, en in het bijzonder de sociale partners, nauw worden betrokken bij het proces van vernieuwing, concurrentievermogen en herstructurering. Het tempo van de veranderingen zal niet zakken. Daarom wordt een proactieve aanpak, op basis van wederzijds vertrouwen, een noodzaak. Om industriële veranderingsprocessen in goede banen te leiden moet er een sociale dialoog worden gevoerd op basis van solide, op vertrouwen gebaseerde partnerschappen, en moet er een overlegcultuur bestaan waarbij de deelnemers representatief zijn en over stabiele structuren beschikken. Representativiteit vereist ook grondige kennis van actuele aangelegenheden en keuzes.

    7.3.1

    Tal van Europese ondernemingsraden (zie paragraaf 5.13.1) hebben geprobeerd om de vaardigheden van degenen die er zitting in hebben te verbeteren. Dit is van essentieel belang voor beide partijen. Zonder grondige kennis en uitstekende vaardigheden kunnen de raden geen goede bijdrage leveren aan het overleg en de dialoog.

    7.4

    Het EESC spreekt de hoop uit dat de Mededeling van de Commissie voor een geïntegreerd industriebeleid, tezamen met andere initiatieven, een bron van inspiratie zal zijn voor een hechte betrokkenheid van de belanghebbenden, en in het bijzonder de sociale partners, in het veranderingsproces. Het EESC heeft zijn standpunten inzake de sociale dialoog bij veranderingen in het bedrijfsleven verwoord in een in september 2005 goedgekeurd advies (1).

    7.5

    Naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 2005, heeft het EESC een interactief netwerk opgezet over ervaringen met de uitvoering van de strategie van Lissabon. Het EESC zal zich in positieve zin beraden op het uitbreiden van dit netwerk met belanghebbenden en sociale partners om het Europees Industriebeleid verder vorm te geven.

    8.

    In november 2005 keurde de adviescommissie industriële reconversie (CCMI) een aanvullend advies goed over de mededeling inzake een meer geïntegreerd industriebeleid. Rapporteur was de heer Pezzini.

    8.1

    De CCMI achtte het heel interessant dat de Commissie in haar Mededeling sectorspecifiek beleid binnen het industriebeleid weer centraal plaatst. Dit sectorspecifieke beleid kan volgens de CCMI pas echt doeltreffend zijn wanneer het op gestructureerde wijze binnen de sociale dialoog op lokaal, nationaal en Europees niveau worden uitgevoerd.

    8.2

    Zij wees er echter ook op dat in de mededeling concrete initiatieven, actieplannen en, vooral, adequate financiële middelen ter ondersteuning van dat beleid ontbreken. Daarom zou het goed zijn te kijken hoe de EIB en het EIF ondernemingsprojecten kunnen steunen.

    8.3

    De CCMI benadrukte ook dat de Commissie de belangrijke rol van een steeds modernere overheid. zou moeten erkennen.

    8.4

    Ten slotte onderstreepte de CCMI het belang van een proactief regionaal industriebeleid, van handelsbeleid voor een succesvol industriebeleid, en van de fundamentele arbeidsnormen in IAO-verdragen.

    Brussel, 20 april 2006

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    A.-M. SIGMUND


    (1)  PB C 24 van 31 januari 2006


    BIJLAGE

    bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Het volgende tijdens de discussie verworpen wijzigingsvoorstel kreeg niettemin meer dan een kwart van de uitgebrachte stemmen:

    Paragraaf 7.5

    De tweede zin te schrappen:

    „Naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 2005, heeft het EESC een interactief netwerk opgezet over ervaringen met de uitvoering van de strategie van Lissabon. Het EESC zal zich in positieve zin beraden op het uitbreiden van dit netwerk met belanghebbenden en sociale partners om het Europees Industriebeleid verder vorm te geven.

    Motivering

    Door de deelname van de sociale partners aan het uitwerken van het Europese industriebeleid te versterken, wordt de rol van kleine en middelgrote ondernemingen, gespecialiseerde beroepsorganisaties, sectorale verenigingen en de wetenschappelijke wereld bij de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie geminimaliseerd.

    Stemuitslag

    stemmen vóór: 11

    stemmen tegen: 27

    onthoudingen: 1


    Top