Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE0312

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/434/EEG van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten” (COM (2003) 613 def. - 2003/0239 (CNS))

    PB C 110 van 30.4.2004, p. 30–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 110/30


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/434/EEG van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten”

    (COM (2003) 613 def. - 2003/0239 (COD))

    (2004/C 110/09)

    De Raad heeft op 28 oktober 2003 besloten, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De gespecialiseerde afdeling „Economische en Monetaire Unie — economische en sociale samenhang”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 februari 2004 goedgekeurd; rapporteur was de heer Ravoet.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 406e zitting van.25 en 26 februari 2004 (vergadering van 25 februari 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 114 stemmen voor, 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen werd goedgekeurd.

    1.   Strategie van de Commissie betreffende de vennootschapsbelasting (Vpb)

    1.1

    Onderhavig voorstel maakt deel uit van de in 2001 (1) door de Commissie gedane Vpb-voorstellen. Zij constateerde namelijk dat grensoverschrijdende activiteiten op de interne markt nog altijd op een reeks obstakels stuiten en kondigde aan, deze op korte resp. langere termijn te willen elimineren.

    1.2

    De strategie omvat een aantal gerichte maatregelen betreffende onder meer de uitbreiding van het werkingsgebied van de richtlijnen tot dividenden, interesten, royalties en fusies, grensoverschrijdende verliescompensatie, overdrachtsprijzen en verdragen inzake dubbele heffing.

    1.3

    De Commissie vindt dat bedrijven op de langere termijn voor al hun activiteiten binnen de EU op basis van een geconsolideerde Vpb-grondslag moeten kunnen worden aangeslagen. Op die manier raken zij verlost van de dure rompslomp die voortvloeit uit de coëxistentie van 15 (en binnenkort 25) verschillende belastingstelsels.

    1.4

    In zijn in 2002 uitgebrachte advies over ”de Vennootschapsbelasting„ (2) schaarde het Comité zich achter de voorstellen van de Commissie om op korte termijn over te gaan tot eliminatie van alle vormen van dubbele heffing en andere fiscale obstakels voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn op de interne markt.

    1.5

    Wat de langere termijn betreft, kan het streven naar een interne markt zonder fiscale belemmeringen de goedkeuring van het Comité wegdragen. Dit is overigens slechts een van de manieren om gemeenschappelijke beginselen te ontwikkelen ten behoeve van een interne markt waarop faire mededinging heerst. Deze beginselen zouden tevens de verwezenlijking van de doelstellingen vereenvoudiging, concurrentievermogen en meer werkgelegenheid moeten dienen.

    1.6

    In november 2003 maakte de Commissie voor het eerst de balans op (3) aangaande de in 2001 door haar goedgekeurde strategie. Zij komt daarbij tot de conclusie dat twee jaar na aanvang der werkzaamheden haar Vpb-strategie op twee niveaus de beste manier is om de problemen in verband met de interne markt aan te pakken, en verder stelt zij dat zij de beloofde maatregelen en initiatieven inderdaad ten uitvoer heeft gelegd. Dit laatste werd bevestigd tijdens de Europese conferentie over de vennootschapsbelasting van Rome (5 en 6 december 2003). (4)

    2.   Maatregelen voor de korte termijn van de Commissiestrategie

    2.1

    De Commissie streeft met haar strategie voor de vennootschapsbelasting van oktober 2001 op korte termijn vooral naar actualisering en uitbreiding van het toepassingsgebied van de Moeder- dochter- en de Fusierichtlijn.

    2.2

    Hetzelfde geldt voor de goedkeuring en de daaropvolgende modernisering van haar voorstel voor een richtlijn inzake interesten en royalties, dat deel uitmaakte van het „fiscaal pakket”, dat tevens een gedragscode en de richtlijnen „Spaargelden” en „Intersten en royalties” omvatte.

    2.3

    Op 22 december 2003 hechtte de Raad ECOFIN zijn goedkeuring aan het voorstel voor een richtlijn ter modernisering van de „Moeder-dochterrichtlijn”. De eindversie ervan werd op 13 januari 2004 in het PB gepubliceerd. (5)

    2.4

    De Richtlijn „Interesten en royalties” werd op 3 juni 2003 goedgekeurd (6) en moest per 1 januari 2004 zijn omgezet. Op 30 december 2003 heeft de Commissie een voorstel ter modernisering van deze richtlijn uitgebracht. (7) Het is de bedoeling, daarin met name de belangrijke verbeteringen van het werkingsgebied van de „Moeder-dochterrichtlijn” te integreren.

    2.5

    Het voorstel voor de Fusierichtlijn is dus het enige van de drie dat nog door de Raad moet worden goedgekeurd. Dit voorstel is het resultaat van een zeer brede raadpleging met behulp waarvan alle met grensoverschrijdende herstructureringen samenhangende fiscale problemen in kaart konden worden gebracht.

    3.   Voorstel tot actualisering van de Richtlijn betreffende de „gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil”

    3.1

    Krachtens de huidige Richtlijn (90/434/EEG) zijn meerwaarden vrijgesteld die voortvloeien uit grensoverschrijdende herstructureringen in de vorm van fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil.

    3.2

    Door deze (tijdelijke) vrijstelling wordt de fiscale neutraliteit van herstructureringsoperaties gegarandeerd. Er wordt pas geheven over de meerwaarde bij latere overdracht van de ingebrachte activa. Daarom:

    worden de activa en passiva van de inbrengende vennootschap tegen hun fiscale waarde aan de ontvangende vennootschap overgedragen;

    kunnen de aandeelhouders van de inbrengende vennootschap niet worden aangeslagen wanneer de aandelen van de ontvangende vennootschap aan hen worden overgedragen (anders zou er in economisch opzicht sprake zijn van dubbele heffing).

    3.3

    Met deze Richtlijn van 23 juli 1990 kunnen dus in een aantal gevallen grensoverschrijdende belemmeringen in de vorm van zware fiscale lasten als gevolg van herstructureringen van vennootschappen worden voorkomen. Er wordt namelijk gegarandeerd dat een grensoverschrijdende operatie geen aanleiding geeft tot een hogere belastingschuld dan een nationale.

    3.4

    Het voorstel voor modernisering van deze richtlijn komt in de plaats van een voorstel uit 1993 dat de Commissie inmiddels heeft ingetrokken. Het strekt tot verbetering van de reikwijdte van de huidige regeling en de vrijstellingsmodaliteiten, maar laat de financiële belangen van de lidstaten onverlet. Het vormt tevens een aanvulling op het voorstel voor de Tiende richtlijn „Vennootschapsbelasting” die bedoeld is om fusies van vennootschappen uit verschillende lidstaten te vergemakkelijken.

    3.5

    De belangrijkste elementen van het nieuwe voorstel voor de modernisering van de Fusierichtlijn zijn:

    3.5.1

    afstemming van deze richtlijn op de in de „Moeder-dochterrichtlijn” aangebrachte wijzigingen, te weten:

    verlaging van 25 tot 10 % van de mimimale deelneming om als moedermaatschappij of dochteronderneming te kunnen worden aangemerkt;

    actualisering van de lijst van vennootschappen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze wordt uitgebreid tot nieuwe rechtsvormen als bepaalde coöperatieven en niet op kapitaal gebaseerde vennootschappen, spaarbanken, fondsen en verenigingen met commerciële activiteiten. Daarnaast bevat de nieuwe lijst de Europese vennootschap (SE) en de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) die vanaf 2004 resp. 2006 kunnen worden opgericht.

    Deze uitbreiding van het toepassingsgebied voor fusies vindt plaats door de nieuwe rechtsvormen specifiek met name genoemd aan de bij de richtlijn gevoegde lijst toe te voegen. Het gaat in beginsel om dezelfde lijst als die werd goedgekeurd in het kader van de modernisering van de „Moeder-dochterrichtlijn” en die men tevens wil gebruiken voor de richtlijn „Interesten en royalties”.

    3.5.2

    Voorgesteld wordt verder dat de (tijdelijke) vrijstelling ook geldt voor op de lijst voorkomende vennootschappen die in hun lidstaat van vestiging belastingplichtig zijn, maar in een andere lidstaat als fiscaal transparant worden aangemerkt.

    3.5.2.1

    Het voorstel tast de transparantieregeling als zodanig niet aan, maar bevat wel de bepaling dat de andere lidstaat tijdens de in het voorstel genoemde transacties de belangen van de aldaar gevestigde belastingplichtigen in de vennootschap niet mag aanslaan. Die worden pas belast bij latere overdracht van ingebrachte activa.

    3.5.3

    Verder is het de bedoeling, de richtlijn uit te breiden tot splitsingen met aandelenruil, d.w.z. beperkte of gedeeltelijke splitsingen waarbij de inbrengende vennootschap blijft voortbestaan. Ook ten aanzien van dit soort operaties wordt heffing uitgesteld.

    3.5.3.1

    Een gedeeltelijke splitsing is een rechtshandeling waarbij een gedeelte van de activa en de passiva van een vennootschap, die een of meer takken van bedrijvigheid vormen, zonder dat de vennootschap wordt ontbonden, overgaan op een andere vennootschap. In ruil daarvoor draagt de ontvangende vennootschap bewijzen van deelgerechtigdheid in haar maatschappelijk kapitaal over aan de vennoten van de inbrengende vennootschap.

    3.5.4

    Voorts bevat het voorstel de volgende garantie voor de fiscale neutraliteit bij verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of SCE naar een andere lidstaat: uitstel van heffing over de meerwaarden ter zake van dat gedeelte van de activa dat verbonden wordt met de vaste inrichting waarover de vennootschap nog zal beschikken in de staat waar zij voor de verplaatsing van de statutaire zetel haar fiscale woonplaats had. Deze regel zal ook van toepassing zijn op voor de verplaatsing genomen voorzieningen of gevormde reserves, eventuele verliesovername en het bestaan van een vaste inrichting in een derde lidstaat.

    3.5.4.1

    De mogelijkheid van zetelverplaatsing is uitdrukkelijk in de statuten van deze vennootschappen opgenomen om het vestigingsrecht (een fundamentele vrijheid) te waarborgen. Fiscale bepalingen mogen dus op generlei wijze afbreuk doen aan deze vrijheid.

    3.5.5

    In het voorstel wordt daarnaast uitdrukkelijk bepaald dat de heffing ook wordt uitgesteld in geval van omzetting van bijkantoren in dochterondernemingen.

    3.5.5.1

    Het uitstel van heffing hangt samen met de inbreng van activa en passiva in een vaste inrichting van de inbrengende vennootschap. Dit laatste is niet het geval wanneer een bijkantoor tot dochteronderneming wordt omgevormd, want dan gaan de activa en passiva over op een ontvangende vennootschap (de nieuwe dochter). Oprichting van dochterondernemingen strookt met de doelstellingen van de richtlijn en doet geen afbreuk aan de fiscale prerogativen van de lidstaat in kwestie (de activa en passiva blijven immers onderworpen aan dezelfde fiscale autoriteit). Daarom is het juist, aan te geven dat de richtlijn wel degelijk op deze operaties van toepassing is.

    3.5.6

    Ook wordt voorgesteld, de richtlijn uit te breiden tot aandelenruil waarbij de meerderheid van de stemrechten in de verworven vennootschap wordt verkregen van deelgerechtigden die geen fiscaal ingezetene zijn van een lidstaat van de EU.

    3.5.7

    Voor inbreng van activa en aandelenruil bevat het voorstel ten slotte bepalingen ter voorkoming van economisch dubbele heffing als gevolg van verschillen tussen de nationale regels voor de waardering van aandelen en activa.

    3.5.7.1

    Omdat de ontvangende vennootschap in een later stadium over de meerwaarde van de ingebrachte activa wordt belast, moeten de nationale fiscale regels voor de waardering van de in ruil voor de inbreng verkregen aandelen worden geharmoniseerd. Daarom stelt de Commissie voor de waarde van deze aandelen gelijk te stellen aan de werkelijke waarde die de activa en passiva direct voor de inbreng hadden of de werkelijke waarde van de ontvangen aandelen op het moment van de aandelenruil (uitgezonderd wanneer er sprake is van bezit van eigen aandelen).

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1

    De „Fusierichtlijn” van 23 juli 1990 strekte tot waarborging van de onmisbare fiscale neutraliteit van grensoverschrijdende bedrijfsreorganisaties, maar liet de financiële belangen van de lidstaten onverlet.

    4.2

    Het Comité steunt de Commissievoorstellen ter modernisering van deze richtlijn. De voorstellen belichamen een onontbeerlijke en passende verbetering van de regeling en houden in beginsel geen enkel negatief gevolg (d.w.z. geen nieuwe fiscale formaliteiten of verplichtingen) voor het bedrijfsleven in.

    4.3

    De voorstellen hebben tot doel de richtlijn te moderniseren en de regeling met betrekking tot uitstel van de heffing over de bij herstructureringen ontstane meerwaarden uit te breiden. Verder worden een groeiend aantal vennootschapsvormen (met name de SE en de SCE en doorgaans door het MKB gebruikte vormen) en soorten herstructureringsoperaties (gedeeltelijke splitsing of omzetting van een bijkantoor) uitdrukkelijk genoemd.

    4.4

    De voorschriften aangaande de fiscale neutraliteit zullen ook van toepassing zijn op de SE en de SCE, en met name op eventuele verplaatsing van de statutaire zetel die typerend is voor deze rechtsvormen. Op die manier wordt bijgedragen tot oprichting en beheer van ondernemingen op Europese schaal die niet meer gehinderd zullen worden door de territoriaal beperkte toepassing van het fiscaal en vennootschapsrecht van de lidstaten.

    4.5

    Dank zij al deze wijzigingen zullen bedrijven, waaronder steeds meer mkb's, volledig kunnen profiteren van de voordelen van de interne markt. De vraag of de activiteiten in kwestie nationaal dan wel grensoverschrijdend van aard zijn, wordt fiscaal irrelevant en daardoor kunnen investerings- en herstructureringsbesluiten in alle objectiviteit worden genomen. Dit zou de competitiviteit ten goede moeten komen en ook een positieve weerslag moeten hebben op werkloosheidsbestrijding en creatie van arbeidsplaatsen.

    5.   Bijzondere opmerkingen

    5.1

    De regel dat iedere nieuwe nationale vennootschapsvorm automatisch wordt toegevoegd aan de rechtsvormen die een lidstaat opvoert op de bij de richtlijn gevoegde lijst dient algemene gelding te krijgen. Daarmee is de lijst per definitie actueel en kunnen er dus geen problemen ontstaan.

    5.2

    Bovendien is het cruciaal dat de „Fusie-, Moeder-dochter- en Interesten-royalties”richtlijnen op samenhangende wijze worden gemoderniseerd. Dit geldt zowel voor het werkingsgebied (bijv. de bij de richtlijnen gevoegde lijst van vennootschapsvormen) als voor de voorwaarden om van het voorgestelde fiscale stelsel te kunnen profiteren (bijv. de verlaging van de toereikende deelneming tot 10 % in het kader van de modernisering van de Moeder-dochterrichtlijn).

    5.3

    Verder is de uitbreiding van het toepassingsgebied (tot andere vennootschappen en bedrijfsreorganisaties) onvolledig, en daarmee onbevredigend omdat:

    niet alle soorten heffingen waarmee herstructureringen gepaard gaan zijn meegenomen (met name registratierechten of kapitaalsbelastingen);

    uitstel van de heffing bij verplaatsing van de statutaire zetel slechts is voorbehouden aan de SE en de SCE, terwijl het HvJ in zijn arrest Centros (8) bepaalde dat het recht op vrije vestiging en vrije keuze van de plaats van de statutaire zetel aan alle soorten vennootschappen toekomt.

    5.4

    Ten slotte dient de fiscale neutraliteit bij grensoverschrijdende herstructureringen volledig te zijn gegarandeerd, hetgeen name moet gelden voor voorwaartse verliescompensatie en immunisatie van voorzieningen en reserves.

    6.   Conclusies

    6.1

    Het Comité schaart zich volledig achter de Commissievoorstellen tot wijziging van de Fusierichtlijn. Dank zij deze onontbeerlijke en gepaste wijzigingen zullen bedrijven, waaronder SE's, SCE' en steeds meer mkb's, volledig kunnen profiteren van de voordelen van de interne markt. Dat zou de competitiviteit ten goede moeten komen en ook een positieve weerslag moeten hebben op werkloosheidsbestrijding en creatie van arbeidsplaatsen.

    6.2

    Toch wordt de Commissie verzocht een aantal belangrijke open vragen, die in de bijzondere opmerkingen zijn behandeld, nogmaals te bestuderen.

    Brussel, 25 februari 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. BRIESCH


    (1)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité van 23 oktober 2001: „Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen - Een strategie voor het verschaffen van een geconsolideerde heffingsgrondslag aan ondernemingen voor de vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele EU” (COM (2001) 582 def.)

    (2)  PB 241 van 7 oktober 2002

    (3)  Mededeling van 24 november 2003„Een interne markt zonder belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting — verwezenlijkingen, lopende initiatieven en resterende uitdagingen”

    (4)  Zie: www.europa.eu.int/comm/taxation_costums/taxation/company_tax/conference_rome.htm

    (5)  Richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, PB L 7 van 13 januari 2004

    (6)  Richtlijn 2003/49/EEG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten, PB L 157 van 26 juni 2003, blz. 49

    (7)  COM(2003) 841 def.

    (8)  Zaak C 212/97 (9 maart 1999)


    Top