Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999AC0703

    het "Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën", en het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/68/EEG van de Raad wat scrapie betreft"

    PB C 258 van 10.9.1999, p. 19–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51999AC0703

    het "Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën", en het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/68/EEG van de Raad wat scrapie betreft"

    Publicatieblad Nr. C 258 van 10/09/1999 blz. 0019 - 0023


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:

    - het "Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën", en

    - het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/68/EEG van de Raad wat scrapie betreft"

    (1999/C 258/06)

    Op 22 juni 1999 heeft de Raad besloten, overeenkomstig artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde voorstellen.

    De Afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft op 1 juni 1999 advies uitgebracht. Rapporteur was de heer Ataíde Ferreira.

    Tijdens zijn 365e zitting (vergadering van 7 juli 1999) heeft het Economisch en Sociaal Comité met 82 stemmen vóór en 13 tegen, bij 14 onthoudingen, het volgende advies uitgebracht.

    1. Inleiding

    1.1. De Commissie heeft het Parlement en de Raad op grond van artikel 95 van het Verdrag de volgende wettelijke maatregelen voorgesteld:

    1.1.1. een verordening houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's);

    1.1.2. een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 91/68/EEG van de Raad wat scrapie betreft.

    1.2. De maatregelen vormen de neerslag van de toezeggingen die de Commissie in haar geconsolideerd eindverslag aan de tijdelijke "Commissie follow-up BSE-aanbevelingen" van het Europees Parlement heeft gedaan.

    1.2.1. Aangezien de Unie er niet in is geslaagd de status van volwaardig lid van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE) te verwerven en de Raad helaas niet, zoals het hem betaamt, op de bres is gesprongen voor de belangen en gezondheid van de burgers door ervoor te zorgen dat specifiek risicomateriaal uit de menselijke en dierlijke voedselketen wordt verwijderd, luidt de conclusie dat er nog steeds te weinig wordt gedaan om het risico van verdere verspreiding van de menselijke variant van de ziekte uit te bannen.

    1.3. In januari 1998 heeft de Wetenschappelijke stuurgroep een advies uitgebracht over het specifieke risico van geografische spreiding. In juli van datzelfde jaar heeft de Commissie een aanbeveling over dit onderwerp opgesteld, die helaas niet door alle lidstaten even nauwgezet wordt uitgevoerd.

    1.3.1. Er wordt momenteel op verschillende niveaus onderzoek gedaan, waarvan de resultaten wegens de complexiteit en aard van de materie nog niet beschikbaar zijn. "Preventie" is echter de boodschap en daarom zijn fundamentele maatregelen dringend geboden. Dit voorstel voor een verordening komt daarom als geroepen: het is immers een juridisch instrument dat als geen ander geschikt is om een uniform beleid in de hele EU alsook in derde landen te garanderen en ervoor te zorgen dat de volksgezondheid consequent en zonder concurrentievervalsing wordt beschermd, op een wijze die een snelle aanpassing en verbetering als gevolg van de resultaten van het onderzoek niet in de weg staat.

    1.4. Uit onderzoek is gebleken dat de besmetting van schapen en geiten met het BSE-agens(1) niet langer een theoretische mogelijkheid meer is. De vorm waarin deze spongiforme ziekte bij deze herkauwers tot uiting komt, lijkt erg veel op scrapie, en verticale of horizontale overdracht(2) tussen deze diersoorten is niet uitgesloten.

    1.4.1. De theorie dat de ziekte enkel en alleen via producten afkomstig van runderen zou worden overgebracht, heeft kennelijk afgedaan. Inmiddels wordt ervan uitgegaan dat ook producten van andere herkauwers besmettingsgevaar opleveren en daarom is het zaak aanvullende maatregelen te nemen.

    1.5. Het lijdt geen twijfel dat de horizontale regelgeving inzake TSE's, die hier op grond van artikel 95 van het Verdrag wordt voorgesteld, gerechtvaardigd en opportuun is. Het is echter jammer dat de voorstellen zo laat worden ingediend. De Commissie blijft BSE helaas stiefmoederlijk behandelen en heeft de bovenvermelde aanbeveling veel te laat opgesteld. Bovendien duurde het erg lang voordat zij met een reactie op de eerder genoemde weigering kwam, terwijl in zulke gevallen het motto nog steeds luidt: voorkomen is beter dan genezen.

    1.5.1. Ook kunnen bij een aantal van de bepalingen vraagtekens worden geplaatst, bijvoorbeeld waar gesproken wordt over voorschriften voor maximale preventie en waar preventie van de ziekte en bescherming van de volksgezondheid ondergeschikt lijkt te zijn aan eigenbelang.

    1.6. Het onderhavige voorstel is een poging tot codificatie, die ruimte laat voor verdergaande verbetering van de voorschriften hetzij in de legislatieve fase, hetzij later bij een aanpassing van de procedure voor de herziening van de voorgestelde verordening. De voorgestelde maatregelen hebben betrekking op de preventie en beheersing en bestrijding van de belangrijkste TSE's bij dieren, voor zover het daarbij gaat om voedingsmiddelen en diervoeders; industriële, cosmetische en medicinale producten, alsook medische hulpmiddelen vallen echter niet onder de regeling.

    1.7. Voor dierlijk afval (waarvan de verwijdering een zeer groot probleem is), alsook voor gelatine en gesmolten dierlijk vet worden aparte wettelijke regels opgesteld.

    1.7.1. Er zijn twijfels gerezen omtrent de weinige gegevens die bekend zijn over de temperatuur waarbij een "prion" kan worden uitgeschakeld(3). Ook moet onderzoek worden verricht naar de milieuproblemen die worden veroorzaakt door ontoereikende opslagvoorzieningen, en moet worden gekeken naar het feit dat de verplichting om afval dat overblijft na de behandeling van risicomateriaal te verwerken, niet altijd wordt nagekomen. Alle ogen zijn nu gericht op de Commissie, die een voorstel voor een verordening moet indienen waarmee zowel de gezondheid van mens en dier als de bescherming van milieu langs juridische weg worden gegarandeerd.

    1.7.2. Ook wordt vol verwachting uitgekeken naar de codificatie en aanpassing van de wettelijke regels inzake gelatine en gesmolten dierlijk vet en naar een betere bescherming van de volksgezondheid op dit gebied.

    1.8. Voor derde landen die goederen uitvoeren naar en invoeren uit de EU gelden dezelfde voorschriften, wat zorgt voor de nodige samenhang en fundamentele billijkheid.

    1.9. In zijn advies over "De diverse gevolgen van de BSE-crisis in de Europese Unie"(4) hield het ESC in juli 1996 al een pleidooi voor een verbod op de productie van en handel in alle diervoer op basis van diermeel dat bestemd is voor herkauwers, en vroeg het zich af of het niet beter zou zijn dit verbod uit te breiden tot niet-herkauwers; tegelijkertijd zouden er betrouwbare systemen voor de vervaardiging van diervoer voor huisdieren en dieren in gevangenschap, alsook voor voedingsmiddelen moeten worden opgezet. Bovendien zouden de verspreiding van en handel in door de WHO-deskundigen als zeer gevaarlijk bestempelde produkten afkomstig van runderen moeten worden verboden.

    1.10. Indien deze verordening wordt goedgekeurd, beschikt de Europese Unie formeel over de middelen om direct in te grijpen.

    1.11. De bepalingen zijn verdeeld over acht hoofdstukken en tien bijlagen en zijn met ingang van 1 juli 2000 (althans volgens de mondelinge verklaring van de vertegenwoordiger van de Commissie, n.a.v. de uiteenlopende versies in de verschillende talen) van toepassing. De verordening treedt echter pas in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad. Het zou een goede zaak zijn indien de communautaire instellingen het eens zouden worden over een snellere inwerkingtreding.

    1.11.1. Het wetgevingsproces wordt zó laat in gang gezet dat het - het zij gezegd - voor de communautaire en nationale instanties wel érg kort dag wordt om alle procedures die met het oog op een correcte toepassing van de verordening zijn vereist, op tijd in te voeren en te testen.

    1.11.2. Bovendien moeten alle betrokken instanties en alle bestuurslagen een grote politieke bereidheid aan de dag leggen en zich met man en macht inzetten om deze verordening ten uitvoer te leggen. Feit is immers dat de organisatie van zowel de controle en de beoordeling als de bestraffing van onoirbare praktijken op sommige plaatsen in de Europese Unie zeer te wensen over blijft laten.

    1.12. Het Comité, dat zich onlangs heeft uitgesproken voor "een algemeen verbod op het gebruik van vlees van zoogdieren en beendermeel in veevoerders"(5), spreekt zich uit voor een herziening van het verordeningsvoorstel uitgaande van de volgende opmerkingen.

    2. Bijzondere opmerkingen bij het voorstel voor een verordening

    2.1. Artikel 3 en bijlage I bevatten een reeks definities en toelichtingen die bijdragen tot een beter begrip van de materie. Een aantal definities dient te worden aangevuld. Een andere mogelijkheid is dat de verschillende taalversies zorgvuldig worden bekeken en bepaalde begrippen nader worden uitgelegd om aan te tonen dat zij ofwel met elkaar verband houden ofwel elkaar eenvoudigweg uitsluiten, zoals bijvoorbeeld het begrip "geografisch gebied" en "geografisch actiegebied".

    2.2. Krachtens artikel 4 beschikt de Commissie over de wettelijke bevoegdheid om vrijwaringsmaatregelen vast te stellen telkens wanneer het gevaar voor overdracht van een TSE een bedreiging voor het leven of de gezondheid van mens of dier in de Gemeenschap vormt en de bevoegde autoriteit dit gevaar onderschat of niet onderkent. De Commissie kan deze maatregelen hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van een andere lidstaat vaststellen.

    2.2.1. Het gaat hier om een instrument dat essentieel is voor de bescherming van de volksgezondheid en de goede werking van de interne markt. Daarom is het van belang te weten of deze bepaling wel doeltreffend is. Ook de blijkbaar slechte coördinatie tussen het desbetreffende Directoraat-Generaal van de Commissie enerzijds en de lidstaten anderzijds verdient daarom alle aandacht. Fraaie regels hebben geen nut als zij niet correct en op tijd worden uitgevoerd. Het Comité is bovendien bang dat, onverminderd de verantwoordelijkheid van het Veterinair Comité het mechanisme voor de aanwijzing van de verantwoordelijke hiervoor niet altijd naar behoren functioneert.

    2.3. In Hoofdstuk II komt de bepaling van de BSE-status aan de orde, de spil waar deze nieuwe regeling om draait.

    2.3.1. Lidstaten en belanghebbende derde landen dienen ter bepaling van hun BSE-status voor hun gehele gebied of voor elk van hun regio's een aanvraag daartoe in, vergezeld van de in bijlage II, hoofdstuk A, van de verordening bedoelde gegevens. Indien gegevens ontbreken, zullen de betrokken gebieden door de Commissie zelf worden ingedeeld op grond van de door het bevoegde comité verstrekte gegevens. Ten aanzien van de door de landen aan de Commissie te verstrekken gegevens kunnen de volgende vragen worden gesteld:

    2.3.1.1. Het begrip "geografisch gebied" (Bijlage II, Hoofdstuk A, punt 2, sub b) wordt in de genoemde bijlage niet verder uitgelegd en vergt nadere toelichting (cfr. punt 7, sub d). Er bestaat bovendien, in het kader van ANIMO (Animal Moves Management System, een computernetwerk voor gegevensuitwisseling tussen veterinaire autoriteiten), ook zoiets als een "gebied waar maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid worden genomen" (ADNS). Te veel termen en regelingen werken fraude in de hand en zadelen de boeren onnodig met moeilijkheden op.

    2.3.1.2. In punt 6, sub g) wordt gesproken over "stammen van BSE- en scrapie-agentia". Er zijn verscheidene stammen van scrapie-agentia bekend. De Commissie wordt echter verzocht, gezien het dwingende karakter van de regelgeving, toe te lichten welke wetenschappelijke gegevens aan deze eis ten grondslag liggen.

    2.3.2. Het lijkt erop dat de nieuwe regeling op passende wijze ten uitvoer kan worden gelegd: het Permanent Veterinair Comité wordt erbij betrokken en er zal volgens het beginsel van hoor en wederhoor worden gewerkt, wat betekent dat alle standpunten in overweging zullen worden genomen. De Commissie heeft toegezegd nog tijdens het wetgevingsproces criteria op te stellen voor het inschatten van het risico van blootstelling van de mens aan BSE.

    2.4. Volgens bijlage II (hoofdstuk B) worden voor de bepaling van de BSE-status van lidstaten, regio's daarvan of derde landen vier categorieën aanbevolen. Categorie 1 betekent: veilig gebied of zone die vrij is van besmetting.

    2.5. Aangezien het Internationaal bureau voor dierziekten binnenkort een statusregeling zal vaststellen waaraan de lidstaten en de EU actief hebben meegewerkt, beveelt het Comité aan dat de EU bij de vaststelling van de BSE-status overeenkomstig hoofdstuk II, artikel 5, in samenhang met Bijlage II, hoofdstuk B, de OIE-indeling van landen of zones toepast.

    2.5.1. Het Comité is het ten volle eens met de aanpak van de Commissie en ook van het Internationaal bureau voor dierziekten waarbij een differentiëring van het gespecificeerde risicomateriaal plaatsvindt volgens het geografische risico. Hierbij wordt rekening gehouden met het verschillende BSE-risico in de lidstaten en de geografische gebieden.

    2.5.1.1. De indeling moet volgens het BSE-hoofdstuk van het Internationaal bureau voor dierziekten in de volgende categorieën landen of regio's plaatsvinden:

    - BSE-vrij land of gebied;

    - voorlopig BSE-vrij land of gebied;

    - land of gebied met gering aantal BSE-gevallen;

    - land of gebied met hoog aantal BSE-gevallen.

    2.5.2. Volgens het EG-Verdrag (artikel 95, lid 3) moet de Commissie bij haar voorstellen op het gebied van volksgezondheid, milieubescherming en consumentenbescherming uitgaan van een hoog beschermingsniveau (artikel 100 A, lid 3).

    2.5.3. Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op informatie over het aantal BSE-gevallen gedurende een periode van 7 jaar. Alles wijst erop dat deze gegevens niet volledig ten volle beschikbaar zullen zijn. Bovendien is een periode van 7 jaar, zoals gezegd, maar een middellange periode, die volgens sommigen, gezien de beschikbare gegevens, aan de korte kant is. Dat is iets waarover de wetgever zich moet buigen.

    2.5.4. Belangrijker nog dan de gezondheid van herkauwers, die men aan de hand van deze verordening wil beschermen door het gebruik van vlees (in meel) en beenderen in veevoer te verbieden, is volgens het Comité in zijn advies de gezondheid van de mens; daarom moet de handel in alle risicodragende producten afkomstig van herkauwers die ervan worden verdacht BSE op de mens te kunnen overdragen in de hele Europese Unie of in alle in de bijlage vermelde gebieden worden verboden. Daarbij moeten de aanbevelingen van de WHO worden opgevolgd, een organisatie die bij de beoordeling van de risico's steeds rechtlijnig is geweest en zich onafhankelijker heeft opgesteld.

    2.5.5. Zolang de Europese Unie niet op haar gehele grondgebied (in dit geval omvat dat ook de EER en Zwitserland) het hoofd heeft geboden aan de kwalijke gevolgen van de fouten die door een blind streven naar snelle winst zijn gemaakt en die reeds tot de dood van diverse burgers(6) en aanzienlijke schade voor de landbouwers en veetelers hebben geleid, alsook enorme, nog niet bekende financiële lasten voor de Gemeenschap en de lidstaten hebben veroorzaakt, moet de menselijke consumptie van alle potentieel gevaarlijke producten worden verboden. Daar heeft het ESC overigens in 1996 al voor gepleit.

    2.5.6. Ondanks alle inspanningen worden de Europese voorschriften inzake de werking van de slachthuizen zeer slecht nageleefd, en het is overbekend dat er voor een degelijke intracommunautaire controle, die in eerste instantie door de lidstaten zelf moet worden uitgevoerd, geen sprake is. Het handelsverkeer van levende dieren, vleesproducten en producten op basis van vlees roept dan ook grote twijfels op: niemand kan garanderen dat de huidige controlesystemen doeltreffend zijn, en grenscontroles alsmede controle van producten die uit andere lidstaten afkomstig zijn, zijn verboden.

    2.6. Voorgesteld wordt (artikel 6) een uitgebreid scholingsprogamma op te zetten voor alle betrokkenen, zodat het eerder beschreven probleem van het gebrek aan medewerkers gedeeltelijk wordt opgelost. Toch zal dit onvoldoende zijn indien de lidstaten, met steun van de Europese Unie weliswaar, geen aandacht besteden aan structurele aspecten, die zeker aan de orde zullen komen bij de beoordeling van de jaarverslagen die de lidstaten moeten opstellen (bijlage III-B). Essentieel is dat alle bewustmakingscampagnes in zowel de Europese Unie als in derde landen op één lijn zitten.

    2.7. Gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in bijlage IV moet worden verwijderd en vernietigd. Het mag niet in de handel worden gebracht voor gebruik in voedingsmiddelen, diervoeders en meststoffen, tenzij de dieren aan een test zijn onderworpen. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 2.5 zij tevens op het volgende gewezen:

    2.7.1. Het Comité vindt dat de verwijdering van het distale gedeelte van de kronkeldarm (categorie 2 sub b), categorie 3 sub b) en categorie 4 sub c)) niet realistisch en tegelijk erg riskant is, hoe goed de opleiding van de mensen in de vleesverwerkende industrie ook is. Verwijdering van de gehele dunne darm lijkt veiliger.

    2.7.2. De betrouwbaarheid van het onderzoek is een heikel en erg belangrijk punt. Het is nog niet bekend wanneer de bedoelde onderzoeken beschikbaar zullen zijn en nog minder wanneer zij in de Europese Unie en derde landen zullen worden gebruikt, hoewel de onlangs verspreide informatie(7) zeer hoopgevend is.

    2.7.3. Alleen post-mortem-onderzoek (histopathologische, immunocytochemische en een aantal immuno-enzymatische tests) blijkt zekerheid te bieden.

    2.7.4. De Commissie zou zich meer moeten baseren op de werkzaamheden van de Europese onderzoeksnetwerken inzake TSE om haar wetgevingsvoorstellen beter te onderbouwen. Dan zou namelijk een aantal onlogische zaken of kunstgrepen, die slechts in het kader van sectoraal beleid of met het oog op de bevoordeling van bepaalde commerciële belangen verklaard kunnen worden, uit dit voorstel verdwijnen.

    2.8. De verordening is weinig verhelderend waar het gaat om de bemonstering van verdachte dieren (Bijlage III, hoofdstuk A) en de wetenschappelijke referenties van de tests, de nauwkeurige beschrijving en betrouwbaarheid ervan, het soort controle en de interpretatie van het resultaat.

    2.9. In niet in categorie 1 ingedeelde lidstaten of regio's daarvan mogen bepaalde slachtmethoden niet worden gebruikt (artikel 8, lid 3). De verordening zou moeten vermelden welke technieken acceptabel zijn om bepaalde ongewenste praktijken te voorkomen (zoals het in de handel brengen van delen van de hersenen).

    2.10. Wat diervoeding betreft (artikel 9), moet het vervoederen van van zoogdieren afgeleid eiwit aan herkauwers effectief worden verboden.

    Volgens artikel 9 is het in in categorie 4 ingedeelde lidstaten, respectievelijk regio's daarvan, verboden:

    - van zoogdieren afgeleide eiwitten aan enig landbouwhuisdier te vervoederen, en

    - van herkauwers afgeleide eiwitten aan enig zoogdier, met uitzondering van honden (overeenkomstig bijlage V), te vervoederen.

    2.10.1. Volgens het Comité heeft de door de Commissie gebruikte uitdrukking "landbouwhuisdieren" betrekking op dieren die voor de veeteelt worden gebruikt.

    2.10.2. De uitzondering voor honden moet worden verantwoord, want deze goedbedoelde maatregel, zo die al wordt goedgekeurd, spreekt niet voor zich, eens te meer omdat het hondenvoer dat op de markt is ook voor andere doeleinden kan worden gebruikt.

    2.10.3. Ook moet worden uitgelegd waarom pelsdieren, die vleeseters zijn, niet van de regeling worden uitgesloten.

    2.10.4. Het voorstel vermeldt niets over het feit dat van herkauwers afgeleide eiwitten onmogelijk op betrouwbare wijze kunnen worden opgespoord in diervoeders en gemakkelijk kunnen worden "verward" met eiwitten van andere zoogdieren, met alle gevolgen vandien (zie in verband hiermee het desideratum in het advies van het Comité van 28 januari 1999(8).

    2.11. In artikel 12 wordt bepaald dat voor elk dier dat ervan wordt verdacht met een TSE te zijn geïnfecteerd, verplaatsingsbeperkingen worden ingesteld en dat het verdachte dier eventueel wordt geslacht (lid 2).

    - In dit artikel zou naar bijlage III moeten worden verwezen en deze bijlage zou moeten worden aangepast zodat zij beter overeenstemt met de preventieve maatregelen die in artikel 12 worden genoemd. De huidige formulering van deze bijlage bevat thans tegenstrijdigheden wat de bemonstering van de subpopulatie betreft.

    2.12. In lid 4 van artikel 13 wordt bepaald dat de eigenaars de marktwaarde vergoed krijgen van de dieren die zijn geslacht of de producten die zijn vernietigd (bijvoorbeeld sperma).

    - Het is niet meer dan billijk dat deze vergoeding onverwijld wordt uitbetaald en dat daar bovenop rente wordt uitgekeerd indien deze betaling op zich laat wachten.

    2.12.1. De verordening zou, op zijn minst in een considerans, uitdrukkelijk moeten vermelden dat deze vergoeding en eventuele rente door de Gemeenschap en de lidstaat in kwestie worden betaald.

    2.13. Wanneer de dieren worden ingevoerd uit landen of regio's van de categorieën 2, 3 en 4 (indien voor deze indeling wordt gekozen), worden zij geïdentificeerd aan de hand van een permanent identificatiesysteem waarmee het moederdier en het beslag van oorsprong kunnen worden getraceerd. Er zij aan herinnerd (zie 2.7) dat de communautaire regels terzake nog niet overal worden toegepast en dat het voorstel om onderscheid te maken tussen de categorieën 3 en 4 door bovengenoemde belangengroepen is geïnspireerd. Dit onderscheid berust uitsluitend op commerciële gronden en werkt in de hand dat verdachte gevallen niet worden aangegeven, met alle gevolgen van dien voor de volksgezondheid.

    3. Bijzondere opmerkingen bij het voorstel voor een richtlijn

    3.1. Het betreft hier een wijziging van Richtlijn 91/68/EEG ten gevolge van de nieuwe verordening.

    3.2. Het Comité steunt het voorstel van de Commissie, met dien verstande dat de voorgestelde wijziging in nationale wetgeving moet zijn omgezet op het moment dat de eerder besproken verordening in werking treedt.

    4. Conclusies

    4.1. Het Economisch en Sociaal Comité steunt de voorstellen van de Commissie, met dien verstande dat:

    4.1.1. de hoofdstukken II en III van het voorstel voor een verordening en de bijbehorende bijlagen worden herzien in het licht van artikel 100A, lid 3, van het Verdrag, een bepaling die de Commissie overeenkomstig artikel 155 in acht moet nemen; ook moet worden gekeken naar de resolutie van het Parlement ter zake, waarnaar onlangs nog werd verwezen in de resolutie naar aanleiding van de behandeling van het halfjaarlijks verslag van de Commissie(9);

    4.1.2. de tekst van het voorstel voor een verordening in zijn geheel moet worden verbeterd, om de vele twijfels die in de voorgaande paragrafen van dit advies zijn besproken, weg te nemen;

    4.1.3. De termijn voor omzetting van het voorstel voor een richtlijn in nationaal recht moet worden afgestemd op die van de verordening.

    Brussel, 7 juli 1999.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    B. RANGONI MACHIAVELLI

    (1) Cf. The Lancet, nr. 353, 13 februari 1999.

    (2) Cf. Tweede halfjaarlijkse verslag over de BSE-follow-up - COM (1998) 598 def., blz. 30.

    (3) "Symposium on Prion ane Lentiviral Disease", augustus 1998, Reykjavik, IJsland.

    (4) PB C 295 van 7.10.1996, blz. 55.

    (5) PB C 101 van 12.4.1999, blz. 89.

    (6) Cf. The Lancet, afl. 353, 20 maart 1999, blz. 979.

    (7) Dienst van de woordvoerder, 25 juni 1999, IP 99/42.

    (8) PB C 101 van 12.4.1999, blz. 89.

    (9) Resolutie A4-0083/99, aangenomen door de commissie "landbouw en milieu" van het EP in maart 1999.

    BIJLAGE

    bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

    Verworpen wijzigingsvoorstel

    Het volgende wijzigingsvoorstel werd tijdens de beraadslaging verworpen:

    Paragraaf 2.10.3

    Deze paragraaf dient te worden geschrapt.

    Uitslag van de stemming

    Vóór: 29, tegen: 45, onthoudingen: 26.

    Top