Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R0391

    Uitvoeringsverordening (EU) 2021/391 van de Raad van 4 maart 2021 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

    PB L 77 van 5.3.2021, p. 2–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/391/oj

    5.3.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 77/2


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/391 VAN DE RAAD

    van 4 maart 2021

    tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), en met name artikel 14, lid 1,

    Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Raad heeft op 5 maart 2014 Verordening (EU) nr. 208/2014 vastgesteld.

    (2)

    Naar aanleiding van een toetsing door de Raad moeten de vermeldingen voor twee personen worden geschrapt en moet in bijlage I bij de Verordening (EU) nr. 208/2014 de informatie over het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden geactualiseerd.

    (3)

    Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 4 maart 2021.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A.P. ZACARIAS


    (1)  PB L 66 van 6.3.2014, blz. 1.


    BIJLAGE

    Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In deel A (“Lijst van in artikel 2 bedoelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen”) worden de vermeldingen voor de volgende personen geschrapt:

    13.

    Dmytro Volodymyrovych Tabachnyk;

    15.

    Serhiy Hennadiyovych Arbuzov.

    2)

    Deel B (“Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming”) wordt vervangen door:

    “B.

    Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming

    Het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming op grond van het wetboek van strafvordering van Oekraïne

    Artikel 42 van het wetboek van strafvordering van Oekraïne (“het wetboek van strafvordering”) bepaalt dat iedere persoon die verdachte of beklaagde is in een strafproces het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming geniet. Het gaat onder meer om het recht om te weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht of beschuldigd; het recht om uitdrukkelijk en onverwijld in kennis gesteld te worden van zijn rechten op grond van het wetboek van strafvordering; het recht om bij eerste verzoek toegang te krijgen tot een advocaat; het recht verzoekschriften voor procedurele handelingen in te dienen; en het recht beroep aan te tekenen tegen beslissingen en een handelen of nalaten van de rechercheur, de openbaar aanklager en de onderzoeksrechter.

    Artikel 303 van het wetboek van strafvordering maakt onderscheid tussen beslissingen en omissies die tijdens het vooronderzoek kunnen worden aangevochten (eerste lid) en beslissingen en een handelen of nalaten die tijdens de voorbereidende procedure voor de rechtbank in aanmerking kunnen worden genomen (tweede lid). Artikel 306 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat klachten tegen beslissingen en een handelen of nalaten van de rechercheur of openbaar aanklager moeten worden beoordeeld door een onderzoeksrechter van een lokale rechtbank in aanwezigheid van de eiser of zijn advocaat of wettelijk vertegenwoordiger. Artikel 308 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat klachten over het niet in acht nemen van een redelijke termijn door de rechercheur of openbaar aanklager tijdens het vooronderzoek kunnen worden ingediend bij een hogere openbaar aanklager en dat die klachten moeten worden behandeld binnen drie dagen na de indiening ervan. Voorts is in artikel 309 van het wetboek van strafvordering bepaald dat de beslissingen van onderzoeksrechters vatbaar zijn voor beroep, en dat andere beslissingen door de rechter getoetst kunnen worden tijdens de voorbereidende procedure voor de rechtbank. Voorts is een aantal onderzoekshandelingen alleen mogelijk na een beslissing van een onderzoeksrechter of rechtbank (bv. inbeslagname van goederen op grond van de artikelen 167-175, en conservatoire maatregelen op grond van de artikelen 176-178, van het wetboek van strafvordering).

    Toepassing van het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van elk van de op de lijst geplaatste personen

    1.

    Viktor Fedorovitsj Janoekovitsj

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Janoekovitsj, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het besluit van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne van 11 augustus 2020, waarin het Hooggerechtshof het verzoekschrift van het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne heeft onderzocht en toestemming heeft verleend om de heer Janoekovitsj aan te houden. In zijn uitspraak bevestigde de onderzoeksrechter dat een redelijk vermoeden bestaat van de betrokkenheid van de heer Janoekovitsj bij een strafbaar feit in verband met verduistering en bevestigde de status van de heer Janoekovitsj als verdachte in de strafrechtelijke procedure.

    Het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding stelde tevens vast dat de heer Janoekovitsj sinds 2014 buiten Oekraïne verblijft. Het Hooggerechtshof concludeerde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de heer Janoekovitsj zich verborgen houdt voor de instanties die het vooronderzoek voeren.

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Janoekovitsj zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen meetellen voor de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Janoekovitsj aangerekend worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    2.

    Vitaly Yurievitsj Zachartsjenko

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Zachartsjenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 21 mei 2018, 23 november 2018 en 27 november 2019 waarin toestemming wordt gegeven om de heer Zachartjsenko in hechtenis te nemen.

    Bovendien beschikt de Raad over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Zachartsjenko op te sporen. Op 12 februari 2020 heeft de onderzoeksinstantie besloten de heer Zachartsjenko op de internationale lijst van gezochte personen te plaatsen en het verzoek door te sturen naar de dienst Internationale Politiesamenwerking van de Nationale Politie van Oekraïne zodat hij in de Interpoldatabank kan worden opgenomen.

    Op 28 februari 2020 werd het vooronderzoek hervat en werden procedurele en onderzoekshandelingen uitgevoerd. De onderzoeksinstantie heeft het vooronderzoek op 3 maart 2020 geschorst en is tot de conclusie gekomen dat de heer Zachartsjenko zich voor de onderzoeksinstantie en het gerecht verborgen houdt om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen, dat zijn verblijfplaats onbekend is en dat alle onderzoeks- (opsporing) en procedurele handelingen die in afwezigheid van verdachten kunnen worden uitgevoerd, zijn uitgevoerd. Dat opschortingsbesluit was vatbaar voor beroep.

    Er kan geen schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden vastgesteld wanneer de verdediging die rechten niet uitoefent.

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Zachartsjenko zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen meetellen voor de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de bovenbeschreven omstandigheden die de heer Zachartsjenko aangerekend worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    3.

    Viktor Pavlovitsj Psjonka

    De strafrechtelijke procedure met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Psjonka, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het feit dat op 22 december 2014 een schriftelijke kennisgeving van verdenking is afgegeven, uit het feit dat tegen de beslissing van 16 juni 2017 tot schorsing van de strafrechtelijke procedure beroep kon worden aangetekend, alsmede uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 12 maart 2018, 13 augustus 2018 en 5 september 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Psjonka aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

    De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Psjonka op te sporen. Op 24 juli 2020 is een verzoek om internationale rechtshulp gericht aan de bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie om de verblijfplaats van de verdachte vast te stellen en de heer Psjonka te ondervragen. Dat verzoek is nog in behandeling. Het vooronderzoek werd op 24 juli 2020 geschorst vanwege de noodzaak procedurele handelingen te verrichten in het kader van internationale samenwerking.

    De Russische autoriteiten hebben de in 2016 en 2018 aan hen gerichte verzoeken om internationale rechtshulp afgewezen.

    Met zijn beslissing van 2 oktober 2020 heeft het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne het door de advocaat van de heer Psjonka ingediende verzoek om intrekking van de kennisgeving van verdenking van 23 december 2014 afgewezen. Het Hooggerechtshof concludeerde dat de kennisgeving van verdenking overeenkomstig het wetboek van strafvordering van Oekraïne was betekend en bevestigde de status van de heer Psjonka als verdachte in de strafrechtelijke procedure.

    Op 7 mei 2020 en 9 november 2020 heeft het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne geweigerd een procedure in te stellen naar aanleiding van de klacht van advocaten ten aanzien van het stilzitten van het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne in de strafrechtelijke procedures. De Beroepskamer van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding heeft die beslissingen op respectievelijk 1 juni 2020 en 26 november 2020 bevestigd.

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Psjonka het onderzoek ontwijkt, niet mogen meetellen bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn geëerbiedigd is. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Psjonka aangerekend worden en de eerdere niet-uitvoering van de verzoeken om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    6.

    Viktor Ivanovitsj Ratusjniak

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Ratusjniak, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 21 mei 2018, 23 november 2018 en 4 december 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Ratusjniak aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

    De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Ratusjniak op te sporen. Op 12 februari 2020 heeft de onderzoeksinstantie besloten de heer Ratusjniak op de internationale lijst van gezochte personen te plaatsen en de dienst Internationale Politiesamenwerking van de Nationale Politie van Oekraïne het verzoek toe te sturen zodat hij in de Interpoldatabank kan worden opgenomen.

    Op 28 februari 2020 werd het vooronderzoek hervat om procedurele en onderzoekshandelingen uit te voeren. De onderzoeksinstantie heeft het vooronderzoek op 3 maart 2020 geschorst en geconcludeerd dat Ratusjniak zich verborgen hield voor de onderzoeksinstanties en het gerecht om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen, dat zijn verblijfplaats onbekend is en dat alle onderzoeks- (opsporings-) en procedurele handelingen die in afwezigheid van verdachten kunnen worden uitgevoerd, zijn uitgevoerd. Dat opschortingsbesluit was vatbaar voor beroep.

    Er kan geen schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden vastgesteld wanneer de verdediging die rechten niet uitoefent.

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Ratusjniak zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de hierboven beschreven omstandigheden die de heer Ratusjniak worden aangerekend, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    7

    Oleksandr Viktorovitsj Janoekovitsj

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Janoekovitsj, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd.

    De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Janoekovitsj op te sporen, die in de Russische Federatie verblijft en zich aan het onderzoek onttrekt.

    Conform de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Janoekovitsj zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de hierboven beschreven omstandigheden die de heer Janoekovitsj worden aangerekend, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    9.

    Artem Viktorovitsj Psjonka

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Psjonka, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het feit dat een schriftelijke kennisgeving van verdenking op 29 december 2014 is afgegeven, uit het feit dat tegen de beslissing van 16 juni 2017 tot schorsing van de strafrechtelijke procedure beroep kon worden aangetekend, alsmede uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 12 maart 2018, 13 augustus 2018 en 5 september 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Psjonka aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

    De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Psjonka op te sporen. Op 24 juli 2020 is een verzoek om internationale rechtshulp gericht aan de bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie om de verblijfplaats van de verdachte vast te stellen en hem te ondervragen. Het verzoek is nog in behandeling. Het vooronderzoek werd op 24 juli 2020 geschorst in verband met de noodzaak om procedurele handelingen te verrichten in het kader van internationale samenwerking.

    De Russische autoriteiten hebben het in 2018 aan hen gerichte verzoek om internationale rechtshulp afgewezen.

    Het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne heeft in zijn beslissing van 8 juli 2020 het door de advocaat van de heer Psjonka ingediende verzoek om het besluit tot schorsing van het vooronderzoek van 30 april 2015 te annuleren, afgewezen. Het Hooggerechtshof heeft tevens geconcludeerd dat de kennisgeving van verdenking overeenkomstig het wetboek van strafvordering van Oekraïne is betekend en de status van verdachte van de heer Psjonka heeft bevestigd.

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Psjonka zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Psjonka worden aangerekend en een eerdere niet-uitvoering van het verzoek om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    12.

    Sergei Vitalyovitsj Koertsjenko

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Koertsjenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissing van de onderzoeksrechter van 7 maart 2018 waarbij toestemming werd verleend voor een speciaal onderzoek in absentia. Bovendien werd de verdediging op 28 maart 2019 ervan in kennis gesteld dat het vooronderzoek was afgesloten en kreeg zij toegang tot het dossier om er zich vertrouwd mee te maken. De Raad beschikt over informatie dat de verdediging bezig is zich vertrouwd te maken met het dossier.

    Het Hof van Beroep van Odessa heeft bij beslissing van 29 april 2020 het beroep van de aanklager toegewezen en de heer Koertsjenko preventieve hechtenis opgelegd. Het Hof heeft ook verklaard dat de heer Koertsjenko in 2014 uit Oekraïne is vertrokken en dat zijn woonplaats niet kan worden vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de heer Koertsjenko zich verborgen houdt voor de onderzoeksinstanties om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen.

    De Raad werd ervan in kennis gesteld dat de Oekraïense autoriteiten op 29 april 2020 een verzoek om internationale rechtshulp aan de Russische Federatie hebben gericht, dat op 28 juli 2020 is teruggestuurd en niet zou worden uitgevoerd.

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Koertsjenko het onderzoek ontwijkt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn worden geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van de rechter beschreven omstandigheden die de heer Koertsjenko worden aangerekend en de niet-uitvoering van het verzoek om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

    17.

    Oleksandr Viktorovitsj Klimenko

    De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

    Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Klimenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 1 maart 2017 en 5 oktober 2018 waarbij toestemming werd verleend voor een speciaal onderzoek in absentia. De Raad merkt op dat de verdediging in kennis is gesteld van de voltooiing van het vooronderzoek in respectievelijk 2017 en 2018 en sindsdien gegevens van de strafrechtelijke procedure heeft ontvangen met de bedoeling zich er vertrouwd mee te maken. De beoordeling en het onderzoek door de verdediging van de grote hoeveelheid gegevens die beschikbaar zijn in verband met het vooronderzoek van strafrechtelijke procedures is aan de gang. De Raad is van mening dat de lange periode om zich vertrouwd te maken met het dossier de verdediging moet worden aangerekend.”.


    Top