EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R1140

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1140 van de Commissie van 30 juli 2020 betreffende herinstelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‐251/18, Trace Sport

C/2020/5117

PB L 248 van 31.7.2020, p. 5–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2020/1140/oj

31.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1140 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2020

betreffende herinstelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‐251/18, Trace Sport

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (“de basisverordening”) (1), en met name artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN EN ARRESTEN VAN HET GERECHT EN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE

1.   Geldende maatregelen

(1)

In 2011 heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 een definitief antidumpingrecht ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de oorspronkelijke maatregelen”) (2) naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(2)

In 2013 heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 de oorspronkelijke maatregelen uitgebreid naar rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (de “litigieuze verordening”) (3), na een onderzoek naar ontwijking op grond van artikel 13 van de basisverordening (het “antiontwijkingsonderzoek”).

2.   Arrest van het Gerecht in zaak T‐413/13 en arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken C‐248/15 P, C‐254/15 P en C‐260/15 P

(3)

City Cycles Industries (“City Cycle”) heeft bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de litigieuze verordening.

(4)

Bij arrest van 19 maart 2015 in zaak T‐413/13, City Cycle Industries/Raad, heeft het Gerecht van de Europese Unie artikel 1, leden 1 en 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 nietig verklaard voor zover het City Cycle Industries (“City Cycle”) betreft.

(5)

De tegen het arrest van het Gerecht van 19 maart 2015 ingestelde hogere voorzieningen zijn afgewezen bij het arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2017 in de gevoegde zaken C‐248/15 P, C‐254/15 P en C‐260/15 P (4) (City Cycle Industries/Raad).

(6)

Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie is de Commissie bij bericht van 11 april 2017 (5) overgegaan tot gedeeltelijke heropening van het onderzoek naar ontwijking bij de invoer van rijwielen verzonden uit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, dat heeft geleid tot de vaststelling van de litigieuze verordening, en heeft zij het onderzoek hervat op het punt waarop de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. De heropening was beperkt tot de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie met betrekking tot City Cycle. Deze heropening heeft geleid tot de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/28 van de Commissie van 9 januari 2018 tot herinstelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, afkomstig van City Cycle Industries (6) (de “City Cycleverordening”).

3.   Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-251/18

(7)

Bij arrest van 19 september 2019 in zaak C‐251/18, Trace Sport, heeft het Hof van Justitie, in antwoord op een door de rechtbank Noord-Holland ingediend verzoek om een prejudiciële beslissing, voor recht verklaard dat de litigieuze verordening (7) ongeldig is voor zover zij van toepassing is op de invoer van vanuit Sri Lanka verzonden rijwielen, ongeacht of deze al dan niet als van oorsprong uit Sri Lanka zijn aangegeven. Het Hof van Justitie heeft geconcludeerd dat de litigieuze verordening geen individuele analyse bevatte van ontwijkingspraktijken waarbij Kelani Cycles en Creative Cycles betrokken zouden zijn. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de conclusie inzake het bestaan van overladingspraktijken in Sri Lanka rechtens niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de uitdrukkelijke dubbele vaststelling van de Raad, te weten, enerzijds, het bestaan van een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de Unie en Sri Lanka, en anderzijds, het gebrek aan medewerking van een aantal producenten-exporteurs. Op basis hiervan heeft het Hof van Justitie de litigieuze verordening ongeldig verklaard voor zover zij van toepassing is op de invoer van uit Sri Lanka verzonden rijwielen, ongeacht of deze al dan niet als van oorsprong uit Sri Lanka zijn aangegeven.

4.   Gevolgen van het arrest in zaak C‐251/18

(8)

Overeenkomstig artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de instellingen van de Unie de maatregelen nemen die nodig zijn om het arrest van 19 september 2019 uit te voeren.

(9)

Uit de rechtspraak volgt dat wanneer een verordening tot instelling van antidumpingrechten bij een arrest van het Hof van Justitie nietig of ongeldig wordt verklaard, de instelling die de maatregelen moet nemen die ter uitvoering van dat arrest nodig zijn, de aan die verordening ten grondslag liggende procedure kan heropenen, ook al voorziet de toepasselijke regeling niet uitdrukkelijk in die mogelijkheid (8).

(10)

Tenzij de gehele procedure nietig is door de vastgestelde onregelmatigheid, kan de betrokken instelling bovendien de procedure heropenen in de fase waarin die onregelmatigheid is begaan, teneinde een handeling vast te stellen ter vervanging van een eerdere, nietig of ongeldig verklaarde handeling (9). Dit houdt met name in dat wanneer een handeling tot afsluiting van een bestuurlijke procedure nietig wordt verklaard, de nietigverklaring niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de voorbereidende handelingen, zoals in casu die tot inleiding van de antiontwijkingsprocedure krachtens Verordening (EU) nr. 875/2012 van de Commissie (10).

(11)

De Commissie heeft aldus de mogelijkheid om de aspecten van de litigieuze verordening die tot de ongeldigverklaring ervan hebben geleid te corrigeren, en de delen waarvoor het arrest geen gevolgen heeft ongewijzigd te laten (11).

B.   PROCEDURE

1.   Procedure tot aan het arrest

(12)

De Commissie bevestigt de overwegingen 1 tot en met 23 van de litigieuze verordening. Deze worden onaangetast gelaten door het arrest.

2.   Heropening

(13)

Naar aanleiding van het arrest in zaak C‐251/18, Trace Sport, heeft de Commissie op 2 december 2019 een uitvoeringsverordening (12) bekendgemaakt tot heropening van het onderzoek naar ontwijking bij de invoer van rijwielen verzonden uit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, dat heeft geleid tot de vaststelling van de litigieuze verordening, en heeft zij het onderzoek hervat op het punt waarop de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden (“heropeningsverordening”).

(14)

De heropening is beperkt tot de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‐251/18, Trace Sport. In dat arrest betreft de door het Hof van Justitie vastgestelde onwettigheid de bewijslast die artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1036 in de toen geldende versie op de instellingen van de Unie legt.

(15)

Aangezien de City Cycleverordening niet wordt geraakt door de door het Hof van Justitie in zaak C‐251/18 vastgestelde onregelmatigheid, heeft deze procedure geen betrekking op de definitieve antidumpingrechten op vanuit Sri Lanka verzonden rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, afkomstig van City Cycle Industries.

(16)

De Commissie heeft de Sri Lankaanse producenten-exporteurs, de vertegenwoordigers van de overheid van Sri Lanka, de bedrijfstak van de Unie en andere bekende belanghebbenden uit het antiontwijkingsonderzoek in kennis gesteld van de heropening van het onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in de heropeningsverordening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. Geen van de belanghebbenden heeft een hoorzitting met de Commissie of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aangevraagd.

3.   Registratie van de invoer

(17)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, een passend bedrag aan antidumpingrechten kan worden geheven vanaf de datum waarop de registratie van de invoer verplicht werd.

(18)

Op 2 december 2019 heeft de Commissie, bij de heropeningsverordening, de invoer van rijwielen verzonden uit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, aan registratie onderworpen.

4.   Onderzocht product

(19)

Het onderzochte product is hetzelfde als dat in de litigieuze verordening, namelijk rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“China”), die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712003010 en 8712007091), verzonden uit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka.

C.   BEOORDELING NA HET ARREST

1.   Opmerkingen vooraf

(20)

In de eerste plaats heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de litigieuze verordening geen individuele analyse bevatte van ontwijkingspraktijken waarbij Kelani Cycles en Creative Cycles betrokken zouden zijn. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de conclusie inzake het bestaan van overladingspraktijken in Sri Lanka rechtens niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de uitdrukkelijke dubbele vaststelling van de Raad, te weten, enerzijds, het bestaan van een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de Unie en Sri Lanka, en anderzijds, het gebrek aan medewerking van een aantal producenten-exporteurs.

(21)

In de tweede plaats wordt in het arrest niet betwist dat de Raad Kelani Cycles als een niet-medewerkende partij in het onderzoek mocht beschouwen en dat er op nationaal niveau in Sri Lanka sprake was van een aanzienlijke mate van niet-medewerking (ondernemingen die niet hebben meegewerkt of medewerking introkken, vertegenwoordigden tijdens de verslagperiode 75 % van de totale uitvoer uit Sri Lanka). Creative Cycles werkte niet mee aan het onderzoek. De overwegingen 35 tot en met 42 van de litigieuze verordening worden daarom bevestigd.

2.   Ondermijning van de corrigerende werking van het antidumpingrecht

(22)

De Raad heeft in de overwegingen 93 tot en met 96 van de litigieuze verordening vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat het corrigerende effect van het antidumpingrecht in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening werd ondermijnd. Deze bevinding wordt bevestigd.

3.   Bewijs voor dumping

(23)

De Raad heeft in de overwegingen 97 en 98, alsmede 107 tot en met 110 van de litigieuze verordening, vastgesteld dat er sprake was van dumping ten aanzien van de voor het soortgelijke product overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening eerder vastgestelde normale waarden. Deze bevinding wordt bevestigd.

4.   Bestaan van ontwijkingspraktijken

(24)

De litigieuze verordening is ongeldig verklaard omdat de Raad niet heeft aangetoond dat individuele ondernemingen betrokken waren bij ontwijkingpraktijken. Er zij aan herinnerd dat het bestaan van ontwijkingspraktijken onder meer kan worden vastgesteld op basis van overlading of op basis van assemblageactiviteiten.

(25)

Tijdens het antiontwijkingsonderzoek hebben zes ondernemingen in Sri Lanka overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening een verzoek om vrijstelling ingediend. Deze zes ondernemingen vertegenwoordigden 69 % van de totale invoer uit Sri Lanka in de Unie tijdens de in dat onderzoek vastgestelde verslagperiode (1 september 2011 tot en met 31 augustus 2012). Van deze zes ondernemingen werden er drie vrijgesteld van de uitgebreide rechten en staakte er één haar medewerking. De verzoeken om vrijstelling van de twee resterende ondernemingen (Kelani Cycles en City Cycle Industries) werden afgewezen omdat deze ondernemingen niet konden aantonen dat zij niet betrokken waren bij ontwijkingspraktijken. Zoals vermeld in de overwegingen 37 tot en met 42 en 144, alsmede 146 tot en met 149 van de litigieuze verordening, werden deze bevindingen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens.

(26)

Uit het heropende onderzoek is gebleken dat er geen gegevens op bedrijfsniveau beschikbaar waren om de conclusie dat er sprake is van overlading te staven. Derhalve werd geconcludeerd dat er geen overlading kon worden vastgesteld.

(27)

Uit de beschikbare gegevens bleek echter dat er sprake was van ontwijkingspraktijken via assemblage. Het bewijsmateriaal was gebaseerd op de bestaande gegevens die City Cycle en Kelani Cycles tijdens het antiontwijkingsonderzoek hadden ingediend. De Raad had deze gegevens niet eerder uitvoerig onderzocht, omdat hij van oordeel was dat dit niet nodig was om rechtens genoegzaam aan te tonen dat er sprake was van ontwijkingspraktijken. Aangezien het Hof de toepasselijke rechtsnorm heeft verduidelijkt, achtte de Commissie het echter wenselijk al het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal opnieuw te beoordelen in het licht van de conclusies van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‐251/18, Trace Sport.

(28)

Zoals vermeld in de overwegingen 3 tot en met 5, heeft de Commissie in 2017 het onderzoek betreffende City Cycle heropend. De overwegingen 22 tot en met 25 van de City Cycleverordening zetten het bewijsmateriaal met betrekking tot City Cycle uitvoerig uiteen, waaruit blijkt dat in Sri Lanka ontwijkingspraktijken via assemblage plaatsvonden. Voorts kon het verzoek om vrijstelling van City Cycle op basis van artikel 13, lid 4, van de basisverordening niet worden ingewilligd doordat de onderneming onvoldoende meewerkte en niet op basis van de eigen gegevens kon aantonen dat zij de maatregelen niet ontweek. Zoals vermeld in overweging 15, heeft het arrest van het Hof in zaak C‐251/18 geen gevolgen voor de City Cycleverordening.

(29)

Tijdens het antiontwijkingsonderzoek was Kelani Cycles niet in staat om aan te tonen dat zij moest worden vrijgesteld, zoals uiteengezet in de overwegingen 39 en 40, alsmede 146 tot en met 149 van de litigieuze verordening. De onderneming werkte onvoldoende mee en artikel 18, lid 1, van de basisverordening werd toegepast.

(30)

Voorts werd tijdens het antiontwijkingsonderzoek vastgesteld dat Great Cycles, een verbonden onderneming van Creative Cycles, de leverancier van rijwielonderdelen aan Kelani Cycles was. Zowel Great Cycles als Creative Cycles waren gevestigd in Sri Lanka en de banden tussen Kelani Cycles en die ondernemingen gingen verder dan de banden tussen een gewone koper en verkoper. De banden tussen de drie ondernemingen konden wegens het gebrek aan medewerking van Kelani Cycles tijdens het antiontwijkingsonderzoek niet worden verduidelijkt. Bovendien werd Kelani Cycles opgericht in december 2011, nadat de diensten van de Commissie Creative Cycles en haar verbonden onderneming Great Cycles onderzochten op fraude met betrekking tot oorsprong, en hierdoor Creative Cycles haar rijwielassemblageactiviteiten stopzette. Creative Cycles verleende geen medewerking aan het onderzoek naar ontwijking van de maatregelen. Bovendien werd tijdens het onderzoek naar de ontwijking van de maatregelen vastgesteld dat Kelani Cycles gericht was op uitvoer en zich richtte op de markt van de Unie. Kelani Cycles begon in augustus 2012 rijwielen naar de markt van de Unie uit te voeren. Ook bleek dat de voor de productie gebruikte onderdelen voornamelijk uit China afkomstig waren. Daarom werd geconcludeerd dat aan de voorwaarden van artikel 13, lid 2, onder a), van de basisverordening was voldaan.

(31)

Vervolgens heeft de Commissie de voorwaarden van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening onderzocht om vast te stellen of de activiteiten van Kelani Cycles konden worden beschouwd als assemblagewerkzaamheden waardoor de geldende definitieve antidumpingrechten werden ontweken, dus of:

a)

de grondstoffen (rijwielonderdelen) uit China meer dan 60 % van de totale waarde van de onderdelen van het geassembleerde product uitmaakten (60/40 test), en

b)

de waarde die tijdens de assemblage aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, minder dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg (25 % toegevoegde waardetest).

(32)

Kelani Cycles meldde aankopen van rijwielonderdelen uit China, maar ook bij Great Cycles, een Sri Lankaanse onderneming. Hoewel Kelani Cycles betoogde dat de van deze laatste gekochte onderdelen van oorsprong uit Sri Lanka waren, bleek uit het onderzoek dat Great Cycles deze rijwielonderdelen vervaardigde met onderdelen (ruwe frames en vorken) die in China werden gekocht (meer dan 60 % van de totale waarde van de onderdelen van het geassembleerde product), terwijl de door Great Cycles in het productieproces toegevoegde waarde minder dan 25 % was, en voornamelijk uit lassen en verven bestond. Daarom werd, analoog (13) aan artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening, geoordeeld dat de van Great Cycles gekochte onderdelen afkomstig waren uit China.

(33)

Met betrekking tot alle onderdelen die worden gebruikt bij de assemblage van rijwielen door Kelani Cycles was de Commissie van mening dat de meest betrouwbare bron de ter plaatse verstrekte kostendeclaraties betreffende verschillende soorten rijwielen waren. Op basis hiervan is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de onderdelen die in China werden aangekocht (met inbegrip van de door Great Cycle geleverde onderdelen) en die door Kelani Cycles werden gebruikt bij het assembleren van de naar de Unie uitgevoerde rijwielen, afhankelijk van het type rijwiel, tussen 80 en 100 % van alle delen van het geassembleerde rijwiel uitmaken.

(34)

De toegevoegde waarde van 25 % was gebaseerd op de door Kelani Cycles tijdens het antiontwijkingsonderzoek meegedeelde assemblagekosten. De toegevoegde waarde werd berekend over de onderdelen van oorsprong uit China, zoals vastgesteld in de overwegingen 32 en 33. De waarde van de in Sri Lanka gekochte onderdelen (banden) werd geschat op basis van de kostendeclaraties per productsoort die werden verstrekt tijdens de controle ter plaatse die tijdens het onderzoek naar de ontwijking van de maatregelen werd uitgevoerd. Daardoor bedroeg de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden werd toegevoegd aan de uit China afkomstige onderdelen minder dan 25 % van de fabricagekosten.

(35)

Wat de criteria van artikel 13, lid 2, onder c), van de basisverordening betreft, werden, zoals vermeld in de overwegingen 24 en 25, de relevante bevindingen tijdens het antiontwijkingsonderzoek niet beïnvloed en derhalve bevestigd.

(36)

Bijgevolg werd het bestaan van ontwijkingspraktijken via assemblage op nationaal niveau in Sri Lanka vastgesteld op basis van het bovengenoemde bewijsmateriaal dat op het niveau van de onderneming beschikbaar was, en waaruit het bestaan van ontwijkingspraktijken bleek. Gezien de hoge mate van niet-medewerking in Sri Lanka, zoals vermeld in overweging 21, konden geen argumenten tegen deze conclusie worden gevonden.

(37)

Daarom wordt vastgesteld dat er in Sri Lanka sprake is van assemblage in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

5.   Verzoeken om vrijstelling

(38)

Doordat Kelani Cycles onvoldoende meewerkte en niet op basis van de eigen gegevens kon aantonen dat zij de maatregelen niet ontweek, kon haar verzoek om vrijstelling op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening niet gerechtvaardigd worden geacht.

(39)

Wat de situatie betreft van de onderneming die haar verzoek om vrijstelling tijdens het antiontwijkingsonderzoek heeft ingetrokken, zoals vermeld in overweging 21, heeft het arrest van het Hof geen gevolgen voor overweging 36 van de litigieuze verordening, die als zodanig wordt bevestigd. Deze onderneming kon derhalve geen vrijstelling krijgen.

D.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(40)

Alle partijen zijn op de hoogte gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was opnieuw een definitief antidumpingrecht in te stellen op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

E.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(41)

Op basis van het bovenstaande wordt het passend geacht de oorspronkelijke maatregelen uit te breiden tot rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, verzonden vanuit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712003010 en 8712007091).

(42)

Zoals vermeld in de overwegingen 9, 10 en 11, werd het onderzoek naar de ontwijking van de maatregelen hervat op het punt waar de onwettigheid zich heeft voorgedaan. De Commissie heeft met de huidige heropening de aspecten van de litigieuze verordening die tot de ongeldigverklaring ervan hebben geleid, gecorrigeerd. De delen van de litigieuze verordening waarvoor het arrest van het Hof geen gevolgen had, bleven geldig. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie kunnen de hervatting van de administratieve procedure en het opnieuw instellen van antidumpingrechten ten aanzien van invoer die plaatsvond in de periode waarin de ongeldige verordening van toepassing was, niet in strijd met het verbod van terugwerkende kracht worden geacht (14).

(43)

Derhalve acht de Commissie het in het licht van de specifieke aard van het antiontwijkingsinstrument, dat is ontworpen om de doeltreffendheid van het antidumpinginstrument te beschermen, en gelet op het feit dat uit het onderzoek op basis van de door ondernemingen zelf verstrekte gegevens is gebleken dat er sprake is van ontwijkingspraktijken, passend om opnieuw maatregelen in te stellen vanaf de datum van de opening van het antiontwijkingsonderzoek (namelijk vanaf 25 september 2012).

(44)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het definitieve antidumpingrecht op rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt vanaf 6 juni 2013 uitgebreid tot rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, verzonden vanuit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712003010 en 8712007091), met uitzondering van die welke door de onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Sri Lanka

Asiabike Industrial Limited, nr. 114, Galle Road, Henamulla, Panadura, Sri Lanka

B768

Sri Lanka

BSH Ventures (Private) Limited,

nr. 84, Campbell Place, Colombo‐10, Sri Lanka

B769

Sri Lanka

Samson Bikes (Pvt) Ltd,

nr. 110, Kumaran Rathnam Road, Colombo 02, Sri Lanka

B770

De invoer afkomstig van City Cycle Industries (aanvullende Taric-code B131) valt onder Uitvoeringsverordening (EU) 2018/28 van de Commissie van 9 januari 2018 tot herinstelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka.

2.   Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden vanuit Sri Lanka, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, die overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 875/2012 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 zijn geregistreerd of die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1997 van de Commissie van 29 november 2019, met uitzondering van de producten die door de in lid 1 vermelde ondernemingen zijn geproduceerd.

Artikel 2

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de bij artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1997 van de Commissie van 29 november 2019 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad van 3 oktober 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 261 van 6.10.2011, blz. 2).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (PB L 153 van 5.6.2013, blz. 1).

(4)  Gevoegde zaken C‐248/15 P (hogere voorziening ingesteld door de bedrijfstak van de Unie), C‐254/15 P (hogere voorziening ingesteld door de Europese Commissie) en C‐260/15 P (hogere voorziening ingesteld door de Raad van de Europese Unie).

(5)  Bericht betreffende het arrest van het Gerecht van 19 maart 2015 in zaak T‐413/13, City Cycle Industries/Raad van de Europese Unie en het arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2017 in de zaken C‐248/15 P, C‐254/15 P en C‐260/15 P in verband met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (2017/C 113/05) (PB C 113 van 11.4.2017, blz. 4).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/28 van de Commissie van 9 januari 2018 tot herinstelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, afkomstig van City Cycle Industries (PB L 5 van 10.1.2018, blz. 27).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013.

(8)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 73; zie ook arrest van het Hof van 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 43.

(9)  Ibid., punt 74; zie ook arrest van het Hof van 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 43.

(10)  Verordening (EU) nr. 875/2012 van de Commissie van 25 september 2012 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad ingestelde antidumpingrechten op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van rijwielen verzonden vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (PB L 258 van 26.9.2012, blz. 21).

(11)  Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2000, Industrie des Poudres Sphériques/Raad, C‐458/98 P, ECLI:EU:C:2000:531, punten 80 tot en met 85.

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1997 van de Commissie van 29 november 2019 tot heropening van het onderzoek naar aanleiding van het arrest van 19 september 2019 in zaak C‐251/18, Trace Sport, met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (PB L 310 van 2.12.2019, blz. 29).

(13)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2019, Kolachi, C‐709/17 P.

(14)  Arresten van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 79, en 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 58.


Top