Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R0421

    Uitvoeringsverordening (EU) 2017/421 van de Commissie van 9 maart 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad

    C/2017/1540

    PB L 64 van 10.3.2017, p. 10–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 07/06/2023

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2017/421/oj

    10.3.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 64/10


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/421 VAN DE COMMISSIE

    van 9 maart 2017

    tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 18,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Geldende maatregelen

    (1)

    Na een antisubsidieonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1628/2004 (2) een definitief compenserend recht in op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India („het betrokken land”), die vallen onder de GN-codes ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010) en ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010).

    (2)

    Na een antidumpingonderzoek stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1629/2004 (3) ook definitieve antidumpingrechten in op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India.

    (3)

    Na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, dat ambtshalve was geopend, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1354/2008 (4) de Verordeningen (EG) nr. 1628/2004 en (EG) nr. 1629/2004 gewijzigd.

    (4)

    Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening verlengde de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 (5) de compenserende maatregelen. Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen verlengde de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 (6) de antidumpingmaatregelen.

    (5)

    De compenserende maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 6,3 % en 7,0 % voor met naam genoemde exporteurs, met een residueel recht van 7,2 %.

    2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

    (6)

    Na de bekendmaking van een bericht van het naderende vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India (7) ontving de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (8).

    (7)

    Het verzoek werd ingediend door SGL Carbon GmbH, TOKAI Erftcarbon GmbH en GrafTech Switzerland SA („de indieners van het verzoek”), die meer dan 25 % van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie vertegenwoordigen.

    (8)

    Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van subsidiëring en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    3.   Opening

    (9)

    Na te hebben vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, kondigde de Commissie op 15 december 2015 door bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (9) („het bericht van opening”) de opening aan van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009.

    4.   Parallel onderzoek

    (10)

    Door middel van een bericht dat op 15 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt (10), kondigde de Commissie tevens de opening aan van een nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (11), in verband met het vervallen van de definitieve antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer in de Unie van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India.

    5.   Belanghebbenden

    (11)

    In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast stelde de Commissie de indiener van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en haar bekende betrokken gebruikers in de Unie alsmede de Indiase autoriteiten specifiek op de hoogte van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en nodigde zij hen uit om eraan deel te nemen.

    (12)

    Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen over de opening van het onderzoek en te verzoeken om door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te worden gehoord.

    5.1.   Steekproef

    (13)

    In het bericht van opening deelde de Commissie mee dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbenden zou samenstellen in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening.

    a)   Steekproef van producenten in de Unie

    (14)

    In haar bericht van opening deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. In overeenstemming met artikel 27, lid 1, van de basisverordening stelde de Commissie de steekproef samen op basis van het grootste representatieve verkoopvolume dat redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht, ook rekening houdend met de geografische locatie. Deze steekproef bestond uit vier producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren goed voor meer dan 80 % van de totale productie in de Unie, op basis van informatie die tijdens de beoordeling van de representativiteit werd ontvangen. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Er werden geen opmerkingen ontvangen binnen de indieningstermijn, en bijgevolg werd de steekproef bevestigd. De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

    b)   Steekproef van importeurs

    (15)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening vermelde informatie te verstrekken.

    (16)

    Geen enkele importeur heeft zich aangemeld om de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

    5.2.   Vragenlijsten en controles ter plaatse

    (17)

    De Commissie verstuurde vragenlijsten naar de Indiase overheid, alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de twee haar bekende Indiase producenten-exporteurs en 53 gebruikers die zich na de opening van het onderzoek meldden.

    (18)

    Antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van de Indiase overheid, de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, één Indiase producent-exporteur en acht gebruikers.

    (19)

    De Commissie verzamelde en controleerde alle informatie die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van subsidiëring en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Op grond van artikel 26 van de basisverordening werden controles ter plaatse uitgevoerd in de kantoren van de Indiase overheid in Delhi en Bhopal en bij de volgende ondernemingen:

    a)

    producenten in de Unie:

    Graftech France SNC, Calais, Frankrijk,

    Graftech Iberica S.L., Navarra, Spanje,

    SGL Carbon SA, Wiesbaden, Duitsland,

    Tokai Erftcarbon GmbH, Grevenbroich, Duitsland;

    b)

    producent-exporteur in India:

    HEG Limited, Bhopal („HEG”).

    6.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

    (20)

    Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”).

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (21)

    De procedure heeft betrekking op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μ.Ω.m, en nippels voor deze elektroden, tezamen of afzonderlijk ingevoerd en van oorsprong uit India („grafietelektroden” of „het onderzochte product”), die vallen onder de GN-codes ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010) en ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010).

    2.   Soortgelijk product

    (22)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

    het onderzochte product,

    het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkochte product.

    (23)

    De Commissie concludeerde dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

    C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN SUBSIDIËRING

    1.   Inleiding

    (24)

    In overeenstemming met artikel 18, lid 1, van de basisverordening onderzocht de Commissie of het vervallen van de bestaande maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting van de subsidiëring zou leiden.

    (25)

    Op basis van de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek werden de onderstaande regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt, onderzocht.

     

    Voor het gehele land geldende regelingen

    a)

    Regeling voor de terugbetaling van rechten (Duty Drawback Scheme, „DDS”)

    b)

    Regeling voorafgaande vergunningen (Advance Authorisation Scheme, „AAS”)

    c)

    Regeling focusmarkten (Focus Market Scheme, „FMS”)

    d)

    Regeling inzake uitvoer van goederen uit India (Merchandise Exports from India Scheme, „MEIS”)

    e)

    Regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering (Export Promotion Capital Goods Scheme, „EPCGS”)

    f)

    Regeling exportkredieten (Export Credit Scheme, „ECS”)

     

    Regionale regeling

    g)

    Regeling vrijstelling elektriciteitsheffing (Electricity Duty Exemption Scheme, „EDES”)

    (26)

    De onder a) tot en met e) genoemde regelingen zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act nr. 22 van 1992, die op 7 augustus 1992 in werking trad („Foreign Trade Act”). De Foreign Trade Act machtigt de Indiase overheid om mededelingen over het in- en uitvoerbeleid te doen. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het beleid inzake buitenlandse handel, die om de vijf jaar door het Ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Twee van die documenten zijn relevant voor het tijdvak van dit nieuwe onderzoek: Foreign Trade Policy 2009-2014 („FTP 09-14”) en Foreign Trade Policy 2015-2020 („FTP 15-20”). Dit laatste document is in april 2015 van kracht geworden. De Indiase overheid beschrijft de procedures voor FTP 09-14 en FTP 15-20 ook in „Handbook of Procedures, Volume I, 2009-2014” („HOP I 04-09”) respectievelijk „Handbook of Procedures, Volume I, 2015-2020” („HOP I 15-20”). De Handbooks of Procedures (procedurehandboeken) worden regelmatig bijgewerkt.

    (27)

    De hierboven onder f) genoemde regeling exportkredieten is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Banking Regulation Act van 1949, die de Indiase centrale bank (Reserve Bank of India) toestaan om commerciële banken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

    (28)

    De hierboven onder g) genoemde regeling wordt beheerd door de autoriteiten van de staat Madhya Pradesh.

    (29)

    De DDS, onder de vorm van haar voorganger de kredietregeling voor invoerrechten (Duty Entitlement Passbook Scheme, „DEPBS”) (12), en de EPCGS gaven reeds aanleiding tot compenserende maatregelen in het oorspronkelijke onderzoek, terwijl de AAS, FMS, MEIS, ECS en EDES niet werden onderzocht.

    (30)

    Zoals in overweging 18 vermeld, verleende slechts één van de Indiase producenten-exporteurs zijn medewerking. Deze producent-exporteur vertegenwoordigde meer dan 95 % van alle Indiase invoer van grafietelektroden in de Unie en 50 % van de totale geschatte productiecapaciteit in India. De productiecapaciteit in India werd vastgesteld op basis van de gecontroleerde vragenlijst van de medewerkende producent-exporteur en openbaar toegankelijke financiële overzichten van de niet-medewerkende producent-exporteur. De medewerking van de Indiase producenten-exporteurs werd dan ook als gering beschouwd. De Indiase autoriteiten werden er naar behoren van op de hoogte gesteld dat de Commissie artikel 28 van de basisverordening kan toepassen wegens de geringe medewerking van de Indiase producenten-exporteurs. Er werden hierover geen opmerkingen ontvangen.

    (31)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerde de Indiase overheid dat de medewerking niet als gering kon worden beschouwd aangezien de medewerkende producent goed was voor meer dan 95 % van de Indiase uitvoer van grafietelektroden naar de Unie in het TNO en 50 % van de totale geschatte productiecapaciteit in India. In dit verband wordt verduidelijkt dat de Commissie het niveau van medewerking vaststelde op basis van de totale productiecapaciteit in India, die in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen relevanter werd geacht dan de Indiase uitvoervolumes van grafietelektroden naar de Unie in het TNO. Aangezien er in India slechts twee even grote producenten zijn en slechts een van hen zijn medewerking verleende, is het gerechtvaardigd om de medewerking als gering te kwalificeren omdat de niet-medewerkende onderneming zwaar kan wegen op de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring en herhaling van schade. Zoals in overweging 155 uiteengezet, zette de niet-medewerkende producent zijn uitvoer naar de Unie bijna volledig stop als gevolg van de hoogte van de rechten en zou hij zijn uitvoer naar alle waarschijnlijkheid in grotere hoeveelheden hervatten indien de maatregelen kwamen te vervallen. Aangezien de twee bekende producenten elk 50 % van de geschatte totale Indiase productiecapaciteit vertegenwoordigen, valt bijgevolg niet uit te sluiten dat hun respectieve aandeel in de totale Indiase uitvoer naar de Unie evenwichtiger zou worden en dus totaal anders dan de in het TNO waargenomen verhouding van circa 95/5. Het argument werd dan ook afgewezen. In ieder geval merkt de Commissie op dat dit argument irrelevant is in de context van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, waarbij het de bedoeling is te bepalen of er sprake is van voortzetting van subsidiëring. Op basis van de bevindingen met betrekking tot de enige producent-exporteur kan de Commissie nu al concluderen dat er sprake is van voortzetting van subsidiëring. Daarom is de vraag of de mate van medewerking gering dan wel hoog is volstrekt irrelevant.

    2.   Regeling voor de terugbetaling van rechten (Duty Drawback Scheme, „DDS”)

    2.1.   Rechtsgrondslag

    (32)

    De DDS is uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 en de wijzigingen daarvan bij latere mededelingen.

    2.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

    (33)

    Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    2.3.   Toepassing in de praktijk

    (34)

    Een in aanmerking komende exporteur kan een terugbetaling van rechten aanvragen die wordt berekend als een percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase overheid heeft voor een aantal producten, waaronder het onderzochte product, terugbetalingstarieven vastgesteld. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de materialen die als inputs bij de productie van een product zijn gebruikt en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Zij zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. In het TNO was het DDS-tarief 3 % met een maximum van 3,2 INR/kg tot en met 22 november 2014 en 2,4 % met een maximum van 8 INR/kg daarna.

    (35)

    Om de voordelen van deze regeling te genieten, moet een onderneming uitvoeren. Op het moment dat de verzendingsgegevens in de douaneserver (ICEGATE) worden ingevoerd, wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt in het kader van de DDS en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (algemene uitvoervrachtlijst) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel.

    (36)

    De exporteur moet tevens bewijs van de verwezenlijking van inkomsten uit uitvoer voorleggen in de vorm van een bankcertificaat (Bank Realisation Certificate, „BRC”). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur het BRC niet binnen een bepaalde termijn indient.

    (37)

    Het terugbetaalde bedrag mag voor elk gewenst doel worden gebruikt.

    (38)

    Het bedrag aan terugbetaalde rechten kan overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen op transactiebasis als inkomsten worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

    (39)

    Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO voordelen bleef ontvangen in het kader van de DDS.

    2.4.   Conclusie betreffende de DDS

    (40)

    Zoals in het oorspronkelijke onderzoek opgemerkt, worden in het kader van de DDS subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), i), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Bij het zogeheten terugbetalingsbedrag voor rechten gaat het om een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien er in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid wordt uitgekeerd. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Daarnaast verkrijgt de exporteur door het bedrag aan terugbetaalde rechten een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

    (41)

    Het tarief voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling niet de kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen.

    (42)

    Tijdens de controle ter plaatse beweerden de Indiase overheid en de medewerkende producent-exporteur dat er een voldoende verband was tussen de terugbetalingstarieven en de op grondstoffen betaalde rechten. Dit komt omdat de Indiase overheid voor de vaststelling van de terugbetalingstarieven rekening houdt met de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de materialen die worden gebruikt als inputs voor de vervaardiging van het product en met het gemiddelde bedrag van de op de inputs betaalde rechten.

    (43)

    De Commissie is echter niet van mening dat het vermeende verband tussen de terugbetalingstarieven en de op grondstoffen betaalde rechten volstaat om te kunnen stellen dat de regeling voldoet aan de regels die in bijlage I, bijlage II (definitie van en regels inzake terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake terugbetaling voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. Met name wordt het kredietbedrag niet berekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Er is bovendien geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs (inclusief de hoeveelheden en herkomst ervan) in het productieproces van het uitgevoerde product worden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, onder i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Bovendien voerde de Indiase overheid geen verder onderzoek op basis van de werkelijke inputs en transacties uit om te bepalen of te veel werd betaald. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (44)

    De betaling in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid na de uitvoer door exporteurs moet bijgevolg worden beschouwd als een rechtstreekse subsidie van de Indiase overheid die afhankelijk is van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    2.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (45)

    Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het TNO. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden het terugbetalingsbedrag uit te keren, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen keuze meer wat het al dan niet verlenen van de subsidie betreft. Gezien het bovenstaande en aangezien er geen betrouwbaar bewijs is waaruit anders blijkt, wordt het passend geacht om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het TNO voor uitvoertransacties in het kader van deze regeling zijn verworven.

    (46)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (47)

    Op basis van het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 2,02 % vastgesteld.

    3.   Regeling voorafgaande vergunningen (Advance Authorisation Scheme, „AAS”)

    3.1.   Rechtsgrondslag

    (48)

    De regeling is in detail beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van FTP 09-14 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van HOP I 09-14 evenals in de punten 4.03 tot en met 4.24 van FTP 15-20 en in de hoofdstukken 4.04 tot en met 4.52 van HOP I 15-20.

    3.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

    (49)

    De AAS bestaat uit zes subregelingen die in overweging 50 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de subregelingen voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die aan de uiteindelijke exporteur leveren, komen in aanmerking voor de AAS voor leveringen van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van uitvoergerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to Back Inland Letter of Credit (documentair krediet).

    3.3.   Toepassing in de praktijk

    (50)

    Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

    i)

    fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald uitvoerproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het uitvoerproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede de soort uitvoerproduct zijn in de vergunning vermeld;

    ii)

    jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald uitvoerproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die door zijn uitvoerprestaties in het verleden wordt bepaald — elke input die bij de productie van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

    iii)

    leveringen van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één uitvoerproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat produceert, kan de inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveringen van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

    iv)

    met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 09-14. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een uitvoergerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

    v)

    Advance Release Order („ARO”): de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij ARO's gebruiken. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop zoals uiteengezet in punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveringen van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

    vi)

    documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en hoeveelheid van de goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop zoals uiteengezet in punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveringen van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

    (51)

    Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer verkreeg in het kader van de eerste subregeling. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

    (52)

    Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van HOP I 09-14). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit register moet worden gecontroleerd door een externe accountant die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waar en juist is.

    (53)

    Voor de subregeling die de betrokken onderneming in het TNO gebruikte, namelijk fysieke uitvoer, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de AAS mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-output-normen (SION's) die voor de meeste producten en ook voor het onderzochte product bestaan.

    (54)

    Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het uitvoerproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

    (55)

    Zoals in overweging 26 uiteengezet, werd in april 2015 een nieuw FTP-document van kracht. Wat betreft de in de overwegingen 50 tot en met 54 beschreven praktische uitvoering, was de enige verandering die het nieuwe FTP-document bracht een inkorting van de termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting van 24 maanden tot 18 maanden. Ook moet worden opgemerkt dat alle vergunningen die in het TNO door de medewerkende producent-exporteur werden gebruikt, nog steeds aan FTP 09-14 onderworpen waren omdat zij vóór april 2015 werden afgegeven.

    (56)

    Uit het onderzoek bleek dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten nog niet in acht werden genomen of nog niet in de praktijk werden uitgetest.

    (57)

    De medewerkende producent-exporteur hield een soort productie- en verbruiksregister bij. Er kon echter niet worden gecontroleerd welke inputs (inclusief de herkomst ervan) bij de productie van het uitgevoerde product werden verbruikt, en in welke hoeveelheden. Met het bestaande systeem was het met name niet mogelijk om te identificeren en nauwkeurig te bepalen of te veel rechten werden kwijtgescholden.

    (58)

    Wat de in overweging 52 genoemde verificatievoorschriften betreft, werd vastgesteld dat geen van de door de onderneming gebruikte voorafgaande vergunningen op een punt was gekomen waarop aanhangsel 23 bij de autoriteiten moest worden ingediend. Er werd echter ook vastgesteld dat de door de ondernemingen bijgehouden administratie niet zou toelaten om een teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen zoals gevraagd in aanhangsel 23, wat een toekomstige certificering door een externe accountant onmogelijk maakt.

    (59)

    Daarnaast werd vastgesteld dat slechts 75 % tot 85 % van de belangrijkste grondstof (gecalcineerde petroleumcokes) die in het kader van de AAS vrij van rechten werd ingevoerd fysiek in grafietelektroden was verwerkt, terwijl 15 % tot 25 % was verwerkt in twee bijproducten, namelijk blokken en fijne deeltjes. Ook werd geconstateerd dat ten minste een deel van beide bijproducten op de binnenlandse markt werd verkocht, en dat er geen enkel systeem bestond om de werkelijke hoeveelheden te bepalen van rechtenvrij ingevoerde gecalcineerde petroleumcokes die in de uitgevoerde of op de binnenlandse markt verkochte bijproducten werden verwerkt.

    (60)

    Kortom, er wordt geconcludeerd dat de medewerkende exporteur niet kon aantonen dat aan de desbetreffende FTP-bepalingen was voldaan.

    3.4.   Conclusie betreffende de AAS

    (61)

    De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening omdat zij een financiële bijdrage van de Indiase overheid vormt aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft die haar normaal zouden toekomen en omdat zij de onderzochte exporteur een voordeel toekent aangezien zijn liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

    (62)

    Daarnaast zijn de voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan deze regelingen niet gebruiken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

    (63)

    De subregeling die in dit geval werd gebruikt, kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de regels die in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake terugbetaling voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. Er was geen sprake van effectieve toepassing door de Indiase overheid van een verificatiesysteem of een procedure om na te gaan of, en zo ja hoeveel, inputs bij de productie van het uitgevoerde product werden verbruikt (bijlage II, punt 4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, deel II, punt 2, bij de basisverordening). Tevens wordt ervan uitgegaan dat de SION's voor het onderzochte product niet nauwkeurig genoeg waren en niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik kunnen worden gebruikt omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs bij de productie van de uitvoerproducten zijn verbruikt. De Indiase overheid heeft evenmin een verder onderzoek ingesteld naar de werkelijk betrokken inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt 5, en bijlage III, deel II, punt 3, bij de basisverordening).

    (64)

    De subregeling geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

    3.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (65)

    Omdat de onderzochte regeling geen toegestane terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs is, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit de kwijtschelding van invoerrechten die normaal bij de invoer van inputs verschuldigd zijn.

    (66)

    Aangezien er geen betrouwbaar bewijs was waaruit anders blijkt, werd het subsidiebedrag voor de medewerkende producent-exporteur berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die in het kader van de subregeling in het TNO werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het TNO als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (67)

    Met betrekking tot deze regeling werd voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,30 % vastgesteld.

    4.   Regeling focusmarkten (Focus Market Scheme, „FMS”)

    4.1.   Rechtsgrondslag

    (68)

    De FMS is in detail beschreven in punt 3.14 van FTP 09-14 en punt 3.8 van HOP I 09-14.

    4.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

    (69)

    Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    4.3.   Toepassing in de praktijk

    (70)

    In het kader van deze regeling komt de uitvoer van alle producten, met inbegrip van de uitvoer van grafietelektroden, naar landen die worden genoemd in de tabellen 1 en 2 in aanhangsel 37(C) van HOP I 09-14 in aanmerking voor kredietpunten ter waarde van 3 % van de fob-waarde. Sinds 1 april 2011 kunnen voor de uitvoer van alle producten naar landen die worden genoemd in tabel 3 in aanhangsel 37(C) („Special Focus Markets”) kredietpunten worden verkregen ter waarde van 4 % van de fob-waarde. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoeractiviteiten van ondernemingen die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoerondernemingen.

    (71)

    De kredietpunten die in het kader van de FMS kunnen worden verkregen, zijn vrij overdraagbaar en geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het desbetreffende kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt voor het betalen van douanerechten op later ingevoerde inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

    (72)

    Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de klager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, vrachtbrieven en bankcertificaten), heeft de Indiase overheid geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

    (73)

    Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO voordelen ontving in het kader van de FMS.

    4.4.   Conclusie betreffende de FMS

    (74)

    In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Daarnaast verkrijgt de exporteur door de FMS-kredietpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

    (75)

    Voorts is de FMS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt het geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    (76)

    Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte regels die in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake terugbetaling voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en de kredietpunten worden niet op basis van de werkelijk gebruikte inputs berekend. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs (inclusief de hoeveelheden en herkomst ervan) in het productieproces van het uitgevoerde product worden verbruikt en dus of er te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, onder i), en de bijlagen II en III bij van de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Daarvoor volstaat het dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kunnen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch de voordelen van de FMS genieten. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals beschreven in bijlage I, onder i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten. Daarnaast merkt de Commissie op dat de Indiase overheid geen verder onderzoek uitvoerde op basis van de werkelijke inputs en transacties om te bepalen of te veel werd betaald.

    4.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (77)

    Aangezien er geen betrouwbaar bewijs was waaruit anders blijkt, werd de hoogte van de subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het TNO, zoals dit door de indieners van het verzoek werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidie (de teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (78)

    Op basis van het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,13 % vastgesteld.

    Intrekking en vervanging van de FMS

    (79)

    Na de inwerkingtreding van FTP 15-20 op 1 april 2015, werd de FMS, samen met vier andere regelingen, samengevoegd in de regeling inzake uitvoer van goederen uit India (Merchandise Exports from India Scheme, „MEIS”) die in de overwegingen 83 tot en met 100 is beschreven. Dit werd toegelicht in het door het Indiase directoraat-generaal Buitenlandse Handel gepubliceerde document „Highlights of the Foreign Trade Policy 2015-2020” (13): „Vroeger waren er 5 verschillende regelingen (Focus Product Scheme, Market Linked Focus Product Scheme, Focus Market Scheme, Agri. Infrastructure Incentive Scrip, VKGUY) om goederenuitvoer te belonen met verschillende soorten kredietpuntencertificaten waarvan het gebruik afhankelijk was van uiteenlopende voorwaarden (sectorspecifiek of alleen de eigenlijke gebruiker). Nu zijn al deze regelingen samengevoegd tot één regeling, namelijk de regeling inzake uitvoer van goederen uit India […].”

    (80)

    Uit het onderzoek bleek dat de medewerkende producent-exporteur overstapte van FMS naar MEIS zodra FMS werd ingetrokken.

    (81)

    In het licht van de overwegingen 79 en 80 is de Commissie van oordeel dat de door de FMS verleende subsidies niet werden stopgezet maar gewoon werden samengevoegd en hernoemd en dat de door de FMS toegekende voordelen verder worden toegekend door de nieuwe regeling. Op basis daarvan wordt de FMS beschouwd als een regeling die aanleiding geeft tot compenserende maatregelen totdat zij wordt ingetrokken.

    5.   Regeling inzake uitvoer van goederen uit India (Merchandise Exports from India Scheme, „MEIS”)

    5.1.   Rechtsgrondslag

    (82)

    De MEIS is in detail beschreven in hoofdstuk 3 van FTP 15-20 en in hoofdstuk 3 van HOP I 15-20.

    (83)

    De MEIS trad in werking op 1 april 2015, dat wil zeggen in het midden van het TNO. Er wordt aan herinnerd dat de MEIS de opvolger is van de FMS en vier andere regelingen (Focus Product Scheme, Market Linked Focus Product Scheme, Agricultural Infrastructure Incentive Scrip en VKGUY), zoals in de overwegingen 79 tot en met 81 uiteengezet.

    5.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

    (84)

    Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    5.3.   Toepassing in de praktijk

    (85)

    In aanmerking komende ondernemingen kunnen de voordelen van de MEIS genieten door specifieke producten uit te voeren naar specifieke landen die zijn onderverdeeld in groep A („Traditionele markten”, waaronder alle EU-lidstaten), groep B („Opkomende en focusmarkten”) en groep C („Andere markten”). De landen waaruit elke groep bestaat en de lijst van producten met bijbehorende beloningstarieven zijn vermeld in respectievelijk tabel 1 en tabel 2 van aanhangsel 3B van FTP 15-20.

    (86)

    Het voordeel komt in de vorm van kredietpunten ter waarde van een percentage van de fob-waarde van de uitvoer. In het geval van grafietelektroden werd vastgesteld dat dit percentage in het TNO 2 % was voor de uitvoer naar landen van groep B en 0 % voor de uitvoer naar landen van de groepen A en C. Bepaalde soorten uitvoer zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoeractiviteiten van ondernemingen die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoerondernemingen.

    (87)

    De MEIS-kredietpunten zijn vrij overdraagbaar en zijn geldig voor een periode van 18 maanden vanaf de datum van toekenning. Zij kunnen worden gebruikt voor: i) de betaling van douanerechten op de invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, ii) de betaling van accijnzen op de aankoop van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, op de binnenlandse markt en iii) de betaling van belasting op de aankoop van diensten.

    (88)

    Een aanvraag voor het claimen van voordelen in het kader van de MEIS moet online op de website van het directoraat-generaal Buitenlandse Handel worden ingediend. De online aanvraag moet links naar relevante documenten (vrachtbrieven, bankcertificaten en landingsbewijzen) bevatten. De bevoegde regionale instantie van de Indiase overheid kent de kredietpunten toe na verificatie van de documenten. Zolang de exporteur de relevante documenten verstrekt, heeft de regionale instantie geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

    (89)

    Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO voordelen ontving in het kader van de MEIS.

    5.4.   Conclusie betreffende de MEIS

    (90)

    In het kader van de MEIS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii) en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een MEIS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Daarnaast verkrijgt de exporteur door de MEIS-kredietpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

    (91)

    Voorts is de MEIS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    (92)

    Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte regels die in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake terugbetaling voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en de kredietpunten worden niet op basis van de werkelijk gebruikte inputs berekend. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs in het productieproces van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, onder i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ook als hij geen inputs invoert, komt een exporteur voor de MEIS in aanmerking. Daarvoor volstaat het dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kunnen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch de voordelen van de MEIS genieten. Bovendien kan een exporteur MEIS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals beschreven in bijlage I, onder i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten. Bovendien voerde de Indiase overheid geen verder onderzoek uit op basis van de werkelijke inputs en transacties om te bepalen of te veel werd betaald.

    (93)

    In het TNO kwam de uitvoer naar de Europese Unie niet rechtstreeks in aanmerking voor de MEIS omdat de EU-lidstaten deel uitmaken van groep A, die tijdens die periode niet in aanmerking kwam voor de MEIS-voordelen. Op basis daarvan stelde de Indiase overheid dat de MEIS niet mag worden beschouwd als een regeling die aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. De MEIS-kredietpunten die op basis van de uitvoer van grafietelektroden naar derde landen worden verkregen, zijn echter vrij overdraagbaar en kunnen worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten op in het onderzochte product verwerkte inputs, ook als dat product naar de Unie wordt uitgevoerd. Om die reden werd geoordeeld dat in het kader van de MEIS voordelen werden toegekend voor de uitvoer van grafietelektroden in het algemeen, met inbegrip van de uitvoer naar de Unie, en bijgevolg werd het argument afgewezen.

    (94)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde de Indiase overheid haar standpunt dat de regeling niet kon worden beschouwd als een regeling die aanleiding geeft tot compenserende maatregelen omdat alleen de uitvoer naar niet-EU-landen rechtstreeks in aanmerking kwam voor MEIS-voordelen in het TNO. De Indiase overheid droeg echter geen nieuwe argumenten aan die vraagtekens zouden zetten bij de bevindingen in overweging 93 en met name het feit dat op basis van de uitvoer van grafietelektroden naar derde landen verkregen kredietpunten vrij overdraagbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten op in het onderzochte product verwerkte inputs wanneer dat product naar de Unie wordt uitgevoerd. Het argument werd derhalve afgewezen.

    5.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (95)

    De hoogte van de subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het TNO, zoals dit door de indieners van het verzoek werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond.

    (96)

    Er werd vastgesteld dat, hoewel de MEIS en haar voorganger de FMS beide van kracht waren gedurende zes maanden (de eerste helft van het TNO voor de FMS en de tweede helft voor de MEIS), het bedrag van de door de MEIS toegekende subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen ongeveer drie keer hoger was dan het door de FMS toegekende bedrag.

    (97)

    In de mededeling van feiten en overwegingen sloeg de Commissie, overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening, dit subsidiebedrag (de teller) om over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (98)

    De Indiase overheid voerde aan dat de in overweging 97 beschreven berekeningsmethode van de Commissie ertoe leidde dat MEIS-voordelen dubbel werden geteld: eenmaal voor de uitvoer naar landen die rechtstreeks in aanmerking komen voor de MEIS en eenmaal voor de wereldwijde uitvoer (inclusief de uitvoer naar de Unie). Er was echter geen sprake van dubbeltelling van voordelen aangezien de in overweging 97 beschreven berekeningsmethode erin bestaat het voor alle uitvoer toegekende voordeel alleen over de waarde van de uitvoer (inclusief de uitvoer naar de Unie) om te slaan. Het argument werd daarom afgewezen.

    (99)

    In elk geval is het in het kader van dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen niet nodig om het exacte subsidiepercentage van de MEIS te bepalen omdat er voldoende bewijs voor de voortzetting van subsidiëring is in het licht van de bevindingen met betrekking tot de andere onderzochte regelingen. Het is dus alleen nodig om vast te stellen dat de door de FMS toegekende voordelen verder werden toegekend door de MEIS, omdat de MEIS de voortzetting van de FMS is zoals in de overwegingen 79 tot en met 81 uiteengezet. Daartoe herberekende de Commissie het subsidiepercentage zo conservatief mogelijk door de grootste beschikbare noemer, d.w.z. de totale omzet uit grafietelektroden, te gebruiken. Op basis daarvan bedroeg het subsidiepercentage dat met betrekking tot deze regeling voor de medewerkende producent-exporteur werd berekend 0,31 %. Dit percentage is een ondergrens van het subsidiepercentage in het TNO.

    (100)

    Opgemerkt moet worden dat het subsidiepercentage van deze regeling naar verwachting aanzienlijk zal stijgen na het TNO omdat de Indiase overheid bij Public Notice nr. 44/2015-2020 van 29 oktober 2015 het voordeel van het subsidiepercentage van 2 % uitbreidde tot de groepen A en C, waardoor de marktdekking van de MEIS werd uitgebreid tot alle landen en in het bijzonder de EU-lidstaten. Hierdoor zal de subsidiëring toenemen in vergelijking met de vastgestelde subsidiëring in het TNO. Aangezien de MEIS-voordelen in principe voor alle uitvoer kunnen worden geclaimd, zal het subsidiepercentage voor deze regeling naar verwachting aanzienlijk toenemen en het niveau van 2 % bereiken.

    6.   Regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering (Export Promotion Capital Goods Scheme, „EPCGS”)

    6.1.   Rechtsgrondslag

    (101)

    Deze regeling is in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 09-14 en FTP 15-20 en in hoofdstuk 5 van HOP I 09-14 en HOP I 15-20.

    6.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

    (102)

    Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten alsmede dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

    6.3.   Toepassing in de praktijk

    (103)

    Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen tegen een verlaagd recht invoeren. Een uitvoerverplichting is een verplichting om goederen uit te voeren voor een bepaald minimumbedrag dat overeenkomt met zes of acht keer het bedrag van de niet-betaalde rechten, afhankelijk van de gekozen subregeling. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd, geldt een verlaagd invoerrecht van 3 %. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid voor uitvoer bestemde goederen te produceren. De kapitaalgoederen kunnen in het kader van de EPCGS ook vrij van rechten worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

    (104)

    De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te produceren rechtenvrij invoeren. Als alternatief kan de binnenlandse fabrikant het voordeel van met uitvoer gelijkgestelde verkoop claimen voor de levering van kapitaalgoederen aan een houder van een EPCGS-vergunning.

    (105)

    Net als in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO voordelen bleef ontvangen in het kader van de EPCGS.

    6.4.   Conclusie betreffende de EPCGS

    (106)

    In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Daarnaast verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

    (107)

    Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder verplichting tot uitvoer. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

    (108)

    De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, onder i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het uitgevoerde product.

    6.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (109)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het aldus voor het TNO berekende bedrag is gecorrigeerd door toevoeging van de rente tijdens dit tijdvak om de volledige tijdswaarde van het geld te weerspiegelen. Voor de toegevoegde rente werd het commerciële rentetarief toegepast dat in India in het TNO gold.

    (110)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het TNO als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (111)

    Op basis van het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,27 % vastgesteld.

    (112)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur aan dat voor de berekening van het subsidiepercentage van deze regeling het subsidiebedrag had moeten worden omgeslagen over de totale omzet van de onderneming, inclusief zowel de uitvoer als de verkoop op de binnenlandse markt in plaats van alleen de waarde van de uitvoer. Hij onderbouwde zijn argument door te stellen dat machines waarvoor in het kader van de EPCGS subsidies worden ontvangen ook kunnen worden gebruikt om op de binnenlandse markt verkochte producten te produceren en verwees naar punt F, onder b), 2), van de richtsnoeren voor de berekening van de omvang van de subsidie bij antisubsidieonderzoeken (14) („de richtsnoeren”), die een instructie met betrekking tot de berekening van de subsidiepercentages voor niet-uitvoersubsidies bevatten. De mogelijkheid om op de binnenlandse markt verkochte grafietelektroden te produceren met in het kader van de EPCGS ingevoerde machines vormt echter geen beletsel voor de kwalificatie van de EPCGS als een uitvoersubsidie omdat, zoals in de overwegingen 103 en 107 uiteengezet, deze subsidie rechtens afhankelijk is van de uitvoerprestaties. Bijgevolg was punt F, onder b), 2), van de richtsnoeren, dat niet-uitvoersubsidies betreft, niet van toepassing op de berekening van de EPCGS-subsidie en werd het argument afgewezen. Bovendien wordt eraan herinnerd dat de in de huidige procedure gebruikte berekeningsmethode voor de EPCGS dezelfde is als die welke wordt gebruikt in de andere procedures met betrekking tot grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India, d.w.z. het oorspronkelijke onderzoek (zie overweging 57 van Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie (15)), het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek (zie overweging 54 van Verordening (EG) nr. 1354/2008) en het eerste nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen (zie overweging 47 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010).

    7.   Regeling exportkredieten (Export Credit Scheme, „ECS”)

    (113)

    De indieners van het verzoek voerden aan dat de Indiase centrale bank in het kader van de ECS een maximumrente oplegde voor door banken verstrekte exportkredieten. Deze maximumrente zou zijn vastgesteld op de basisrente min 2,5 %.

    (114)

    Er werd echter vastgesteld dat de Indiase centrale bank bij Master Circular DBOD No DIR(Exp.) BC 06/04.02.002/2010-11 de aan banken opgelegde maximale rente voor exportkredieten in INR met ingang van 1 juli 2010 introk en dat de Indiase centrale bank bij Master Circular DBOD No DIR(Exp.) BC 04/04.02.002/2011-2012 de aan banken opgelegde maximale rente voor exportkredieten in vreemde valuta met ingang van 5 mei 2012 introk, uitgezonderd voor een beperkt aantal specifieke bedrijfstakken. Grafietelektroden werden niet in de lijst van uitzonderingen opgenomen en volgens de geldende rechtsgrondslag was de ECS dus niet beschikbaar voor de producenten van grafietelektroden in het TNO.

    (115)

    Het onderzoek bevestigde dat de werkelijke rente die de medewerkende producent-exporteur voor zijn kredieten verkreeg gelijk was aan of slechts in geringe mate afweek van de basisrente van de respectieve banken die de kredieten toekennen. Omdat niets erop wees dat de Indiase centrale bank de basisrente van de banken bepaalde, werd geconcludeerd dat de rente van de exportkredieten door de banken vrij werd bepaald.

    (116)

    Er moet worden opgemerkt dat de Indiase centrale bank kort na het TNO een nieuw „Interest Equalisation Scheme on Pre and Post Shipment Rupee Export Credit” aankondigde in Master Circular DBR.Dir.BC.No.62/04.02.001/2015-16 van 4 december 2015. De regeling is beschikbaar voor de uitvoer van een breed scala van producten, met inbegrip van grafietelektroden, ongeacht de grootte van de producent-exporteur, en voor alle uitvoer door kleine en middelgrote ondernemingen. Op basis daarvan kan niet worden uitgesloten dat de medewerkende producent-exporteur deze regeling gebruikte of in de toekomst zal gebruiken. De verkregen voordelen, in voorkomend geval, zouden echter na het TNO zijn verkregen.

    (117)

    In het licht van het bovenstaande acht de Commissie het in het kader van dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen niet nodig om vaststellingen te doen over deze regeling.

    8.   Regeling vrijstelling elektriciteitsheffing (Electricity Duty Exemption Scheme, „EDES”)

    (118)

    In het kader van het beleid tot stimulering van de industrie van 2004 verleent de deelstaat Madhya Pradesh vrijstelling van de heffing op het elektriciteitsverbruik aan ondernemingen die investeren in de opwekking van elektriciteit voor intern verbruik.

    8.1.   Rechtsgrondslag

    (119)

    De beschrijving van de EDES zoals zij wordt toegepast door de overheid van Madhya Pradesh staat in afdeling 3-B van de Wet Elektriciteitsheffing (Electricity Duty Act) uit 1949.

    8.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

    (120)

    Iedere fabrikant die een bepaald bedrag investeert in de bouw van een elektriciteitscentrale in Madhya Pradesh, komt voor deze regeling in aanmerking.

    8.3.   Toepassing in de praktijk

    (121)

    Volgens mededeling nr. 5691-XIII-2004 van de overheid van Madhya Pradesh van 29 september 2004 kunnen ondernemingen of personen die investeren in nieuwe interne elektriciteitscentrales met een capaciteit van meer dan 10 kW bij de inspectie Elektriciteit van Madhya Pradesh een certificaat van vrijstelling van de elektriciteitsheffing verkrijgen. De vrijstelling wordt slechts verleend voor elektriciteit die wordt opgewekt voor eigen verbruik, en alleen indien de nieuwe interne elektriciteitscentrale geen oudere vervangt. De vrijstelling wordt verleend voor vijf jaar.

    (122)

    Bij mededeling nr. 3023/F-4/3/13/03 van 5 april 2005 stelde de overheid van Madhya Pradesh de eerste door de medewerkende producent-exporteur gebouwde elektriciteitscentrale („de 30 MW-centrale”) met ingang van 6 april 2005 vrij voor een periode van 10 jaar. Opgemerkt wordt dat deze mededeling alleen gold voor de medewerkende producent-exporteur en dus een uitzondering vormde op de in mededeling nr. 5691-XIII-2004 vastgestelde algemene vrijstellingsperiode van 5 jaar. Dit laat vermoeden dat deze stimulans niet systematisch wordt toegekend op basis van criteria die duidelijk in wet- of regelgeving zijn vastgelegd.

    (123)

    Bij mededeling nr. 4328-XIII-2006 van 21 juli 2006 voerde de overheid van Madhya Pradesh verschillende vrijstellingsperioden van 5, 7 en 10 jaar in die van toepassing waren afhankelijk van de investeringswaarde van de gesubsidieerde elektriciteitscentrale.

    (124)

    Volgens een brief van de overheid van Madhya Pradesh van 4 februari 2015 werd voor de tweede elektriciteitscentrale van de medewerkende producent-exporteur („de 33 MW-centrale”) een vrijstelling van 7 jaar toegekend, namelijk van 10 juni 2009 tot en met 9 juni 2016.

    8.4.   Conclusie betreffende de EDES

    (125)

    In overeenstemming met artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd de hoogte van de subsidie berekend op basis van de niet-betaalde omzetheffing op in het TNO gekochte elektriciteit (de teller) en de totale omzet van de onderneming (de noemer), aangezien de EDES niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en het elektriciteitsverbruik niet beperkt was tot de productie van het onderzochte product.

    (126)

    Op basis van het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van ongeveer 2 % vastgesteld.

    (127)

    Overeenkomstig mededeling nr. 3023/F-4/3/13/03, waarnaar in overweging 122 wordt verwezen, kwam de door de medewerkende producent-exporteur geëxploiteerde 30 MW-centrale echter in april 2015 (d.w.z. in het TNO) niet langer in aanmerking voor de EDES. Het onderzoek bevestigde dat de medewerkende producent-exporteur na die datum niet langer was vrijgesteld van rechten voor die elektriciteitscentrale.

    (128)

    Wat de 33 MW-centrale betreft, kwam de medewerkende producent-exporteur, zoals in overweging 124 toegelicht, niet langer in aanmerking in juni 2016. Aangezien de controle ter plaatse ook in juni 2016 werd uitgevoerd, was het niet mogelijk om ter plaatse te controleren of de voordelen na die datum inderdaad niet langer werden toegekend. Maar omdat voor de 30 MW-centrale wel kon worden gecontroleerd dat de voordelen niet langer werden toegekend, is er geen concrete reden om in twijfel te trekken dat de voordelen voor de 33 MW-centrale ook op tijd zijn verstreken.

    (129)

    Aangezien de voordelen van deze regeling zijn verstreken, stelde de Commissie vast dat de producent-exporteur niet langer voordelen genoot in het kader van deze regeling. In elk geval acht de Commissie het in het kader van dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen niet nodig om vaststellingen te doen over deze regeling omdat er, zoals eerder geoordeeld, voldoende bewijsmateriaal is om te concluderen dat er sprake is van voortzetting van subsidiëring op basis van de regelingen waarover de Commissie wel vaststellingen doet.

    9.   Hoogte van de subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen

    (130)

    De subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig het bepaalde in de basisverordening, uitgedrukt ad valorem, bedragen voor de medewerkende producent-exporteur:

    Tabel 1

    REGELINGEN

    DDS

    AAS

    FMS

    MEIS

    EPCGS

    Totaal

    HEG Limited %

    2,02

    0,30

    0,13

    0,31

    0,27

    3,03

    (131)

    Het totale subsidiebedrag overschrijdt de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening vermelde drempel.

    (132)

    De Indiase overheid voerde aan dat de niet-medewerkende producent-exporteur Graphite India Limited („GIL”) geen van de vijf tot compenserende maatregelen aanleiding gevende regelingen waarvan werd vastgesteld dat zij voordelen toekennen aan HEG gebruikte, op basis van de volgende argumenten:

    a)

    er werden geen DDS-kredietpunten toegekend voor uitvoer naar de Unie in het TNO;

    b)

    de FMS werd in het TNO beëindigd en zal in de toekomst geen voordelen toekennen aan producenten-exporteurs;

    c)

    de MEIS was in het TNO niet beschikbaar voor de uitvoer van grafietelektroden naar de Unie, en

    d)

    in het TNO werd geen enkele AAS- of EPCGS-vergunning afgegeven aan GIL.

    (133)

    Deze argumenten moeten echter om de volgende redenen worden afgewezen:

    a)

    Zelfs als GIL voor zijn uitvoer naar de Unie geen DDS-kredietpunten ontving, zou dat nog steeds niet toelaten om te concluderen dat de regeling geen voordelen toekende aan GIL. Het DDS-subsidiepercentage wordt berekend op basis van alle uitvoer van de onderneming, inclusief de uitvoer naar andere derde landen.

    b)

    Het onderzoek bevestigde dat de FMS in het TNO werd beëindigd, maar uit het onderzoek bleek ook, zoals in de overwegingen 79 tot en met 81 beschreven, dat de voordelen die de FMS vóór de beëindiging ervan toekende verder werden toegekend door de nieuwe MEIS die onmiddellijk na beëindiging van de FMS in werking trad.

    c)

    Zoals in overweging 93 toegelicht, kan louter op basis van het feit dat de uitvoer naar de Unie niet rechtstreeks in aanmerking komt voor MEIS-kredietpunten niet worden geconcludeerd dat een producent-exporteur niet de voordelen van de MEIS geniet voor zijn uitvoer- of productieactiviteiten in het algemeen. De MEIS-kredietpunten die op basis van de uitvoer van grafietelektroden naar derde landen worden verkregen, zijn vrij overdraagbaar en kunnen worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten op in het onderzochte product verwerkte inputs, ook als dat product naar de Unie wordt uitgevoerd. Daarom wordt geoordeeld dat deze kredietpunten voordelen verlenen voor de uitvoer van grafietelektroden alsmede de productie van GIL in het algemeen, met inbegrip van de uitvoer naar de Unie.

    d)

    Zelfs als GIL in het TNO geen nieuwe AAS- of EPCGS-vergunning kreeg, zou dat nog steeds niet toelaten om te concluderen dat deze regelingen geen voordelen toekenden aan GIL. GIL zou de respectieve regelingen kunnen hebben gebruikt door het gebruik van vergunningen die vóór het TNO werden verleend. In dit verband is het vermeldenswaardig dat hoewel de medewerkende producent-exporteur in het TNO geen nieuwe AAS- of EPCGS-vergunning kreeg, vastgesteld werd dat hij in het kader van beide regelingen nog steeds voordelen ontving door het gebruik van vergunningen die vóór het TNO werden verleend.

    (134)

    Volgens het verzoek om een nieuw onderzoek genoot GIL de voordelen van dezelfde regelingen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen als de medewerkende producent-exporteur. Er is geen informatie beschikbaar die op het tegendeel wijst. In feite heeft het huidige onderzoek aangetoond dat twee regelingen in het kader waarvan GIL voordelen genoot en die in het oorspronkelijke onderzoek aanleiding gaven tot compenserende maatregelen (DDS en EPCGS) nog steeds bestaan en de medewerkende exporteur voordelen opleveren. Op basis van deze beschikbare feiten en in overeenstemming met artikel 28 van de basisverordening werd geconcludeerd dat de subsidiëring op nationaal niveau in het TNO voortduurde.

    10.   Conclusies betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring

    (135)

    Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid is blijven ontvangen. In overweging 134 is vastgesteld dat de subsidiëring ook op nationaal niveau voortduurde.

    (136)

    De tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidieregelingen verlenen terugkerende voordelen en er is geen enkele indicatie (behalve voor de FMS, die onmiddellijk door de MEIS werd vervangen) dat deze regelingen in de nabije toekomst zullen worden afgebouwd of dat de medewerkende producent-exporteur niet langer voordelen in het kader van deze regelingen zou verkrijgen. Integendeel, deze regelingen werden in het TNO vernieuwd in het kader van het Foreign Trade Policy 2015-2020, dat tot maart 2020 van kracht blijft. Daarnaast wordt eraan herinnerd dat na het TNO i) het subsidiepercentage van de MEIS steeg, zoals in de overwegingen 96 en 100 vastgesteld, en ii) de subsidiëring van exportkredietregelingen weer werd geactiveerd, zoals in overweging 116 vastgesteld. Bovendien komt iedere exporteur voor diverse subsidieregelingen in aanmerking.

    (137)

    Voorts werd onderzocht of er aanmerkelijke hoeveelheden uitvoer naar de Unie zouden plaatsvinden als de maatregelen zouden worden ingetrokken. Daartoe werden de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en reservecapaciteit in India, de uitvoer uit India naar andere derde landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

    (138)

    Zoals in overweging 30 vermeld, verleende slechts één producent-exporteur in India, die slechts de helft van de totale Indiase productiecapaciteit vertegenwoordigde, zijn medewerking. Overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening werden de bevindingen in de onderstaande punten derhalve gebaseerd op beschikbare gegevens. In verband hiermee gebruikte de Commissie de door de medewerkende producent-exporteur verstrekte gegevens, het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, de databank van de Verenigde Naties, door de Indiase overheid verstrekte statistieken van het directoraat-generaal Commercial Intelligence and Statistics („DGCIS”) en openbaar toegankelijke informatie.

    10.1.   Productiecapaciteit en reservecapaciteit

    (139)

    Op basis van openbare financiële informatie en gecontroleerde gegevens van de medewerkende producent-exporteur HEG (16)  (17) verhoogden beide Indiase producenten hun productiecapaciteit met 27 % na het vorige in overweging 4 vermelde nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Aan het eind van het TNO bedroeg de totale productiecapaciteit in India 160 000 ton per jaar, gelijk verdeeld tussen de twee producenten (18). Bovendien bleek uit het onderzoek dat de Indiase producenten-exporteurs hun capaciteit waarschijnlijk verder zullen verhogen indien de vraag toeneemt (19).

    (140)

    Het productievolume van de twee Indiase producenten schommelde tussen 110 000 en 120 000 ton in het TNO. Op basis van het bovenstaande werd de totale Indiase reservecapaciteit geschat op 40 000 tot 50 000 ton, wat overeenkwam met 29 % tot 36 % van het verbruik in de Unie in het TNO.

    (141)

    Terwijl de capaciteit toenam, daalde het verbruik van grafietelektroden in India en wereldwijd. Grafietelektroden worden voornamelijk in de elektrostaalindustrie gebruikt, met name in staalfabrieken om staalschroot te smelten. De ontwikkeling van het verbruik van grafietelektroden is dan ook gecorreleerd met de ontwikkeling van de elektrostaalproductie en volgt vergelijkbare trends. Uit het onderzoek bleek dat de productie van elektrostaal in India en wereldwijd daalde tussen 2012 en het TNO (20), terwijl de productiecapaciteit van grafietelektroden in India steeg.

    (142)

    Eind november 2014 stelden de Indiase autoriteiten antidumpingmaatregelen in op de invoer van grafietelektroden uit de Volksrepubliek China („VRC”) (21). De verwachting is dat het marktaandeel van de Indiase producenten op de binnenlandse markt zal toenemen.

    10.2.   Uitvoer naar derde landen

    (143)

    Op basis van openbare jaarrekeningen werd vastgesteld dat beide Indiase producenten-exporteurs op de uitvoer gericht zijn (22)  (23), aangezien zij in het TNO ongeveer 60 % van hun totale productie uitvoerden.

    (144)

    Ondanks de geldende maatregelen bleef de Unie een belangrijke uitvoerbestemming voor de medewerkende producent-exporteur HEG. De uitvoer van HEG was in het TNO goed voor 10 % tot 17 % van zijn totale omzet in termen van waarde en 10 % tot 20 % in termen van volume. De niet-medewerkende Indiase onderneming GIL voerde zeer kleine volumes uit naar de Unie in het TNO. Dit houdt echter verband met de antidumpingrechten en compenserende rechten die van toepassing zijn op GIL (15,7 % in totaal) in vergelijking met de antidumpingrechten en compenserende rechten die van toepassing zijn op HEG (7 % in totaal).

    (145)

    Bij gebrek aan een andere betrouwbaardere bron om de volumes van de uitvoer van India naar andere derde landen te bepalen, werd de databank van de Verenigde Naties gebruikt. Volgens deze databank steeg de uitvoer naar andere derde landen tussen 2012 en 2013 met 43 % en daalde hij in 2014 en 2015 met 38 % ten opzichte van 2013. Het totale uitvoervolume daalde tussen 2012 en het TNO met 10 %. In 2015 waren de belangrijkste bestemmingen voor de Indiase uitvoer de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië, Iran, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten, Zuid-Korea en Egypte. Tussen 2012 en 2015 steeg de Indiase uitvoer naar sommige van deze bestemmingen (zoals Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en de Verenigde Staten), terwijl hij naar enkele andere bestemmingen daalde (Iran, Turkije, Zuid-Korea en Egypte), resulterend in een algemene daling van 9 %.

    (146)

    In 2012 was Rusland de op twee na belangrijkste uitvoermarkt voor de Indiase producenten in termen van volume, maar nadat Rusland in december 2012 een ad-valoremrecht van 16,04 % tot 32,83 % op grafietelektroden uit India instelde (24), daalde de uitvoer van India naar Rusland met 86 % van 4 415 ton tot 638 ton in 2015.

    (147)

    De informatie over uitvoervolumes in de databank van de Verenigde Naties kon worden geverifieerd aan de hand van DGCIS-statistieken, die vergelijkbare trends vertoonden als die welke in de databank van de Verenigde Naties werden waargenomen.

    (148)

    Daarnaast volgden de uitvoervolumes naar andere derde landen van de medewerkende producent-exporteur HEG ook vergelijkbare trends, namelijk een stijging van de uitvoervolumes naar andere derde landen van 2012 tot 2013 en een daling vanaf 2014 tot het TNO, met een algemeen dalende trend tijdens de beoordelingsperiode. Er moet worden opgemerkt dat ondanks deze daling van de uitvoervolumes het algemene niveau in het TNO aanzienlijk bleef, namelijk tussen 20 000 en 30 000 ton.

    (149)

    Wat de hoogte van de uitvoerprijzen op basis van de databank van de Verenigde Naties betreft, bleek uit het onderzoek dat de prijzen van de Indiase uitvoer naar bepaalde landen, zoals de Verenigde Staten en Zuid-Korea, die tussen 2012 en 2014 gemiddeld lager waren dan de prijzen in de EU, in 2015 stegen tot ongeveer hetzelfde niveau als de prijzen in de EU. Daarnaast stegen de prijzen van de Indiase uitvoer naar andere landen, zoals Saoedi-Arabië, die tussen 2012 en 2014 lager waren dan de prijzen in de EU, in 2015 tot een hoger niveau dan de prijzen in de EU. Bovendien bleven de prijzen van de Indiase uitvoer naar bepaalde andere landen, zoals Turkije, gedurende de gehele beoordelingsperiode lager dan de prijzen in de EU. Er zij evenwel op gewezen dat de prijzen in deze databank geen onderscheid maken tussen verschillende productsoorten, zodat de betrouwbaarheid van een dergelijke prijsvergelijking beperkt is.

    (150)

    Uit de analyse van de informatie over de prijzen van de uitvoer van de medewerkende producent-exporteur naar andere derde landen bleek dat de gemiddelde prijzen op de markt van de Unie in 2012 en 2014 hoger waren dan de gemiddelde prijzen van HEG op andere derde markten (gecorrigeerd op kalenderjaarbasis aangezien de gegevens op boekjaarbasis werden verstrekt), terwijl de gemiddelde prijzen op de markt van de Unie in het TNO lager waren dan de gemiddelde prijzen van HEG op andere derde markten.

    (151)

    Er waren geen andere gegevens beschikbaar om nauwkeurige prijsniveaus van de uitvoer van de Indiase producenten-exporteurs naar markten van andere derde landen vast te stellen.

    10.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

    (152)

    De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie werd aangetoond door het feit dat er ondanks de van kracht zijnde antidumpingrechten en compenserende rechten geen eind kwam aan de invoer van Indiase grafietelektroden op de markt van de Unie. Tijdens de beoordelingsperiode bleef India het op een na grootste land van uitvoer naar de Unie, na de VRC. Ondanks een daling tussen 2012 en het TNO bleven de volumes en marktaandelen van de Indiase uitvoer naar de Unie aanzienlijk, zoals in overweging 179 toegelicht.

    (153)

    De mogelijke ontwikkeling van de uitvoer naar de Unie indien de maatregelen komen te vervallen, moet worden gezien tegen de achtergrond van de algemene daling van het verbruik van grafietelektroden in India en wereldwijd in combinatie met de reservecapaciteit in India. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid meer druk zetten op Indiase producenten-exporteurs om andere uitvoermarkten te verkennen, vooral gezien hun uitvoergerichte bedrijfsmodel. Daarom is het waarschijnlijk dat een groot deel van de beschikbare reservecapaciteit zal worden gebruikt voor uitvoer naar de markt van de Unie, mochten de maatregelen in de Unie worden ingetrokken en mocht de markt van de Unie toegankelijk zijn zonder antidumpingrechten of compenserende rechten. In het bijzonder omdat het onderzoek uitwees dat terwijl de Indiase uitvoer naar sommige markten (zoals Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en de Verenigde Staten) in 2015 steeg, de totale uitvoer uit India naar markten van andere derde landen in dalende lijn ging. Dit geeft aan dat er in bepaalde derde landen een beperkte capaciteit lijkt te zijn om extra uitvoerhoeveelheden te absorberen.

    (154)

    Bovendien heeft Rusland, zoals in overweging 146 vermeld, antidumpingrechten ingesteld op grafietelektroden uit India. De Indiase producenten-exporteurs hebben dus beperkte toegang tot deze markt en kunnen de volumes van hun uitvoer naar Rusland niet vergroten of omleiden, zoals blijkt uit de daling van de uitvoer naar deze bestemming vanaf 2012.

    (155)

    Op basis hiervan is het waarschijnlijk dat de Indiase producenten-exporteurs aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie zullen blijven uitvoeren indien de maatregelen komen te vervallen en dat zij, rekening houdend met hun aanzienlijke reservecapaciteit, zelfs hun huidige uitvoervolumes zullen vergroten. Dit is waarschijnlijk voor de medewerkende producent-exporteur, die een stimulans zal hebben om zijn reeds aanzienlijke aanwezigheid op de markt van de Unie verder te vergroten, en nog waarschijnlijker voor de niet-medewerkende producent-exporteur, die hogere rechten betaalt dan de medewerkende producent-exporteur en zijn uitvoer naar de markt van de Unie bijna heeft stopgezet.

    10.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring

    (156)

    Uit de voorgaande analyse blijkt dat i) gesubsidieerde Indiase invoer de markt van de Unie in het TNO in aanzienlijke hoeveelheden bleef binnenkomen, ii) subsidieregelingen in de nabije toekomst beschikbaar blijven, iii) beide Indiase producenten uitvoergericht zijn en reservecapaciteit hebben die zij zouden kunnen gebruiken om de volumes van hun uitvoer naar de Unie te vergroten, iv) het wereldwijde verbruik in dalende lijn gaat, wat de mogelijkheden beperkt om naar bepaalde andere markten van derde landen uit te voeren en v) het bestaan van antidumpingmaatregelen in Rusland tegen Indiase grafietelektroden de uitvoermogelijkheden van Indiase producenten-exporteurs verder beperkt. Het is dan ook waarschijnlijk dat Indiase grafietelektroden de markt van de Unie in aanzienlijke hoeveelheden en tegen gesubsidieerde prijzen zullen blijven binnenkomen mochten de maatregelen worden opgeheven.

    (157)

    In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig artikel 18, lid 3, van de basisverordening concludeerde de Commissie dat de subsidiëring waarschijnlijk zal worden voortgezet indien de van kracht zijnde maatregelen komen te vervallen.

    (158)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde de enige medewerkende Indiase producent-exporteur, HEG, dat de Commissie bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring geen rekening heeft gehouden met de feiten die betrekking hebben op de periode na het TNO. In dit verband voerde de medewerkende Indiase producent-exporteur aan dat de Commissie bij de toepassing van artikel 28 van de basisverordening geen rekening heeft gehouden met het feit dat GIL, de andere Indiase producent van grafietelektroden, heeft geïnvesteerd in een productievestiging in de Unie, namelijk Graphite Cova GmbH („GIL Cova”). HEG voerde verder aan dat GIL een strategisch langlopend contract heeft voor de verkoop van gebakken groene elektroden (wat een halffabricaat is) aan de grafitiseringsvestiging van GIL Cova. HEG beweerde ook dat vanwege de strategische investering van GIL de conclusie van de Commissie dat de uitvoer vanuit India naar de Unie zal toenemen onjuist is en dat de vaststelling dat beide Indiase producenten beschikken over reservecapaciteit voor de uitvoer louter op veronderstellingen is gebaseerd. HEG voerde ook aan dat het vervallen van de maatregelen niet tot gevolg zal hebben dat het volume van de invoer in de Unie toeneemt, aangezien de uitvoer vanuit India naar de Unie (inclusief de uitvoer van HEG naar de Unie) na het TNO in dalende lijn gaat.

    (159)

    Daarnaast stelde HEG dat zijn plannen om de productiecapaciteit te verhogen slechts de visie van zijn voorzitter waren naar aanleiding van het gunstige economische klimaat van 2010. Bijgevolg bespreekt de raad van bestuur in het jaarverslag van HEG voor het jaar eindigend op 31 maart 2016 geen nieuwe voorstellen voor de uitbreiding van de capaciteit meer.

    (160)

    Wat betreft de vergelijking van prijzen door de Commissie in de overwegingen 149 en 150 met betrekking tot de uitvoer naar markten van andere derde landen, diende HEG een analyse in van de gemiddelde cif/cfr-prijzen van zijn uitvoer naar vier andere derde landen in vergelijking met de gemiddelde cif-prijzen van zijn uitvoer naar de Unie, en concludeerde HEG dat de gemiddelde prijzen van zijn uitvoer naar de vier andere derde landen over het algemeen hoger waren dan de prijzen van zijn uitvoer naar de Unie. Daarom beweerde HEG dat de markt van de Unie, met lagere prijsniveaus, in vergelijking minder aantrekkelijk zou zijn.

    (161)

    Wat betreft de bewering van HEG met betrekking tot de investering van GIL in GIL Cova tijdens de beoordelingsperiode, voerde GIL een zeer klein volume uit naar de markt van de Unie. Er wordt echter aangenomen dat dit niet alleen toe te schrijven is aan de investering van GIL in GIL Cova, maar vooral aan de hoge antidumpingrechten en compenserende rechten die van toepassing zijn op de uitvoer van GIL India naar de Unie (15,7 % in totaal). Mochten de antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen worden ingetrokken, is het dan ook waarschijnlijk dat GIL zijn uitvoer naar de Unie zal hervatten, ondanks zijn investering in GIL Cova, ook rekening houdend met zijn beschikbare reservecapaciteit en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie zoals beschreven in de overwegingen 152 tot en met 155.

    (162)

    Wat betreft de bewering van HEG met betrekking tot de ontwikkeling van de uitvoer na het TNO, wordt benadrukt dat deze uitvoer plaatsvond terwijl de antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen van kracht waren. Bijgevolg is het waarschijnlijk dat, hoewel het volume van de uitvoer van HEG na het TNO een dalende trend vertoonde, de uitvoer van HEG naar de Unie zal toenemen indien de antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen worden ingetrokken, gelet op het feit dat HEG ondanks de bestaande maatregelen met aanzienlijke dumping en tegen aanzienlijk gesubsidieerde prijzen naar de markt van de Unie bleef uitvoeren en gelet op zijn uitvoergerichte bedrijfsmodel en zijn reservecapaciteit, die in de toekomst mogelijk zal toenemen indien de vraag naar zijn producten stijgt, zoals beschreven in de overwegingen 139 tot en met 155.

    (163)

    Wat betreft het voornemen van HEG om zijn capaciteit te verhogen, wordt bovendien benadrukt dat HEG tijdens de in 2016 uitgevoerde controle ter plaatse een korte video met een overzicht van de HEG-groep liet zien aan het team dat de zaak behandelde. In deze video werden onder meer de toekomstplannen van het bedrijf om zijn productiecapaciteit op te voeren uiteengezet. Bovendien verklaarden vertegenwoordigers van het bedrijf tijdens de controle ter plaatse dat deze plannen opgeschort waren omdat het bedrijf zijn capaciteit niet volledig benutte en de wereldwijde vraag afnam. Indien de antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen worden ingetrokken, is het dan ook waarschijnlijk dat de vraag naar Indiase grafietelektroden op de markt van de Unie zal toenemen en dat HEG bijgevolg een stimulans zal hebben om zijn capaciteit op te voeren teneinde aan de vraag te voldoen.

    (164)

    Wat betreft de bewering van HEG dat de prijzen op de markt van de Unie verschilden van die op markten van andere derde landen, wordt benadrukt dat de Commissie haar vergelijking in de overwegingen 149 en 150 heeft uitgevoerd tussen de gemiddelde prijzen van de Indiase producenten-exporteurs op andere derde markten en de gemiddelde prijzen van de producenten in de Unie op de markt van de Unie en niet de gemiddelde prijzen van de Indiase producenten op de markt van de Unie. Er wordt aan herinnerd dat de gemiddelde prijs van HEG op de markt van de Unie een prijs met aanzienlijke dumping is die de gemiddelde prijs van de producenten in de Unie onderbiedt en dus niet geschikt is voor de vergelijking in kwestie.

    (165)

    In het licht van het bovenstaande worden de argumenten van HEG afgewezen.

    (166)

    De conclusie van de Commissie dat de subsidiëring waarschijnlijk zal worden voortgezet indien de maatregelen worden ingetrokken, wordt derhalve bevestigd.

    D.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE

    1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

    (167)

    In het TNO werd het soortgelijke product door acht producenten geproduceerd (twee individuele ondernemingen en twee groepen). Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

    2.   Voorafgaande opmerkingen

    (168)

    Zoals in overweging 141 vermeld, is de situatie van de bedrijfstak van de grafietelektroden nauw verbonden met die van de elektrostaalindustrie, waar grafietelektroden in de elektrostaalovens worden gebruikt om staalschroot te smelten. In deze context heersten tijdens de beoordelingsperiode negatieve marktomstandigheden binnen de elektrostaalindustrie, met een daling van het verbruik die ook tot uiting komt in het verbruik van grafietelektroden.

    (169)

    Aangezien er in India slechts twee producenten-exporteurs van het betrokken product zijn, worden de gegevens met betrekking tot de invoer van grafietelektroden uit India en andere derde landen in de Unie niet in precieze cijfers gepresenteerd om de vertrouwelijkheid te bewaren overeenkomstig artikel 29 van de basisverordening.

    3.   Verbruik in de Unie

    (170)

    De Commissie stelde het verbruik in de Unie vast door optelling van:

    i)

    de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, verkregen na controle van de antwoorden op de vragenlijst;

    ii)

    de verkoop van niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten in de Unie, verkregen uit het verzoek om een nieuw onderzoek;

    iii)

    de verkoop van een niet in de steekproef opgenomen niet-medewerkende producent in de Unie, verkregen uit zijn jaarverslagen;

    iv)

    de invoer uit India, op basis van de databank van artikel 14, lid 6, en

    v)

    de invoer uit alle andere derde landen, op basis van Eurostat (Taric-niveau).

    (171)

    Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

    Tabel 2

    Verbruik in de Unie

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Verbruik in de Unie (ton)

    151 508

    140 244

    146 637

    139 974

    Index (2012 = 100)

    100

    93

    97

    92

    Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst, jaarverslagen van de niet-medewerkende producent in de Unie, verzoek om een nieuw onderzoek, Eurostat (Taric-niveau), databank van artikel 14, lid 6.

    (172)

    Tijdens de beoordelingsperiode liep het verbruik in de Unie met 8 % terug. Meer in het bijzonder daalde het verbruik in de Unie met 7 % in 2013, herstelde het zich met 4 % tussen 2013 en 2014, en viel het daarna weer met 5 % terug van 2014 tot het TNO.

    (173)

    Zoals in de overwegingen 141 en 168 vermeld, was de algemene daling van de vraag het gevolg van de negatieve marktomstandigheden die binnen de elektrostaalindustrie heersten, omdat de verkoopvolumes van grafietelektroden de ontwikkeling van het staalproductievolume in elektrische ovens volgen.

    (174)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat bij de analyse van het marktaandeel en het verbruik rekening moet worden gehouden met de invoer door de producenten in de Unie vanuit hun verbonden ondernemingen in de Verenigde Staten, Mexico, Japan en Maleisië, die de afgelopen drie jaar aanzienlijk zou zijn toegenomen.

    (175)

    Bij de berekening van het verbruik in de Unie werd terdege rekening gehouden met de invoer vanuit alle andere derde landen, zoals in overweging 170 toegelicht, en bijgevolg is die invoer correct weerspiegeld in het totale verbruik. Het argument werd daarom afgewezen.

    4.   Invoer uit het betrokken land

    4.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

    Tabel 3

    Invoervolume en marktaandeel

    Land

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    India

    Volume van de invoer (ton)

    9 000 -10 000

    5 000 -6 000

    7 000 -8 000

    6 500 -7 500

     

    Geïndexeerd invoervolume (2012 = 100)

    100

    57

    80

    74

    Marktaandeel %

    6-7

    3-4

    5-6

    4-5

    Geïndexeerd marktaandeel

    100

    62

    83

    80

    Bron: Databank van artikel 14, lid 6.

    (176)

    De invoervolumes namen tijdens de beoordelingsperiode af. Zij daalden sterk in 2013 (– 43 %), stegen in 2014 en vielen in het TNO weer terug. In totaal bedroeg de daling tijdens de beoordelingsperiode 26 %.

    (177)

    De Commissie stelde het marktaandeel van de invoer vast op basis van het verbruik in de Unie zoals in overweging 170 uiteengezet.

    (178)

    Het marktaandeel vertoonde vergelijkbare trends als de invoervolumes, dat wil zeggen een daling tussen 2012 en 2013, een stijging tussen 2013 en 2014 en vervolgens weer een daling tussen 2014 en het TNO. In het TNO daalde het totale marktaandeel met 1,2 procentpunten ten opzichte van 2012.

    (179)

    Het marktaandeel van de invoer uit India aan het begin van de beoordelingsperiode schommelde tussen 6 % en 7 %. Aan het eind van het TNO was het gedaald tot 4 % à 5 %.

    4.2.   Invoerprijs uit het betrokken land

    (180)

    De Commissie stelde de prijsontwikkeling van de invoer uit India vast op basis van gegevens in de databank van artikel 14, lid 6. Deze gegevens kwamen grotendeels overeen met de door de medewerkende producent-exporteur gemelde prijzen.

    (181)

    De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie uit het betrokken land ontwikkelde zich als volgt:

    Tabel 4

    Invoerprijs  (*1)

    Land

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    India

    Invoerprijzen (EUR/ton)

    2 500 — 3 500

    3 000 — 4 000

    2 500 — 3 500

    2 200 — 3 200

     

    Index (2012 = 100)

    100

    105

    89

    86

    (182)

    De gemiddelde invoerprijzen zijn in de beoordelingsperiode in totaal met 14 % afgenomen. De invoerprijzen stegen tussen 2012 en 2013 met 5 %, liepen in 2014 met 16 % terug en daalden in het TNO met nog eens 3 %.

    4.3.   Prijsonderbieding

    (183)

    De Commissie stelde de prijsonderbieding in het TNO vast door i) de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie werd aangerekend, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek te vergelijken met ii) de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijs per productsoort die door de medewerkende Indiase producent aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werd aangerekend, bepaald op cif-basis, met de nodige correcties voor antidumpingrechten, compenserende rechten en kosten na invoer.

    (184)

    De prijzen werden na aftrek van rabatten en kortingen per productsoort vergeleken voor transacties op hetzelfde handelsniveau en werden indien nodig gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het TNO.

    (185)

    Uit de vergelijking bleek voor een medewerkende producent-exporteur een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 3 % op de markt van de Unie in het TNO. Als echter de antidumpingrechten en compenserende rechten in de berekeningen worden afgetrokken, bedroeg de prijsonderbiedingsmarge 9 %. Wat de niet-medewerkende producent-exporteur betreft, werden in het TNO slechts zeer kleine hoeveelheden ingevoerd. Niettemin voerde de Commissie een schatting van de prijsonderbieding uit. De Commissie stelde een prijsonderbiedingsmarge van 12 % vast, na aftrek van de bestaande antidumpingrechten en compenserende rechten in de berekeningen. Deze schatting is echter gebaseerd op een zeer klein invoervolume, waarbij wegens het gebrek aan medewerking geen rekening is gehouden met productsoorten. Bijgevolg is de betrouwbaarheid beperkt.

    4.4.   Invoer uit andere derde landen

    Tabel 5

    Invoervolume en marktaandeel

    Land

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Totaal andere derde landen

    Invoer (ton)

    33 000 — 35 000

    30 000 — 32 000

    34 000 — 36 000

    30 000 — 32 000

    Index

    100

    90

    103

    90

    Marktaandeel %

    22-23

    22-23

    24-25

    22-23

    Prijs (EUR/ton)

    2 500 -3 500

    2 400 -3 400

    2 400 -3 400

    2 300 -3 300

    Index

    100

    98

    89

    92

    VRC

    Invoer (ton)

    14 000 -15 000

    11 000 -12 000

    16 000 -17 000

    14 000 -15 000

     

    Index

    100

    80

    117

    103

    Marktaandeel %

    9-10

    8-9

    11-12

    10-11

    Prijs (EUR/ton)

    2 000 -3 000

    1 500 -2 500

    1 400 -2 400

    1 600 -2 600

    Index

    100

    94

    90

    99

    Verenigde Staten

    Invoer (ton)

    3 000 -4 000

    4 000 -5 000

    4 200 -5 200

    4 200 -5 200

     

    Index

    100

    118

    129

    128

    Marktaandeel %

    2-3

    3-4

    3-4

    3-4

    Prijs (EUR/ton)

    3 300 -4 300

    3 200 -4 200

    3 000 -4 000

    2 800 -3 800

    Index

    100

    96

    84

    81

    Mexico

    Invoer (ton)

    3 000 -4 000

    4 000 -5 000

    5 500 -6 500

    4 000 -5 000

     

    Index

    100

    127

    165

    119

    Marktaandeel %

    2-3

    3-4

    4-5

    3-4

    Prijs (EUR/ton)

    3 800 -4 800

    3 900 -4 900

    3 900 -4 900

    4 000 -5 000

    Index

    100

    103

    103

    115

    Rusland

    Invoer (ton)

    3 000 -4 000

    2 500 -3 500

    3 500 -4 500

    3 700 -4 700

     

    Index

    100

    70

    101

    103

    Marktaandeel %

    2-3

    1-2

    2-3

    2-3

    Prijs (EUR/ton)

    3 000 -4 000

    2 800 -3 800

    2 500 -3 500

    2 100 -3 100

    Index

    100

    91

    79

    75

    Japan

    Invoer (ton)

    4 500 -5 500

    3 000 -4 000

    3 000 -4 000

    2 000 -3 000

     

    Index

    100

    74

    62

    50

    Marktaandeel %

    3-4

    2-3

    2-3

    1-2

    Prijs (EUR/ton)

    3 400 -4 400

    3 300 -4 300

    2 800 -3 800

    2 900 -3 900

    Index

    100

    99

    82

    83

    Andere derde landen

    Invoer (ton)

    4 000 -5 000

    4 000 -5 000

    1 000 -2 000

    700-1 700

     

    Index

    100

    104

    25

    19

    Marktaandeel %

    2-3

    3-4

    0,5-1,5

    0,5-1,5

    Prijs (EUR/ton)

    2 600 -3 600

    2 000 -3 000

    1 900 -2 900

    1 600 -2 600

    Index

    100

    83

    78

    72

    Bron: Eurostat (Taric-niveau).

    (186)

    In lijn met de daling van het verbruik liep het volume van de invoer uit alle andere derde landen tussen 2012 en het TNO met 10 % terug. Tijdens de beoordelingsperiode lag het marktaandeel van de invoer uit alle andere derde landen tussen 22 % en 23 %. Er werd voornamelijk ingevoerd uit de VRC, de VS, Mexico, Rusland en Japan; dit waren de enige landen met een individueel marktaandeel van meer dan 1 % in het TNO.

    (187)

    De prijzen van de invoer uit de VS, Japan en Mexico lagen hoger dan de prijzen van de Indiase exporteurs en de prijzen van de producenten in de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit de VS en Mexico steeg met minder dan 1 procentpunt tijdens de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van de invoer uit Japan daalde met 1,5 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode.

    (188)

    De prijzen van de invoer uit de VRC en Rusland waren lager dan de prijzen van de Indiase exporteurs en de prijzen van de producenten in de Unie (behalve in 2012 voor Rusland). Volgens de door de bedrijfstak van de Unie in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie bestaat een deel van de invoer uit China uit grafietelektroden met een kleine diameter (minder dan 400 millimeter), terwijl de invoer uit India en de productie van de bedrijfstak van de Unie grotendeels bestaan uit grafietelektroden met een grote diameter (25) (meer dan 400 millimeter), die duurder zijn.

    (189)

    Het marktaandeel van de Chinese invoer steeg met 1 procentpunt tijdens de beoordelingsperiode en lag in het TNO tussen 10 % en 11 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit Rusland in het TNO slechts 2 % tot 3 % bedroeg. Het steeg met 0,3 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode. Deze stijging ging echter niet ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, dat, zoals in overweging 202 toegelicht, tijdens de beoordelingsperiode met 1,9 procentpunten groeide.

    (190)

    Omdat in de beschikbare gegevens uit de invoerstatistieken geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende productsoorten en bijgevolg geen zinvolle prijsvergelijking per productsoort kon worden uitgevoerd, wat voor India wel mogelijk was op basis van de gedetailleerde informatie die door de medewerkende producent-exporteur werd verstrekt, kon het effect van de invoer uit de VRC en Rusland niet duidelijk worden vastgesteld.

    5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    5.1.   Algemene opmerkingen

    (191)

    Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (192)

    Zoals in overweging 14 vermeld, werd voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade een steekproef gebruikt.

    (193)

    Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie beoordeelde de macro-economische indicatoren op basis van gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek, jaarverslagen van de niet-medewerkende producent in de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie beoordeelde de micro-economische indicatoren op basis van gegevens in de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (194)

    De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de subsidiemarge en herstel van subsidiëring in het verleden.

    (195)

    De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

    (196)

    Beide gegevensreeksen zijn representatief gebleken voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    5.2.   Macro-economische indicatoren

    a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (197)

    De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 6

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van producenten in de Unie

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Productievolume (ton)

    235 915

    235 502

    241 623

    221 971

    Index (2012 = 100)

    100

    100

    102

    94

    Productiecapaciteit (ton)

    297 620

    297 245

    299 120

    290 245

    Index (2012 = 100)

    100

    100

    101

    98

    Bezettingsgraad %

    79

    79

    81

    76

    Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek, jaarverslagen van de niet-medewerkende producent in de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (198)

    Tijdens de beoordelingsperiode daalde het productievolume met 6 %. Meer in het bijzonder steeg het eerst met 2 % tot 2014 en daalde het vervolgens in het TNO met 8 % ten opzichte van 2014.

    (199)

    De productiecapaciteit daalde tijdens de beoordelingsperiode met 2 %.

    (200)

    De afname van het productievolume had tot gevolg dat de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 3 procentpunten daalde.

    b)   Verkoopvolume en marktaandeel

    (201)

    Het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 7

    Verkoopvolume en marktaandeel van producenten in de Unie

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Verkoopvolume in de Unie (ton)

    107 655

    103 779

    103 704

    102 123

    Index (2012 = 100)

    100

    96

    96

    95

    Marktaandeel %

    71,1

    74,0

    70,7

    73,0

    Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek, jaarverslagen van de niet-medewerkende producent in de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (202)

    De totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie viel tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 5 % terug. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie schommelde tijdens de beoordelingsperiode. Het steeg in 2013 met 2,9 procentpunten, daalde in 2014 met 3,3 procentpunten en steeg in het TNO weer met 2,3 procentpunten. Over het geheel genomen steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 1,9 procentpunten.

    (203)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat bij het bepalen van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie rekening moet worden gehouden met de invoer door de producenten in de Unie vanuit hun verbonden ondernemingen in de Verenigde Staten, Mexico, Japan en Maleisië. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie wordt echter berekend op basis van de verkoop van zijn eigen productie op de markt van de Unie. Er wordt geen rekening gehouden met de invoer door de bedrijfstak van de Unie omdat dit een verstorend effect op het totaalbeeld zou hebben, aangezien de invoer dubbel zou worden geteld: één keer als invoer en één keer als verkoop door de bedrijfstak van de Unie. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    c)   Groei

    (204)

    Tussen 2012 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met 8 % af. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie nam met 5 % af, wat zich niettemin vertaalde in een stijging van het marktaandeel met 1,9 procentpunten.

    d)   Werkgelegenheid en productiviteit

    (205)

    De werkgelegenheid en productiviteit ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 8

    Werkgelegenheid en productiviteit van producenten in de Unie

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Aantal werknemers

    1 526

    1 539

    1 475

    1 523

    Index (2012 = 100)

    100

    101

    97

    100

    Productiviteit (ton/werknemer)

    155

    153

    164

    146

    Index (2012 = 100)

    100

    99

    106

    94

    Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek, jaarverslagen van de niet-medewerkende producent in de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (206)

    De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie bleef tijdens de beoordelingsperiode op ongeveer hetzelfde niveau. Als gevolg van de daling van de productie (-6 % tijdens de beoordelingsperiode) nam ook de productiviteit met 6 % af in dezelfde periode.

    e)   Hoogte van de subsidiemarge en herstel van subsidiëring in het verleden

    (207)

    Uit het onderzoek bleek dat grafietelektroden uit India nog steeds tegen gesubsidieerde prijzen op de markt van de Unie werden ingevoerd. De voor India vastgestelde subsidiemarge in het TNO lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel, zoals in overweging 130 beschreven. Dit viel samen met een daling van de invoerprijzen ten opzichte van 2012. Niettemin kon de bedrijfstak van de Unie profiteren van de geldende compenserende maatregelen; hij kon zijn marktaandeel handhaven en licht verhogen.

    5.3.   Micro-economische indicatoren

    f)   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

    (208)

    De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 9

    Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie en kosten per eenheid

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

    3 784

    3 468

    2 997

    2 825

    Index (2012 = 100)

    100

    92

    79

    75

    Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

    3 357

    3 116

    2 776

    2 745

    Index (2012 = 100)

    100

    93

    83

    82

    Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (209)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie liep in het TNO gestaag terug tot 2 825 EUR/ton (-25 %). De bedrijfstak van de Unie moest zijn prijzen naar beneden bijstellen om de algemene daling van de verkoopprijzen op de markt van de grafietelektroden te weerspiegelen, die het gevolg was van de krimpende vraag in de elektrostaalindustrie.

    (210)

    De gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie daalden minder hard tijdens de beoordelingsperiode (-18 %). De belangrijkste factor die de daling van de productiekosten per eenheid beïnvloedde, was de daling van de grondstofprijzen.

    (211)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de wereldwijde grondstofprijs sterker daalde dan de door de bedrijfstak van de Unie betaalde grondstofkosten tijdens de beoordelingsperiode. Bijgevolg zou de bedrijfstak van de Unie inefficiënt zijn wat betreft de aankoop van grondstoffen en zou zijn levensvatbaarheid dan ook twijfelachtig zijn.

    (212)

    Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie de grondstof wereldwijd bij zijn verbonden en niet-verbonden partijen aankocht tegen vergelijkbare prijzen en dat er geen aanwijzingen van inefficiënties waren wat de aankoop van grondstoffen betreft. Aangezien de bewering niet verder werd onderbouwd, werd het argument afgewezen.

    g)   Loonkosten

    (213)

    De gemiddelde loonkosten ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 10

    Gemiddelde loonkosten per werknemer

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/werknemer)

    66 111

    66 842

    67 113

    67 253

    Index (2012 = 100)

    100

    101

    102

    102

    Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (214)

    De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen tijdens de beoordelingsperiode met slechts 2 %.

    h)   Voorraden

    (215)

    De voorraden ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 11

    Voorraden

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Eindvoorraden

    8 952

    8 821

    13 770

    18 465

    Index (2012 = 100)

    100

    99

    154

    206

    Eindvoorraden als een percentage van de productie %

    6

    5

    7

    11

    Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (216)

    Het niveau van de eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld in absolute termen. In het TNO vertegenwoordigde het niveau van de voorraden ongeveer 11 % van de productie.

    i)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (217)

    De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 12

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

     

    2012

    2013

    2014

    Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

    11,3

    10,2

    7,4

    2,8

    Kasstroom (EUR)

    47 981 432

    46 443 978

    30 426 147

    31 283 121

    Index (2012 = 100)

    100

    97

    63

    65

    Investeringen (EUR)

    25 293 559

    23 133 505

    21 672 869

    12 313 975

    Index (2012 = 100)

    100

    91

    86

    49

    Rendement van investeringen %

    16,5

    13,9

    10,1

    3,9

    Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    (218)

    De Commissie stelde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als een percentage van die verkoop. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie daalde tussen 2012 en het eind van het TNO geleidelijk van 11,3 % tot 2,8 %, d.w.z. een daling van 8,5 procentpunten.

    (219)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de daling van de winstgevendheid van de producenten in de Unie werd veroorzaakt door hun hoge administratieve kosten en vaste verkoopkosten.

    (220)

    Uit het onderzoek bleek dat de productiekosten per eenheid tijdens de beoordelingsperiode daalden, zoals in overweging 210 vermeld. Deze daling van de productiekosten per eenheid hield verband met de administratieve en verkoopkosten, ook al was de grondstof goed voor het grootste deel van de kosten. Het argument werd daarom afgewezen.

    (221)

    De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom daalde tijdens de beoordelingsperiode met 35 %. Deze forse daling is voornamelijk het gevolg van de aanzienlijke daling van de winstgevendheid, zoals in overweging 218 beschreven.

    (222)

    Tijdens de beoordelingsperiode namen de jaarlijkse investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie met meer dan de helft af, van 25 miljoen EUR in 2012 tot 12 miljoen EUR in het TNO.

    (223)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de daling van de investeringen puur te wijten is aan de afname van de vraag en aan de overcapaciteit van de productie van grafietelektroden wereldwijd.

    (224)

    Het onderzoek bevestigde inderdaad dat het verbruik van grafietelektroden tijdens de beoordelingsperiode afnam, zoals in overweging 172 uiteengezet. Er moet echter worden opgemerkt dat de investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie in het TNO van het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen drie keer hoger lagen dan het investeringsniveau in het TNO van het huidige nieuwe onderzoek als ook rekening gehouden wordt met de daling van het verbruik.

    (225)

    Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van investeringen. Het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijke product daalde geleidelijk van 16,5 % in 2012 tot 3,9 % in het TNO.

    5.4.   Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (226)

    Het onderzoek toonde aan dat, ondanks de geldende maatregelen, de meeste schade-indicatoren zich negatief ontwikkelden en dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie verslechterde tijdens de beoordelingsperiode. Niettemin slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn marktaandeel te handhaven en licht te vergroten, wat alleen mogelijk was ten koste van de gerealiseerde winstmarges.

    (227)

    Hoewel deze negatieve ontwikkelingen kunnen worden verklaard door de daling van het verbruik, dat tijdens de beoordelingsperiode met 8 % afnam, bleef de invoer uit India constant aanwezig op de markt van de Unie. Deze invoer werd verkocht tegen lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie en onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 3 % in het TNO. Daarnaast werd de prijsbederfmarge vastgesteld op 9 %. Bijgevolg oefende de Indiase invoer met dumping en subsidiëring nog steeds druk uit op de prijzen. De prijsdruk in het huidige TNO nam toe ten opzichte van het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, toen de prijsonderbiedingsmarge minder dan 2 % bedroeg.

    (228)

    Door het afgenomen verbruik en door de prijsdruk die uitging van de invoer met dumping en subsidiëring zag de bedrijfstak van de Unie zich genoodzaakt zijn verkoopprijzen te verlagen. Als gevolg daarvan lag de winst, hoewel nog steeds positief (2,8 %) in het TNO, onder de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde winstdoelstelling van 8 %.

    (229)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de medewerkende producent-exporteur uit India aan dat de producenten in de Unie aanzienlijk hebben geprofiteerd van de daling van de invoer uit India aangezien het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 2 % is gestegen. Er werd beweerd dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zelfs nog groter was als ook rekening werd gehouden met de invoer van de bedrijfstak van de Unie uit andere derde landen. Tegelijkertijd wordt de bedrijfstak van de Unie geconfronteerd met zware prijsconcurrentie uit andere bronnen (met name laaggeprijsde invoer uit de VRC en Rusland). Daarom werd beweerd dat er geen schade kan worden toegeschreven aan de invoer uit India als gevolg van het vermeende kleinere marktaandeel van de producenten in de Unie.

    (230)

    Uit het onderzoek bleek inderdaad een daling van de volumes en marktaandelen van de invoer uit India, maar zoals in overweging 227 toegelicht, oefende de Indiase invoer met dumping en subsidiëring nog steeds druk uit op de prijzen. Deze prijsdruk nam in het huidige TNO zelfs nog toe in vergelijking met het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Het argument werd daarom afgewezen.

    (231)

    Dezelfde belanghebbende stelde voorts dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat laaggeprijsde invoer uit de VRC en Rusland een van de belangrijkste oorzaken van prijsdruk op de markt van de Unie is en drong aan op een volledig onderzoek naar de laaggeprijsde invoer van het betrokken product uit de VRC en Rusland alvorens te bepalen in welke mate een herhaling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk is. Deze belanghebbende beweerde ook dat sommige Chinese fabrikanten de invoer van grafietelektroden met een grote diameter op de markt van de Unie hebben verhoogd.

    (232)

    Wat betreft de invoerprijzen van grafietelektroden uit de VRC en Rusland moet, zoals in de overwegingen 188 en 190 toegelicht, eraan worden herinnerd dat: i) geen zinvolle prijsvergelijking per productsoort voor de invoer uit deze landen kon worden uitgevoerd, wat voor India wel mogelijk was op basis van de gedetailleerde informatie die door de medewerkende producent-exporteur werd verstrekt; ii) het met de voor de Commissie beschikbare invoerstatistieken uit deze landen niet mogelijk is onderscheid te maken tussen verschillende productsoorten en iii) op basis van de informatie die door de bedrijfstak van de Unie in het verzoek om een nieuw onderzoek werd verstrekt, en die door gebruikers werd bevestigd, de invoer uit deze landen grotendeels gaat om grafietelektroden met een kleinere diameter die goedkoper zijn. Daarnaast liet de medewerkende producent-exporteur uit India na zijn bewering met betrekking tot de toegenomen uitvoer van grafietelektroden met een grotere diameter uit de VRC naar de Unie te onderbouwen.

    (233)

    Wat betreft de volumes van de invoer van grafietelektroden uit de VRC en Rusland en de marktaandelen ervan, en zoals in overweging 189 toegelicht, steeg het marktaandeel van de Chinese invoer tijdens de beoordelingsperiode met 1 procentpunt, terwijl het marktaandeel van de invoer uit Rusland met 0,3 procentpunten steeg. Deze stijgingen gingen niet ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, dat, zoals in overweging 189 beschreven, tijdens de beoordelingsperiode met 1,9 procentpunten groeide. Het argument werd daarom afgewezen.

    (234)

    Dezelfde belanghebbende voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie inefficiënt was omdat hij grafietelektroden met een kleinere diameter produceerde, aangezien de verkoop van dergelijke producten slechts een deel van het totale verkoopvolume vertegenwoordigde.

    (235)

    De marktomstandigheden zorgen er normaal voor dat het aanbod, namelijk de verkochte productsoort, door de vraag wordt gestuurd. De bewering dat de productie van grafietelektroden met een kleinere diameter door de bedrijfstak van de Unie inefficiënt is, werd niet nader onderbouwd en het argument werd bijgevolg afgewezen.

    (236)

    Dezelfde belanghebbende hekelde dat er geen onderzoek werd uitgevoerd naar de gevolgen van de toegenomen volumes van invoer tegen dumpingprijzen uit andere landen, inclusief invoer afkomstig van gelieerde ondernemingen in de Verenigde Staten, Mexico, Maleisië en Japan.

    (237)

    Zoals in overweging 187 aangegeven, lagen de prijzen van de invoer uit de Verenigde Staten, Japan en Mexico hoger dan de prijzen van de Indiase exporteurs en de prijzen van de producenten in de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit deze landen steeg met 0,1 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode en was kleiner dan 10 % aan het eind van het TNO. Ook had de Commissie geen enkel bewijs dat de prijzen van de invoer uit deze landen dumpingprijzen waren. Het argument werd daarom afgewezen.

    (238)

    Dezelfde belanghebbende voerde aan dat de Commissie bij de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarge per productsoort het productcontrolenummer („PCN”) gebruikte, waarbij geen rekening wordt gehouden met de gebruikte grondstof, hoewel deze de kosten en prijzen aanzienlijk beïnvloedt. Het vergelijken van productsoorten die van dezelfde grondstof zijn gemaakt, zou de prijsbederfmarge doen dalen van 9 % tot 8 %.

    (239)

    Het verschil in grondstof werd inderdaad niet in de PCN-structuur weerspiegeld, en dus werd bij de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarge geen rekening gehouden met dit verschil. Wanneer met het oog op de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarge productsoorten werden opgedeeld rekening houdend met de gebruikte grondstof, zoals de belanghebbende na de mededeling van feiten en overwegingen aanvoerde, daalde de in overweging 227 vermelde prijsbederfmarge echter met slechts 1 procentpunt tot 8 %. Deze daling had dus geen wezenlijke invloed op de door de Commissie vastgestelde prijsbederfmarge in het TNO.

    (240)

    Dezelfde belanghebbende stelde de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde winstdoelstelling van 8 % in vraag en beweerde dat de fabrikanten van grafietelektroden verliezen leden als gevolg van de daling van de internationale vraag naar staal en dat de winstdoelstelling van 8 % dus niet meer gerechtvaardigd was.

    (241)

    Er wordt aan herinnerd dat het nagestreefde winstniveau op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie het niveau moet zijn dat een bedrijfstak van dit type in de sector onder normale concurrentievoorwaarden, namelijk bij afwezigheid van invoer met dumping/subsidiëring, redelijkerwijs zou kunnen bereiken. In dit verband werden, zoals in overweging 34 van Verordening (EG) nr. 1628/2004 opgemerkt, de winstniveaus van de bedrijfstak van de Unie toen het marktaandeel van de invoer met subsidiëring het kleinst was (namelijk in 1999) grondig onderzocht. Daarom werd definitief geconcludeerd dat om de schademarge te berekenen de winstmarge waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij representatief is voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie bij afwezigheid van schade veroorzakende subsidiëring uit India op 8 % moet worden vastgesteld. Het argument werd daarom afgewezen.

    (242)

    Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het TNO uiterst kwetsbaar was, grotendeels als gevolg van de negatieve marktomstandigheden en de daaruit voortvloeiende daling van het verbruik. Om die reden was de beoordeling van de Commissie vooral gericht op de waarschijnlijkheid van een herhaling van schade als gevolg van de invoer met subsidiëring uit India.

    6.   Waarschijnlijkheid van een herhaling van schade

    (243)

    Om vast te stellen hoe waarschijnlijk de herhaling van schade is mochten de maatregelen tegen India worden ingetrokken, werden de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en reservecapaciteit in India, de uitvoer uit India naar andere derde landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

    (244)

    In overweging 155 werd geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de Indiase producenten-exporteurs aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie zullen blijven uitvoeren indien de maatregelen komen te vervallen en dat zij zelfs hun huidige uitvoervolumes zullen vergroten en dat deze uitvoer waarschijnlijk tegen gesubsidieerde prijzen zal plaatsvinden.

    (245)

    Zoals in de overwegingen 139 en 140 vastgesteld, wordt de Indiase productiecapaciteit in het TNO op ongeveer 160 000 ton geschat, terwijl de reservecapaciteit op 40 000 tot 50 000 ton wordt geschat, wat overeenkwam met 29 % tot 36 % van het verbruik in de Unie in dezelfde periode. Zoals in overweging 139 beschreven, zullen de Indiase producenten-exporteurs hun capaciteit bovendien waarschijnlijk verder verhogen indien de vraag toeneemt. Zoals in overweging 142 vermeld, stelden de Indiase autoriteiten eind november 2014 antidumpingmaatregelen in op de invoer van grafietelektroden uit de VRC. Verwacht wordt dat het marktaandeel van de Indiase producenten op de binnenlandse markt hierdoor groter wordt.

    (246)

    Wegens de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie zoals in de overwegingen 152 tot en met 155 beschreven, zal, indien de maatregelen worden ingetrokken, ten minste een deel van de reservecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid worden uitgevoerd naar de markt van de Unie. Zoals in overweging 143 beschreven, zijn Indiase producenten zeer uitvoergericht. Wat de prijzen van grafietelektroden betreft, werd, zoals in overweging 149 beschreven, voor sommige van de bestemmingen van de Indiase uitvoer vastgesteld dat de prijzen in de Unie hoger waren. Gezien de verschillende productmix doet deze informatie echter geen afbreuk aan de algemene beoordeling dat nieuwe capaciteit naar de markt van de Unie zal worden uitgevoerd aangezien de betrouwbaarheid van deze prijsvergelijking beperkt is.

    (247)

    Zoals in overweging 146 vermeld, stelde Rusland antidumpingmaatregelen tegen de Indiase invoer van grafietelektroden in en daalde de uitvoer uit India naar Rusland aanzienlijk tijdens de beoordelingsperiode. Dit impliceert dat de toegang tot de op twee na belangrijkste uitvoermarkt voor Indiase producenten-exporteurs wordt beperkt en dat het met de huidige of waarschijnlijk zelfs toegenomen reservecapaciteit die in overweging 245 is vermeld zeer waarschijnlijk is dat Indiase producenten-exporteurs hun invoer van het betrokken product naar de markt van de Unie aanzienlijk zullen verhogen indien de maatregelen komen te vervallen.

    (248)

    Zoals in overweging 185 vastgesteld, zouden de Indiase invoerprijzen zonder antidumpingrechten en compenserende rechten de verkoopprijzen in de Unie met 9 % onderbieden. Voor de niet-medewerkende producent-exporteur werd de prijsonderbiedingsmarge zonder opname van antidumpingrechten en compenserende rechten in de berekening geschat op 12 %. Dit is een indicatie van wat het waarschijnlijke prijspeil van de invoer uit India zou kunnen zijn mochten de maatregelen worden ingetrokken. Op basis hiervan is het waarschijnlijk dat de prijsdruk op de markt van de Unie aanzienlijk zal toenemen mochten de maatregelen worden ingetrokken, waardoor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verder zou verslechteren.

    (249)

    Wat volumes betreft, zou de intrekking van de maatregelen Indiase producenten-exporteurs zeer waarschijnlijk toelaten om hun marktaandeel op de markt van de Unie te vergroten. Met name de niet-medewerkende producent-exporteur, die momenteel onderworpen is aan het hogere recht van 15,7 %, zou een sterke stimulans hebben om zijn uitvoer naar de markt van de Unie te hervatten en aanzienlijke hoeveelheden uit te voeren. Mocht deze situatie zich voordoen, zou de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolumes en marktaandelen onmiddellijk zien krimpen.

    (250)

    Op basis hiervan zullen de Indiase producenten-exporteurs na het wegvallen van de maatregelen hun aanwezigheid op de markt van de Unie waarschijnlijk vergroten, in termen van ingevoerde hoeveelheden en marktaandelen, door in te voeren tegen dumpingprijzen en gesubsidieerde prijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden. Dit zal de prijsdruk op de markt van de Unie verhogen, met negatieve gevolgen voor de winstgevendheid en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Dit zal er ook toe leiden dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verder verslechtert.

    (251)

    Op basis van de hierboven genoemde factoren heeft de Commissie de conclusie getrokken dat het erg waarschijnlijk is dat de schade zich zal herhalen als de bestaande maatregelen worden ingetrokken.

    E.   BELANG VAN DE UNIE

    (252)

    Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening onderzocht de Commissie of het behoud van de bestaande compenserende maatregelen tegen India in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs en gebruikers.

    (253)

    Er wordt aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek het vaststellen van maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht.

    (254)

    Overeenkomstig artikel 31, lid 2, van de basisverordening werden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken.

    (255)

    Op basis hiervan onderzocht de Commissie of er, ondanks haar conclusie dat een voortzetting van subsidiëring en herhaling van schade waarschijnlijk is, dwingende redenen bestonden om te concluderen dat de handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie is.

    1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (256)

    Zoals in overweging 226 uiteengezet, stelden de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat om zijn marktaandelen te behouden. Tegelijkertijd werd in overweging 250 geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk zou verslechteren indien de compenserende maatregelen tegen India komen te vervallen. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de handhaving van de maatregelen tegen India de bedrijfstak van de Unie ten goede zou komen.

    2.   Belang van de importeurs/handelaren

    (257)

    Zoals in overweging 16 vermeld, heeft geen van de importeurs zijn medewerking verleend aan het huidige onderzoek of zich hierbij kenbaar gemaakt. Daarom waren er geen indicaties dat de handhaving van de maatregelen voor de importeurs negatieve gevolgen zou hebben die opwegen tegen de positieve gevolgen van de maatregelen.

    3.   Belang van gebruikers

    (258)

    Zoals in overweging 18 vermeld, dienden 8 van de 53 gebruikers waarmee contact werd opgenomen een ingevulde vragenlijst in. Vier van hen hebben uit India ingevoerde grafietelektroden gebruikt. Hun invoer vertegenwoordigde ongeveer 20 % van alle invoer van het betrokken product uit India.

    (259)

    Er wordt aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikers. Hoewel de maatregelen al tien jaar van kracht zijn, bleven gebruikers in de Unie hun elektroden onder meer uit India betrekken. De gebruikers dienden geen informatie in waaruit blijkt dat er moeilijkheden zijn geweest bij het vinden van andere bronnen, en uit het onderzoek bleek dergelijke informatie evenmin.

    (260)

    Wat de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de gebruikers betreft, werd bij het oorspronkelijke onderzoek bovendien vastgesteld dat een kostenverhoging waarschijnlijk geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikende industrie omdat het aandeel van grafietelektroden in de totale kosten van die industrie te verwaarlozen is. Deze bevindingen werden in het huidige nieuwe onderzoek bevestigd omdat er geen aanwijzingen voor het tegendeel werden gevonden na de instelling van maatregelen. Bovendien voerde geen van de vier gebruikers argumenten tegen de handhaving van de maatregelen aan.

    (261)

    Eén federatie van staalproducenten, de Duitse federatie van de staalindustrie (Wirtschaftsvereinigung Stahl) kantte zich tegen de voortzetting van de maatregelen en voerde aan dat de maatregelen hebben geleid tot concurrentienadelen voor staalproducenten in de Unie ten opzichte van staalproducenten in andere regio's waar geen maatregelen met betrekking tot grafietelektroden zijn ingesteld. De federatie beweerde dat de voortzetting van de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat zou stellen haar dominante positie te handhaven. De ontwikkeling van de invoer uit India na de instelling van de maatregelen laat echter duidelijk zien dat de invoer uit India doorging tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat steeds meer grafietelektroden uit andere derde landen de markt van de Unie binnenkomen.

    (262)

    Op basis hiervan en in lijn met de conclusies die in het oorspronkelijke onderzoek zijn getrokken, wordt verwacht dat de voortzetting van de maatregelen geen aanzienlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de gebruikers en dat er daarom geen dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om de bestaande maatregelen te verlengen.

    4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (263)

    Gezien het bovenstaande concludeerde de Commissie dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande compenserende maatregelen met betrekking tot de invoer uit India niet te verlengen.

    F.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

    (264)

    Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd beoogd de geldende compenserende maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen. Er is naar behoren rekening gehouden met deze opmerkingen.

    (265)

    Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 ingestelde compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India op grond van artikel 18 van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

    (266)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen verzocht de medewerkende producent-exporteur uit India de Commissie om de voortzetting van maatregelen gedurende een periode van twee jaar te overwegen. Het onderzoek bracht echter geen uitzonderlijke omstandigheden aan het licht die zouden rechtvaardigen dat de duur van de maatregelen tot twee jaar wordt beperkt.

    (267)

    De individuele compenserende rechten voor ondernemingen die in deze verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    (268)

    Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (26) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

    (269)

    Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (27),

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μ.Ω.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

    2.   Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:

    Onderneming

    Recht %

    Aanvullende Taric-code

    Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, West Bengal

    6,3

    A530

    HEG Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, Uttar Pradesh

    7,0

    A531

    Alle andere ondernemingen

    7,2

    A999

    3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 9 maart 2017.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

    (2)  Verordening (EG) nr. 1628/2004 van de Raad van 13 september 2004 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4).

    (3)  Verordening (EG) nr. 1629/2004 van de Raad van 13 september 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 10).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1354/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1628/2004 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India en van Verordening (EG) nr. 1629/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 24).

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 (PB L 332 van 16.12.2010, blz. 1).

    (6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 332 van 16.12.2010, blz. 17).

    (7)  PB C 82 van 10.3.2015, blz. 4.

    (8)  Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93). Deze verordening is bij de basisverordening gecodificeerd.

    (9)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India (PB C 415 van 15.12.2015, blz. 25).

    (10)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India (PB C 415 van 15.12.2015, blz. 33).

    (11)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

    (12)  De overgang van de DEPBS naar de DDS wordt toegelicht in onder meer de overwegingen 47 tot en met 54 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad van 21 mei 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 (PB L 137 van 23.5.2013, blz. 1).

    (13)  http://dgft.gov.in/exim/2000/highlight2015.pdf

    (14)  PB C 394 van 17.12.1998, blz. 6.

    (15)  Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 35).

    (16)  http://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact=8&ved=0ahUKEwiqt6H2u9_QAhWEzRoKHYUwBVEQFggfMAA&url=http%3A%2F%2Fhegltd.com%2Fwebmaster%2FDownloadFile.aspx%3Fd%3D..%2Fuploads%2FFinance%2F70Results_Release.pdf&usg=AFQjCNGMpUymLm4BNOjIMmolLDgwSGgcDw

    (17)  http://content.icicidirect.com/mailimages/IDirect_GraphiteIndia_Q1FY16.pdf

    (18)  http://hegltd.com/ en http://www.graphiteindia.com/

    (19)  http://hegltd.com/WEBMASTER/DownloadFile.aspx?D=../Uploads/Newsletter/News9.pdf

    (20)  https://www.worldsteel.org/statistics/statistics-archive/yearbook-archive.html

    (21)  http://www.dgtr.gov.in/sites/default/files/adfin_Graphite_Electrodes_diameters_ChinaPR.pdf

    (22)  http://hegltd.com/pdf/HEGLtd_Q1_FY_16_Investors_Presentation.pdf

    (23)  http://www.graphiteindia.com/View/investor_relation.aspx (zie GIL Q3 FY2015 Earnings Presentation.pdf, blz. 14).

    (24)  http://www.eurasiancommission.org/_layouts/Lanit.EEC.Desicions/Download.aspx?IsDlg=0&ID=3805&print=1

    (*1)  De gemiddelde prijs is exclusief bestaande antidumpingrechten/compenserende rechten.

    Bron: Databank van artikel 14, lid 6.

    (25)  Grafietelektroden met een kleine en grote diameter zijn beide in dezelfde Taric-codes opgenomen.

    (26)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.

    (27)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).


    Top