This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32012D0138
2012/138/EU: Commission Implementing Decision of 1 March 2012 as regards emergency measures to prevent the introduction into and the spread within the Union of Anoplophora chinensis (Forster) (notified under document C(2012) 1310)
2012/138/EU: Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 maart 2012 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 1310)
2012/138/EU: Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 maart 2012 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 1310)
PB L 64 van 3.3.2012, p. 38–47
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2023; opgeheven door 32022R2095
3.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 64/38 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 1 maart 2012
tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 1310)
(2012/138/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uit de ervaring met de uitvoering van Beschikking 2008/840/EG van de Commissie van 7 november 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen (2), in het algemeen, en rekening houdend met recente uitbraken en bevindingen, meegedeeld door Duitsland, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder, en de ervaringen met betrekking tot de uitroeiing daarvan is gebleken dat de in die beschikking vastgestelde maatregelen moeten worden gewijzigd. Voor de duidelijkheid en gezien de omvang van die wijzigingen en eerdere wijzigingen is het dienstig dat Beschikking 2008/840/EG wordt vervangen. |
(2) |
Anoplophora chinensis (Thomson) en Anoplophora malasiaca (Forster) zijn opgenomen in rubriek I van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2000/29/EG, hoewel beide aanduidingen betrekking hebben op een enkele soort die voor de uitvoering van dit besluit wordt aangeduid als Anoplophora chinensis (Forster), hierna „nader omschreven organisme” genoemd, zoals in Beschikking 2008/840/EG. |
(3) |
Rekening houdend met de opgedane ervaring moeten bepaalde plantensoorten die niet onder Beschikking 2008/840/EG vallen, in de werkingssfeer daarvan worden opgenomen, terwijl andere soorten waarop de beschikking eerder wel van toepassing was, moeten worden uitgesloten. Planten en enten waarvan de stam of wortelhals kleiner zijn dan een bepaalde diameter moeten buiten de werkingsfeer van dit besluit vallen. Er moeten bepaalde definities worden opgenomen ter verbetering van de duidelijkheid en de leesbaarheid. |
(4) |
Wat de invoer betreft, moeten de bepalingen rekening houden met de fytosanitaire status van het nader omschreven organisme in het land van oorsprong. |
(5) |
Gezien de ervaring met besmette zendingen van oorsprong uit China moeten speciale bepalingen de invoer uit dat land regelen. Aangezien het bij de meeste onderscheppingen van uit China ingevoerde nader omschreven planten ging om planten van Acer spp., moet het verbod op de invoer daarvan worden gehandhaafd tot en met 30 april 2012, zoals eerder vastgesteld. |
(6) |
Er moeten bepalingen worden vastgesteld voor het vervoer van planten binnen de Unie. |
(7) |
De lidstaten moeten jaarlijkse onderzoeken uitvoeren en de Commissie en de andere lidstaten in kennis stellen van de resultaten daarvan. Er moet worden voorzien in kennisgeving wanneer het nader omschreven organisme wordt aangetroffen in een lidstaat of een deel van een lidstaat waarin de aanwezigheid daarvan vroeger onbekend was of waarvan werd aangenomen dat het daar was uitgeroeid. Een termijn van vijf dagen voor de kennisgeving van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door de lidstaat moet worden vastgesteld om zo nodig snelle actie op het niveau van de Unie mogelijk te maken. |
(8) |
Om het nader omschreven organisme uit te roeien en de verspreiding daarvan te voorkomen, moeten de lidstaten afgebakende gebieden instellen en de nodige maatregelen nemen. Als onderdeel van hun maatregelen moeten de lidstaten activiteiten uitvoeren om het publiek beter bewust te maken van de bedreiging die van het nader omschreven organisme uitgaat. Zij moeten verder specifieke termijnen voor de uitvoering van deze maatregelen vaststellen. Wanneer uitroeiing van het nader omschreven organisme niet langer mogelijk is, moeten de lidstaten maatregelen nemen om de verspreiding daarvan tegen te gaan. |
(9) |
In nader omschreven omstandigheden moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om te besluiten geen afgebakende gebieden in te stellen en de maatregelen te beperken tot de vernietiging van het besmette materiaal, met uitvoering van een versterkte monitoring en tracering van de planten die verband houden met het betrokken geval van besmetting. |
(10) |
De lidstaten moeten aan de Commissie en de andere lidstaten verslag uitbrengen over de maatregelen die zij hebben genomen of voornemens zijn te nemen, alsook over de redenen voor het niet-instellen van afgebakende gebieden. Zij moeten de Commissie en de andere lidstaten jaarlijks een bijgewerkte versie van dat verslag doen toekomen, waarin een overzicht van de situatie wordt gegeven. |
(11) |
Beschikking 2008/840/EG moet daarom worden ingetrokken. |
(12) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de uitvoering van dit besluit wordt verstaan onder:
a) „nader omschreven planten”: voor opplant bestemde planten met een stam- of wortelhalsdiameter van 1 cm of meer op hun dikste punt, met uitzondering van zaden, van Acer spp., Aesculus hippocastanum, Alnus spp., Betula spp., Carpinus spp., Citrus spp., Cornus spp., Corylus spp., Cotoneaster spp., Crataegus spp., Fagus spp., Lagerstroemia spp., Malus spp., Platanus spp., Populus spp., Prunus laurocerasus, Pyrus spp., Rosa spp., Salix spp. en Ulmus spp.;
b) „plaats van productie”: de plaats van productie als omschreven in de internationale norm nr. 5 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen („ISPM”) (3);
c) „nader omschreven organisme”: Anoplophora chinensis (Forster).
Artikel 2
Invoer van de nader omschreven planten van oorsprong uit derde landen, met uitzondering van China
Wat betreft de invoer van oorsprong uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, met uitzondering van China, mogen de nader omschreven planten alleen in de Unie worden binnengebracht als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) |
zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften, vastgesteld in punt 1 van sectie 1, onder A, van bijlage I; |
b) |
bij binnenkomst in de Unie zijn zij door het verantwoordelijke officiële orgaan overeenkomstig punt 2 van sectie 1, onder A, van bijlage I geïnspecteerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en er zijn geen tekenen van dat organisme gevonden. |
Artikel 3
Invoer van de nader omschreven planten van oorsprong uit China
1. Wat de invoer van oorsprong uit China betreft, mogen de nader omschreven planten alleen in de Unie worden binnengebracht, als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) |
zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften van punt 1 van sectie 1, onder B, van bijlage I; |
b) |
bij binnenkomst in de Unie zijn zij door het verantwoordelijke officiële orgaan overeenkomstig punt 2 van sectie 1, onder B, van bijlage I geïnspecteerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en er zijn geen tekenen van dat organisme gevonden; |
c) |
de plaats van productie van die planten:
|
2. Planten van Acer spp. mogen echter tot en met 30 april 2012 niet in de Unie worden binnengebracht.
Vanaf 1 mei 2012 is lid 1 op planten van Acer spp. van toepassing.
3. De Commissie deelt de lidstaten het register van de plaatsen van productie in China mee, dat de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig punt 1, onder b), van sectie 1, onder B, van bijlage I heeft opgesteld.
Wanneer die dienst het register bijwerkt door de verwijdering van een plaats van productie, omdat die dienst heeft geconstateerd dat de plaats van productie niet langer voldoet aan punt 1, onder b), van sectie 1, onder B, van bijlage I of omdat de Commissie China in kennis heeft gesteld van bewijsmateriaal over de aanwezigheid van het nader omschreven organisme bij invoer van nader omschreven planten uit die plaats van productie, en China de bijgewerkte versie van het register ter beschikking van de Commissie stelt, deelt de Commissie de bijgewerkte versie van het register aan de lidstaten mee.
Wanneer die dienst het register bijwerkt door opneming van een plaats van productie, omdat die dienst heeft geconstateerd dat die plaats van productie voldoet aan punt 1, onder b), van sectie 1, onder B, van bijlage I stelt China de bijgewerkte versie van het register tezamen met de nodige toelichting ter beschikking van de Commissie. De Commissie deelt die bijgewerkte versie en, zo nodig, de toelichting aan de lidstaten mee.
Via haar internetinformatiepagina’s maakt de Commissie het register en de bijwerkingen daarvan aan het publiek bekend.
4. Wanneer de Chinese plantenziektekundige dienst tijdens een inspectie op een geregistreerde plaats van productie, als vastgesteld in de punten ii), iii) en iv) van punt 1, onder b), van sectie 1, onder B, van bijlage I, bewijsmateriaal vindt van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en de Commissie door China van die bevinding in kennis wordt gesteld, deelt de Commissie die bevinding onmiddellijk aan de lidstaten mee.
Via haar internetinformatiepagina’s maakt de Commissie deze informatie ook aan het publiek bekend.
5. Wanneer de Commissie beschikt over bewijsmateriaal uit andere bronnen dan die bedoeld in de leden 3 en 4 waaruit blijkt dat een in het register opgenomen plaats van productie niet voldoet aan punt 1, onder b), van sectie 1, onder B, van bijlage I of dat het nader omschreven organisme is aangetroffen op nader omschreven planten ingevoerd uit een dergelijke plaats van productie, deelt zij de informatie betreffende die plaats van productie aan de lidstaten mee.
Via haar internetinformatiepagina’s maakt de Commissie deze informatie ook aan het publiek bekend.
Artikel 4
Vervoer van de nader omschreven planten binnen de Unie
Nader omschreven planten van oorsprong uit afgebakende gebieden in de Unie, als vastgesteld overeenkomstig artikel 6, mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij voldoen aan de voorwaarden van punt 1 van sectie 2 van bijlage I.
Nader omschreven planten die niet zijn geteeld in afgebakende gebieden maar in dergelijke gebieden zijn binnengebracht, mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij voldoen aan de voorwaarden van punt 2 van sectie 2 van bijlage I.
Nader omschreven planten, ingevoerd overeenkomstig de artikelen 2 en 3 uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd, als zij voldoen aan de voorwaarden van punt 3 van sectie 2 van bijlage I.
Artikel 5
Onderzoeken en kennisgevingen van het nader omschreven organisme
1. De lidstaten voeren officiële jaarlijkse onderzoeken uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en voor de verzameling van bewijzen van besmetting door dat organisme op waardplanten op hun grondgebied.
Onverminderd artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar uiterlijk 30 april van de resultaten van die onderzoeken in kennis gesteld.
2. Onverminderd artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG stellen de lidstaten de Commisie en de andere lidstaten binnen vijf dagen schriftelijk in kennis van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied waar die aanwezigheid voorheen onbekend was, dat organisme werd geacht te zijn uitgeroeid of de besmetting werd gedetecteerd op een plantensoort die voorheen niet bekend stond als een waardplant.
Artikel 6
Afgebakende gebieden
1. Wanneer de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied bevestigen of de aanwezigheid van dat organisme op een andere wijze wordt aangetoond, stellen de betrokken lidstaten onverwijld afgebakende gebieden in, die bestaan uit een besmette zone en een bufferzone, overeenkomstig sectie 1 van bijlage II.
2. De lidstaten hoeven geen afgebakende gebieden in te stellen, als bedoeld in lid 1, als aan de voorwaarden van punt 1 van sectie 2 van bijlage II wordt voldaan. In een dergelijk geval nemen de lidstaten de maatregelen, als vastgesteld in punt 2 van die sectie.
3. De lidstaten nemen maatregelen in de afgebakende gebieden, als vastgesteld in sectie 3 van bijlage II.
4. De lidstaten stellen termijnen vast voor de uitvoering van de in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen.
Artikel 7
Verslaglegging over de maatregelen
1. De lidstaten brengen binnen dertig dagen na de kennisgeving, als bedoeld in artikel 5, lid 2, aan de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over de maatregelen die zij overeenkomstig artikel 6 hebben genomen of voornemens zijn te nemen.
Het verslag omvat ook de beschrijving van het afgebakende gebied, indien ingesteld, en informatie over de ligging daarvan met een kaart die de grenzen daarvan aangeeft, alsook informatie over de huidige ziektestatus en maatregelen om te voldoen aan de voorschriften betreffende het vervoer van nader omschreven planten binnen de Unie, als vastgesteld in artikel 4.
Het beschrijft het bewijsmateriaal en de criteria waarop de maatregelen zijn gebaseerd.
Ingeval de lidstaten besluiten om geen afgebakend gebied in te stellen overeenkomstig artikel 6, lid 2, bevat het verslag gegevens ter rechtvaardiging van het besluit met een opgave van de redenen.
2. De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk 30 april van elk jaar een verslag toekomen met een bijgewerkte lijst van alle afgebakende gebieden, ingesteld uit hoofde van artikel 6, alsook informatie over hun beschrijving en ligging met kaarten waarop de grenzen van de gebieden zijn aangegeven, en de maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen.
Artikel 8
Naleving van dit besluit
De lidstaten nemen alle maatregelen om aan dit besluit te voldoen en wijzigen zo nodig de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme op zodanige wijze dat die maatregelen aan dit besluit voldoen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.
Artikel 9
Intrekking
Beschikking 2008/840/EG wordt ingetrokken.
Artikel 10
Herziening
Dit besluit wordt uiterlijk op 31 mei 2013 opnieuw bekeken.
Artikel 11
Addressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 1 maart 2012.
Voor de Commissie
John DALLI
Lid van de Commissie
(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(2) PB L 300 van 11.11.2008, blz. 36.
(3) Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No. 5 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
BIJLAGE I
1. Specifieke invoervoorschriften
A. Invoer van oorsprong uit derde landen, met uitzondering van China
1. |
Onverminderd de bepalingen van bijlage III, deel A, punten 9, 16 en 18, en bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 14, 15, 17, 18, 19.2, 20, 22.1, 22.2, 23.1, 23.2, 32.1, 32.3, 33, 34, 36.1, 39, 40, 43, 44 en 46, bij Richtlijn 2000/29/EG, moeten de nader omschreven planten van oorsprong uit andere derde landen dan China waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, vergezeld gaan van een certificaat, als bedoeld in artikel 13, lid 1, van die richtlijn waarin onder de rubriek „aanvullende verklaring” wordt aangegeven:
|
2. |
De overeenkomstig punt 1 ingevoerde nader omschreven planten moeten zorgvuldig worden geïnspecteerd op de plaats van binnenkomst of de plaats van bestemming, vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie (1). De toegepaste inspectiemethoden moeten ervoor zorgen dat alle tekenen van het nader omschreven organisme, met name in de wortels en de stammen van de planten, worden opgespoord. Deze inspectie moet een doelgerichte destructieve bemonstering omvatten. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 1 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt. |
B. Invoer van oorsprong uit China
1. |
Onverminderd de bepalingen van bijlage III, deel A, punten 9, 16 en 18, en bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 14, 15, 17, 18, 19.2, 20, 22.1, 22.2, 23.1, 23.2, 32.1, 32.3, 33, 34, 36.1, 39, 40, 43, 44 en 46, bij Richtlijn 2000/29/EG, moeten de nader omschreven planten van oorsprong uit China vergezeld gaan van een certificaat, als bedoeld in artikel 13, lid 1, van die richtlijn waarin onder de rubriek „aanvullende verklaring” wordt aangegeven dat:
|
2. |
De overeenkomstig punt 1 ingevoerde nader omschreven planten moeten zorgvuldig worden geïnspecteerd op de plaats van binnenkomst of de plaats van bestemming, vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2004/103/EG. De toegepaste inspectiemethoden, inclusief doelgerichte destructieve bemonstering van elke partij, moeten ervoor zorgen dat alle tekenen van het nader omschreven organisme, met name in de wortels en de stammen van de planten, worden opgespoord. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 1 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt. De in de eerste alinea bedoelde destructieve bemonstering wordt uitgevoerd op het in de volgende tabel vastgestelde niveau:
|
2. Vervoersvoorwaarden
1. |
De nader omschreven planten van oorsprong (2) uit afgebakende gebieden in de Unie mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd, als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (3) en gedurende een periode van minstens twee jaar vóór het vervoer zijn geteeld in een plaats van productie:
Wortelstokken die aan de voorschriften van lid 1 voldoen, mogen worden geënt met enten die niet onder deze omstandigheden zijn geteeld, maar waarvan de diameter op het dikste punt niet groter is dan 1 cm. |
2. |
Nader omschreven planten niet van oorsprong (5) uit afgebakende gebieden, maar binnengebracht in een plaats van productie in dergelijke gebieden, mogen binnen de Unie worden vervoerd op voorwaarde dat deze plaats van productie voldoet aan de voorschriften van punt 1, onder iii) en alleen als de planten vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG. |
3. |
Nader omschreven planten die zijn ingevoerd uit derde landen waarvan overeenkomstig sectie 1 bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen binnen de Unie alleen worden vervoerd, als zij vergezeld gaan van het in punt 1 bedoelde plantenpaspoort. |
(1) PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16.
(2) Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No. 5 and Phytosanitary certificates — Reference Standard ISPM No. 12 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
(3) PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22.
(4) PB L 344 van 26.11.1992, blz. 38.
(5) Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No. 5 and Phytosanitary certificates — Reference Standard ISPM No. 12 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
BIJLAGE II
INSTELLING VAN AFGEBAKENDE GEBIEDEN EN MAATREGELEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6
1. Instelling van afgebakende gebieden
1. |
Afgebakende gebieden bestaan uit de volgende zones:
|
2. |
De exacte grenzen van de zones moeten zijn gebaseerd op goede wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, het besmettingsniveau, de specifieke verdeling van de waardplanten in het betrokken gebied en bewijsmateriaal inzake het vóórkomen van het nader omschreven organisme. Ingeval het verantwoordelijke officiële orgaan concludeert dat de uitroeiing van het nader omschreven organisme mogelijk is, rekening houdend met de omstandigheden van de uitbraak, de resultaten van een specifiek onderzoek of de onmiddellijke toepassing van uitroeiingsmaatregelen, kan de straal van de bufferzone worden verkleind tot niet minder dan één km buiten de grens van de besmette zone. Wanneer uitroeiing van het nader omschreven organisme niet langer mogelijk is, kan de straal niet tot minder dan twee km worden verkleind. |
3. |
Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten de besmette zone wordt bevestigd, moeten de grenzen van de besmette zone en de bufferzone worden herzien en dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
4. |
Wanneer in een afgebakend gebied op grond van de onderzoeken, als bedoeld in artikel 5, lid 1, en de monitoring, als bedoeld in punt 1, onder h), van sectie 3 van bijlage II, het nader omschreven organisme niet wordt gedetecteerd tijdens een periode die ten minste één levenscyclus en één aanvullend jaar omvat, maar die in elk geval niet minder dan vier achtereenvolgende jaren bedraagt, mag deze afbakening worden opgeheven. De exacte lengte van een levenscyclus hangt af van het bewijsmateriaal dat voor het betrokken gebied of een soortgelijke klimaatzone beschikbaar is. De afbakening mag ook worden opgeheven wanneer na verder onderzoek blijkt dat aan de voorwaarden van punt 1 van sectie 2 wordt voldaan. |
2. Voorwaarden waaronder geen afgebakend gebied hoeft te worden ingesteld
1. |
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, hoeven de lidstaten geen afgebakend gebied in te stellen, als bedoeld in artikel 6, lid 1, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
2. |
Wanneer aan de in punt 1 vermelde voorwaarden wordt voldaan, hoeven de lidstaten geen afgebakende gebieden in te stellen, mits zij de volgende maatregelen nemen:
De in de punten a) tot en met f) bedoelde maatregelen moeten worden gepresenteerd in de vorm van een verslag, als bedoeld in artikel 7. |
3. In afgebakende gebieden te nemen maatregelen
1. |
In de afgebakende gebieden moeten de lidstaten de volgende maatregelen nemen om het nader omschreven organisme uit te roeien:
De in de punten a) tot en met k) bedoelde maatregelen moeten worden gepresenteerd in de vorm van een verslag, als bedoeld in artikel 7. |
2. |
Wanneer de resultaten van de in artikel 5 bedoelde onderzoeken gedurende meer dan vier achtereenvolgende jaren de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied hebben bevestigd en er bewijsmateriaal is dat het nader omschreven organisme niet langer kan worden uitgeroeid, kunnen de lidstaten de maatregelen beperken tot het tegengaan van de verspreiding van het nader omschreven organisme buiten dat gebied. Die maatregelen moeten ten minste omvatten:
De in de punten a) tot en met i) bedoelde maatregelen moeten worden gepresenteerd in de vorm van een verslag, als bedoeld in artikel 7. |
(1) Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No. 9 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
(2) The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No. 14 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
(3) Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No. 9 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.
(4) The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No. 14 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.