This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32005R0862
Commission Regulation (EC) No 862/2005 of 7 June 2005 imposing provisional anti-dumping duties on imports of granular polytetrafluoroethylene (PTFE) originating in Russia and the People's Republic of China
Verordening (EG) nr. 862/2005 van de Commissie van 7 juni 2005 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm uit Rusland en de Volksrepubliek China
Verordening (EG) nr. 862/2005 van de Commissie van 7 juni 2005 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm uit Rusland en de Volksrepubliek China
PB L 144 van 8.6.2005, p. 11–36
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 08/12/2005
8.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/11 |
VERORDENING (EG) Nr. 862/2005 VAN DE COMMISSIE
van 7 juni 2005
tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm uit Rusland en de Volksrepubliek China
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 7,
Na overleg in het raadgevend comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Inleiding
(1) |
Op 9 september 2004 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (bericht van inleiding) de inleiding aan van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm uit Rusland en de Volksrepubliek China. |
(2) |
De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 26 juli 2004 was ingediend door de European Chemical Industry Council (CEFIC, hierna „de indiener van de klacht” genoemd), namens producenten wier gezamenlijke productie een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de productie van PTFE in de Gemeenschap uitmaakt. Het bewijsmateriaal in de klacht inzake dumping en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werden voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden. |
2. Partijen bij de procedure
(3) |
De Commissie bracht de volgende partijen officieel van de inleiding van de procedure op de hoogte: de producenten/exporteurs in Rusland en de Volksrepubliek China, de importeurs/handelaren en hun organisaties, de leveranciers en de verwerkende bedrijven, de vertegenwoordigers van de exporterende landen, de indiener van de klacht en alle bekende producenten van de Gemeenschap. Belanghebbenden konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en verzoeken te worden gehoord. |
(4) |
Gezien de kennelijk grote aantallen Chinese producenten/exporteurs die in de klacht worden genoemd, werd in het bericht van inleiding de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van steekproeven voor het vaststellen van dumping, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. |
(5) |
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle producenten/exporteurs uit de Volksrepubliek China verzocht zich bekend te maken en de Commissie, zoals vermeld in het bericht van inleiding, fundamentele inlichtingen te verstrekken over hun activiteiten met betrekking tot PTFE in het onderzoektijdvak (1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004). |
(6) |
Na onderzoek van de informatie die door de producenten/exporteurs was ingediend en gezien het beperkte aantal antwoorden op de voor de samenstelling van de steekproef verzonden vragenlijst, werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was met betrekking tot de exporteurs uit de Volksrepubliek China. |
(7) |
Om producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China in de gelegenheid te stellen desgewenst een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming of individuele behandeling in te dienen, zond de Commissie de betrokken Chinese producenten/exporteurs de daarvoor benodigde formulieren. Verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming of individuele behandeling (indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan voor behandeling als marktgerichte onderneming) werden ontvangen van drie producenten/exporteurs. |
(8) |
De Commissie heeft een vragenlijst gezonden aan alle haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich bekend hadden gemaakt binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn. Antwoord werd ontvangen van drie Chinese producenten/exporteurs, twee Russische producenten/exporteurs, drie producenten in de Gemeenschap en één niet-verbonden importeur. |
(9) |
De Commissie verzamelde en verifieerde alle inlichtingen die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht:
|
(10) |
Aangezien een normale waarde moest worden vastgesteld voor producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China die niet als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd, zijn bij de volgende bedrijven controlebezoeken afgelegd om de normale waarde vast te stellen op basis van gegevens in een referentieland, in dit geval de Verenigde Staten:
|
3. Onderzoektijdvak
(11) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die leidden tot de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd). |
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Algemeen
(12) |
Fluorhoudende polymeren zijn hoogwaardige kunststoffen, waarvan polytetrafluorethyleen (PTFE) de bekendste en meest gebruikte is. |
(13) |
PTFE in korrelvorm is een chemisch product (fluorhoudend polymeer) met enkele hoogresistente eigenschappen (zoals een hoog smeltpunt, een hoge thermische stabiliteit, het is onoplosbaar en niet-ontvlambaar en heeft een lage diëlektrische constante). Het wordt gebruikt als bestanddeel in een groot aantal industriesectoren, bijvoorbeeld de chemische industrie, de mechanische industrie, de elektrische industrie (binnenbekleding van kabels), de automobielindustrie, de bouwsector (isolatiemateriaal), kookartikelen (pannen), de textielindustrie en de biomedische industrie (chirurgische apparatuur). Het bekendste handelsmerk waaronder dit product op de markt is gebracht, is Teflon. |
2. Betrokken product
(14) |
Het betrokken product is zogeheten polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm, bevattende niet meer dan 3 % andere monomeereenheden dan tetrafluorethyleen, zonder vulstoffen, in de vorm van poeder of korrels, met uitsluiting van gemicroniseerde materialen, en de ruwe polymeer ervan (reactorkorrels), de laatste zowel in natte als droge toestand. Ondanks het bestaan van verschillende producttypen (verschillende vorm, gemiddelde deeltjesafmetingen, thermische behandeling of comonomeergehalte) zijn al deze producttypen voor de toepassing van deze procedure één en hetzelfde product, omdat zij dezelfde fysieke kenmerken hebben en in wezen hetzelfde eindgebruik. Het product wordt momenteel onder GN-code ex 3904 61 00 ingedeeld. |
3. Soortgelijk product
(15) |
Het betrokken product, en het in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en verkochte PTFE, het in de beide exportlanden vervaardigde en op hun binnenlandse markt verkochte PTFE en het product dat in het referentieland vervaardigd en op de binnenlandse markt verkocht wordt, hebben dezelfde fysieke en technische kenmerken en zijn voor hetzelfde eindgebruik bestemd. Deze producten zijn daarom soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
(16) |
De twee importeurs voerden aan dat het uit Rusland en China ingevoerde product voor bepaalde toepassingen in het geheel geen concurrentie vormt voor het in de Gemeenschap vervaardigde en op de markt van de Gemeenschap verkochte PTFE. Hierbij gaat het voornamelijk om afval van PTFE, dat niet aan bepaalde specificaties beantwoordt („off-spec”) en gebruikt wordt voor PTFE-deeltjes met geringe afmetingen. Dit uit deeltjes van geringe afmetingen bestaande product wordt bijvoorbeeld gebruikt als additief bij de verwerking van kunststoffen of drukinkt en voor het coaten van metalen. Dit moest worden verworpen, aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap ook afval vervaardigt of materiaal dat niet aan bepaalde specificaties beantwoordt („off-spec”), dat aan dezelfde klanten wordt verkocht. |
C. DUMPING
1. Algemene methode
(17) |
Hieronder wordt de algemene methode beschreven. In de volgende uiteenzetting van de bevindingen inzake dumping voor de betrokken landen wordt derhalve alleen nog beschreven wat specifiek is voor elk exportland. |
1.1. Normale waarde
(18) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, werd eerst voor elke medewerkende producent/exporteur onderzocht of zijn binnenlandse verkoop van PTFE representatief was, dat wil zeggen of de totale binnenlandse verkoop tenminste 5 % uitmaakte van de totale uitvoer van de producent naar de Gemeenschap. |
(19) |
De Commissie stelde vervolgens vast welke typen PTFE die op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de typen die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd. Met betrekking tot het onderzoek op basis van het producttype beschouwde de Commissie als identiek of rechtstreeks vergelijkbaar de producttypen die op de binnenlandse markt werden verkocht en uitgevoerd, waarvan de deeltjes dezelfde gemiddelde afmetingen hadden, die dezelfde thermische behandeling hadden ondergaan en die hetzelfde comonomeergehalte hadden. |
(20) |
Voor elk door de producenten/exporteurs op de binnenlandse markt verkocht producttype dat rechtstreeks vergelijkbaar was met het type PTFE dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaald type PTFE werd voldoende representatief geacht, indien de totale binnenlandse verkoop van dat type in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale verkoop van het vergelijkbare type PTFE dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. |
(21) |
De Commissie onderzocht vervolgens of de binnenlandse verkoop van elk type PTFE, dat in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Daartoe werd het aandeel van de winstgevende verkooptransacties van het betrokken type aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Aangezien de verkoop van elk type PTFE tegen nettoprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten, meer dan 80 % bedroeg van de totale verkoop van dat type, en de gewogen gemiddelde prijs van dat type gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de feitelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van de totale al dan niet winstgevende binnenlandse verkoop van dat type in het onderzoektijdvak. |
1.2. Exportprijs
(22) |
In alle gevallen werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, dat wil zeggen op basis van de werkelijk betaalde of te betalen exportprijzen. |
1.3. Vergelijking
(23) |
De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken „af fabriek”. Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs werden correcties toegepast voor verschillen die gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en juist werden geacht en met bewijsmateriaal waren gestaafd. |
1.4. Dumpingmarge
(24) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor elke producent/exporteur vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort. |
1.5. Volksrepubliek China
1.5.1. Behandeling als marktgerichte onderneming
(25) |
Bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit China wordt de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van de basisverordening in het geval van producenten voor wie is vastgesteld dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. |
(26) |
Uitsluitend om verwijzingen te vergemakkelijken, worden de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, waaraan de bedrijven moeten voldoen, hieronder kort samengevat:
|
(27) |
Drie producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China verzochten om behandeling als marktgericht bedrijf, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening, en hebben het betreffende formulier voor producenten/exporteurs ingevuld. De Commissie heeft alle inlichtingen die deze bedrijven in hun aanvraag hebben verstrekt en alle overige inlichtingen die zij nodig had ter plaatse gecontroleerd. |
(28) |
Uit het onderzoek bleek dat geen van de drie bedrijven aan de criteria voldeed; hun verzoeken om behandeling als marktgericht bedrijf werden derhalve verworpen. In de volgende tabel wordt voor elk van de drie afgewezen bedrijven aangegeven of de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening al dan niet werden vervuld.
|
(29) |
De betrokken bedrijven kregen de gelegenheid op deze bevindingen te reageren. Alle drie bedrijven waren het oneens met de vaststellingen en meenden aanspraak te kunnen maken op behandeling als marktgericht bedrijf. |
(30) |
Eén bedrijf vroeg zich af of de praktijk van de Commissie om de beoordeling van de status van marktgericht bedrijf te baseren op de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, in overeenstemming is met de GATT/WTO-bepalingen. Verder werd aangevoerd dat de Commissie haar besluiten baseert op aanwijzingen en veronderstellingen, en artikel 2, lid 7, van de basisverordening niet objectief wordt toegepast. |
(31) |
In dit verband moet erop worden gewezen dat het huidige onderzoek, met inbegrip van de vraag of een producent/exporteur op marktvoorwaarden werkt, verricht wordt overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de basisverordening, die volledig in overeenstemming zijn met de WTO-verplichtingen. |
(32) |
In dit verband heeft het Gerecht van eerste aanleg bevestigd dat de producent/exporteur moet bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Indien dit bewijs niet wordt geleverd, wordt het verzoek om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, verworpen. Deze conclusie wordt getrokken op basis van een objectieve analyse van het bewijsmateriaal, zoals verstrekt door de betrokken bedrijven, en onder toezicht van de rechterlijke autoriteiten. |
(33) |
Wat het eerste criterium betreft, namelijk dat besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder dat daarbij sprake is van staatsinmenging van betekenis, en dat de kosten hoofdzakelijk marktvoorwaarden weergeven: de conclusie luidde dat er voor één bedrijf geen aanwijzingen werden gevonden dat de statuten werden nageleefd. Er is derhalve geen bewijs dat de besluiten van dit bedrijf niet significant konden worden beïnvloed door de overheid, bijvoorbeeld door de aandeelhouder die in overheidshanden is. Het bedrijf maakte bezwaar tegen de conclusies van de Commissie, namelijk dat de statuten een betrouwbare garantie vormen tegen significante bemoeienis door de overheid bij besluiten en dat de aandeelhouder in overheidshanden een trustee is die optreedt namens een particulier bedrijf. De statuten van het bedrijf bevatten echter bepalingen met betrekking tot organisatie en besluitvormingsprocedures. Aangezien uit het onderzoek bleek dat die statuten niet werden nageleefd en door het bedrijf zelf gemakkelijk konden worden veranderd, mag redelijkerwijs worden geconcludeerd dat de uiteindelijke bepalingen van die statuten, die ten doel hadden dat de overheid zich niet significant kon bemoeien met de besluiten van het bedrijf, onbetrouwbaar waren en wat dat betreft geen garanties boden. Verder heeft het bedrijf geen enkele verklaring gegeven, behalve „zichtbaarheid”, voor de vraag om welke reden het trustfonds van de overheid de werkelijke aandeelhouder is. Daarentegen werd gedurende de controle ter plaatse aangevoerd dat het bedrijf hierdoor onder andere in de toekomst beter toegang kreeg tot financiering. Het risico op staatsinmenging werd derhalve significant geacht. Het bedrijf voerde verder aan dat, in tegenstelling tot de conclusies van de diensten van de Commissie, de prijzen van grondstoffen de marktvoorwaarden weergaven. Behalve het feit dat niet bewezen werd dat dit het geval was, werden vergelijkbare aankopen van grondstoffen gedaan tegen verschillende prijzen, zonder dat het bedrijf een redelijke verklaring kon geven voor die grote verschillen. Derhalve luidde de conclusie dat de producent/exporteur onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij op marktvoorwaarden opereerde. Geen van de argumenten die door het betrokken bedrijf na de mededeling van de feiten naar voren zijn gebracht, heeft deze conclusie kunnen veranderen; de vordering diende derhalve te worden verworpen. |
(34) |
Eén bedrijf voerde aan dat het feit dat voor de vergadering van aandeelhouders geen quorum geldt, waardoor de overheid de besluiten van het bedrijf significant kan beïnvloeden, niet relevant was aangezien die vergadering niet verantwoordelijk is voor operationele besluiten. Staatsinmenging is echter niet alleen relevant wanneer het operationele besluiten betreft. Bovendien is volgens de statuten van het bedrijf de aandeelhoudersvergadering onder andere bevoegd om te beslissen over bedrijfsvoering en investeringsplannen en om de financiële begroting en de definitieve rekeningen en het plan voor de winstdeling van het bedrijf te onderzoeken en goed te keuren. De staat kan derhalve de besluiten van het bedrijf over dergelijke belangrijke aangelegenheden significant beïnvloeden. Ook werd aangevoerd dat het feit dat de exportverkoop gedurende de helft van het onderzoektijdvak plaatshad via een gedeeltelijk in overheidshanden verkerend bedrijf, geen reden was om te concluderen dat er sprake was van staatsinmenging. In dit verband moet erop worden gewezen dat dit bedrijf weliswaar betrokken was bij de verkoop van het betrokken product (waaronder de ondertekening van contracten, de ontvangst van betalingen en de facturering van klanten), maar geen verzoek had ingediend om te worden behandeld als marktgericht bedrijf. Het bedrijf kon derhalve niet aantonen dat het opereerde zonder staatsinmenging van betekenis. |
(35) |
Eén bedrijf voerde verder aan dat de aandeelhouder in overheidsbezit die de meerderheid van de aandelen van het bedrijf in handen heeft en bijgevolg de meerderheid van de leden van de raad van bestuur kon benoemen, de besluiten van het bedrijf niet significant heeft kunnen beïnvloeden. In dit verband wordt eraan herinnerd dat, overeenkomstig de gebruikelijke praktijk van de Commissie, het volgende geldt: indien de overheid de mogelijkheid heeft significante invloed uit te oefenen op de besluiten van het bedrijf, legaal of de facto, luidt de conclusie dat het eerste criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening niet is vervuld. De eis moest daarom worden afgewezen. |
(36) |
Wat het tweede criterium betreft, namelijk dat bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen: alle drie bedrijven beweren dat zij aan dit criterium voldoen, aangezien hun boekhouding door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd. Geconstateerd werd echter dat er significante verschillen waren tussen de accountantsverslagen over de betrokken bedrijven en de rekeningen van de bedrijven zelf, of dat met wijzigingen van het boekhoudbeleid van de bedrijven geen rekening was gehouden, zoals volgens de internationale boekhoudnormen vereist is. In één geval bleek ook dat de bedragen in de aantekeningen van de accountant bij de rekeningen niet samenvielen met die in de rekeningen van het bedrijf. Een ander bedrijf verstrekte geen Engelstalige versie van de volledige financiële staten, met inbegrip van de aantekeningen van de accountant daarbij, waardoor een correct onderzoek niet mogelijk was. De conclusie luidde derhalve dat de boekhouding van de drie betrokken bedrijven niet werd gevoerd in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen, zoals vereist in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening; de verzoeken werden afgewezen. |
(37) |
Ten aanzien van het derde criterium voerden de drie bedrijven aan dat er, in tegenstelling tot de bevindingen van de Commissie, geen sprake was van verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Eén bedrijf meende dat er wel degelijk bewijs was dat zijn grondgebruiksrechten de marktvoorwaarden weerspiegelden en verstrekte daartoe openbare gegevens over de grondprijzen. Deze informatie werd echter verstrekt ver na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een gedocumenteerd verzoek om behandeling als marktgericht bedrijf en verificatie was niet meer mogelijk; dit moest daarom worden afgewezen. Het tweede bedrijf bleek zijn productiefaciliteiten voor de vervaardiging van het betrokken product te hebben gekocht van een bedrijf in staatseigendom, echter tegen een aanzienlijke korting ten opzichte van de waarde die door onafhankelijke taxateurs was vastgesteld. De waardevermindering van de vaste activa bleek ook niet op consistente wijze te worden verrekend. Het derde bedrijf bleek van zijn in staatshanden verkerende aandeelhouder bankleninggaranties te krijgen en een afwikkelingsrekening te beheren op zodanige wijze dat facturen niet konden worden gekoppeld aan betalingen. Dit betekent dat er wel degelijk sprake is van verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie. |
(38) |
Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat door de bedrijven niet werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), derde streepje, van de basisverordening; hun verzoeken moesten derhalve worden afgewezen. |
(39) |
Het bedrijf dat niet aan het vierde criterium voldeed, voerde aan dat, in tegenstelling tot de bevindingen van de Commissie, de faillissementswet wel degelijk stabiliteit en rechtszekerheid verschafte. Dit bedrijf bleek echter in aanzienlijke financiële moeilijkheden te verkeren: het had een aantal jaren verlies geleden en werd door zijn aandeelhouder, een bedrijf in staatseigendom, financieel ondersteund. Hoewel volgens het bedrijf dergelijke financiële moeilijkheden niet noodzakelijk tot faillissement leiden, geeft het feit dat de in staatseigendom verkerende aandeelhouder het bedrijf redde (onder meer door kwijtschelding van schulden) in een situatie waarin een aandeelhouder dat onder normale marktomstandigheden niet zou doen, aan dat de toepasselijkheid van de faillissementswet op dit specifieke geval twijfelachtig is. Derhalve moest worden geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de faillissementswet in de praktijk op dit bedrijf van toepassing was. Omdat er geen bewijs was, werd dit criterium als niet vervuld beschouwd. |
(40) |
Het raadgevend comité werd geraadpleegd en de rechtstreeks betrokkenen werden op de hoogte gebracht. De belangrijkste argumenten van de exporteurs zijn hierboven al ter sprake gebracht. Ook de bedrijfstak van de Gemeenschap werd in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en was het eens met het besluit over de afhandeling van de verzoeken om als marktgericht bedrijf te worden beschouwd. |
1.5.2. Individuele behandeling
(41) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt zo nodig een recht ingesteld voor het hele land, dit in het geval van landen die vallen onder artikel 2, lid 7, van de basisverordening, behalve wanneer bedrijven kunnen aantonen dat zij aan alle criteria voldoen van artikel 9, lid 5, van de basisverordening die betrekking hebben op de individuele behandeling. |
(42) |
De drie producenten/exporteurs verzochten niet alleen om behandeling als marktgerichte onderneming, maar tevens om individuele behandeling voor het geval behandeling als marktgerichte onderneming niet zou worden toegekend. |
(43) |
Aangezien geen van de drie bedrijven kon aantonen dat de staatsinmenging, ongeacht of die nu feitelijk of potentieel was, niet van dien aard was dat hun exportprijzen en -hoeveelheden, alsmede hun verkoopvoorwaarden daardoor werden beïnvloed, luidde de conclusie dat zij niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, onder b), van de basisverordening. |
(44) |
Voorts werd geoordeeld dat het risico van ontwijking van de maatregelen niet kon worden uitgesloten, indien deze exporteurs een individueel recht zouden krijgen. Dit risico vloeit voort uit de bovengenoemde feitelijke of potentiële staatsinmenging in de activiteiten van de bedrijven. Verder is het, gezien de aard en aanbiedingsvorm van PTFE, gewoonlijk erg moeilijk, vooral voor douaneautoriteiten, om de producent van het ingevoerde PTFE te identificeren. Het risico van ontduiking van de maatregelen door export via een bedrijf met een lager recht, dat ook nog eens werd verergerd door het feit dat er een significant risico van staatsinmenging was, werd eveneens significant geacht. Bijgevolg werd niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, onder e), van de basisverordening. |
(45) |
Aangezien geen van de bedrijven aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoet, wordt voorlopig besloten hun geen individuele behandeling toe te kennen. |
1.5.3. Normale waarde
1.5.3.1. Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf worden beschouwd
(46) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor de producenten/exporteurs die niet kunnen worden behandeld als marktgericht bedrijf, worden vastgesteld op basis van de prijzen of de geconstrueerde waarde in een derde land met een markteconomie (referentieland). |
(47) |
In het bericht van inleiding van deze procedure werd overwogen om de Verenigde Staten te nemen als geschikt derde land met markteconomie voor de vaststelling van de normale waarde voor de Volksrepubliek China; de belanghebbenden werd verzocht hierop te reageren. Twee producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China voerden aan dat de Verenigde Staten geen geschikte keus waren en stelden in plaats daarvan Rusland voor. Volgens hen zou er op de VS-markt voor PTFE niet voldoende concurrentie zijn, omdat er sinds 1988 antidumpingrechten gelden voor PTFE uit Italië en Japan. Ook zou de grootste producent in de VS verbonden zijn met een van de indieners van de klacht in de Europese Unie. Bovendien zouden er verschillen zijn, wat betreft technisch niveau, kwaliteit en eindgebruik, tussen het op de VS-markt verkochte PTFE en het door de Chinese producenten naar de Gemeenschap uitgevoerde PTFE. Verder zouden er verschillen zijn ten aanzien van de toegang tot grondstoffen, aangezien de VS-producenten fluorspar moeten importeren, waarbij zij te maken hebben met de exportquota toegepast door de Volksrepubliek China, die 50 % van de wereldproductie van fluorspar vervaardigt. Anderzijds hebben de Chinese exporteurs directe toegang tot in China geproduceerd fluorspar. Tot slot werd beweerd dat de economische ontwikkeling van China (met lagere arbeidskosten dan de VS) dichter bij die van Rusland staat, een land waarop hetzelfde onderzoek betrekking heeft. |
(48) |
PTFE wordt geproduceerd in een beperkt aantal landen. Een Indiase producent meldde zich die de beschuldigingen van dumping tegen de Chinese producenten/exporteurs steunde, en derhalve verzocht werd medewerking te verlenen als producent in een potentieel referentieland. De Indiase producent wenste echter niet mee te werken. |
(49) |
Rusland kon niet worden gekozen, aangezien, om de in de overwegingen 70 tot en met 75 aangegeven redenen, de door de Russische producenten/exporteurs verstrekte gegevens betreffende de normale waarde onbetrouwbaar bleken. Gebruik van die gegevens voor het bepalen van de normale waarde voor Chinese producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf konden worden behandeld, kon daarom niet worden aanvaard. Een land dat zelf ook onderwerp is van een onderzoek wordt bovendien normaliter niet beschouwd als geschikt referentieland, omdat zijn binnenlandse markt verstoord kan zijn. |
(50) |
Voor de Verenigde Staten is gekozen omdat alle beschikbare informatie erop wees dat de VS het meest geschikte referentieland is. De VS heeft een grote, zeer competitieve markt voor het betrokken product, met drie producenten en ondanks de antidumpingrechten, een vrij omvangrijke invoer (meer dan 20 % van de binnenlandse markt), ook uit de Volksrepubliek China en Rusland. De douanerechten op de invoer van PTFE zijn in de VS lager (5,8 %) dan in Rusland (10 %). |
(51) |
Het feit dat een producent in het referentieland verbonden is met een producent in de Gemeenschap is op zich geen reden waarom de VS geen geschikt referentieland zou zijn. De door de VS-producenten verstrekte gegevens zijn geverifieerd door de diensten van de Commissie, die volledig overtuigd zijn van de geschiktheid en de betrouwbaarheid ervan. |
(52) |
Het argument inzake de verschillen wat betreft de toegang tot grondstoffen (fluorspar) bleek eveneens geen reden te zijn om niet voor de VS te kiezen. Er werd geen bewijsmateriaal verstrekt voor het effect van de Chinese exportquota op de VS-markt, zodat dit mogelijke effect niet kon worden gekwantificeerd. Fluorspar bleek echter slechts de vierde grondstof van PTFE te zijn — het zou daarom slechts een zeer klein gedeelte van de productiekosten moeten uitmaken (ruw geschat minder dan 5 %). Het effect van de Chinese exportquota op de VS-markt voor PTFE zou daarom slechts minimaal moeten zijn. Chloroform is echter een veel belangrijker grondstof voor PTFE, en de Volksrepubliek China is hier in het nadeel, aangezien het afhankelijk is van invoer en er hoge antidumpingrechten tegen een aantal exporterende landen gelden. De conclusie luidt daarom dat mogelijke verschillen tussen de VS en de Volksrepubliek China wat betreft de toegang tot grondstoffen niet zodanig zijn dat de keuze voor de VS als referentieland daardoor onredelijk is. |
(53) |
Wat fysieke en technische verschillen en verschillen in eindgebruik betreft, blijkt uit de beschikbare informatie dat het product van de Chinese producenten, hoewel het door verschillen in verontreiniging normaliter van lagere kwaliteit is dan het PTFE uit de Verenigde Staten, wel degelijk conform de industrienormen is en over het algemeen voor dezelfde toepassingen wordt gebruikt. Om rekening te houden met de mogelijkheid van verschillen in de mate van verontreiniging tussen het betrokken product en het soortgelijke product is, aangezien er geen andere basis aanwezig was, een voorlopige aanpassing van 10 % vastgesteld aan de hand van de schattingen van de VS-producenten. |
(54) |
Ten aanzien van de verschillen in economische ontwikkeling tussen de VS en de Volksrepubliek China werd geen ander bewijsmateriaal ingediend waaruit kon blijken of, en zo ja hoe, de normale waarde door die verschillen werd beïnvloed. Dergelijke verschillen zijn op zich bovendien geen relevante factoren voor de keuze van een referentieland. Keuze van een moderne en kosteneffectieve markt die gekenmerkt wordt door sterke concurrentie zou zelfs kunnen resulteren in een lagere normale waarde dan wanneer het referentieland een soortgelijke economische ontwikkeling kent als het land zonder markteconomie. |
(55) |
Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat de VS het meest geschikte referentieland is en dat daarom de keuze voor de VS redelijk en gerechtvaardigd lijkt in het licht van artikel 2, lid 7, van de basisverordening. |
(56) |
De Commissie zond de VS-producenten een meer gedetailleerde vragenlijst, waarin zij verzocht om informatie over de binnenlandse verkoopprijzen en de kosten van de productie van PTFE. Het antwoord van de producent werd ter plaatse geverifieerd. |
(57) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening werd de normale waarde voor de Chinese producenten/exporteurs vastgesteld aan de hand van de geverifieerde gegevens die waren ontvangen van twee producenten in het referentieland, dat wil zeggen op basis van de op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten betaalde of te betalen prijzen voor vergelijkbare producttypen, aangezien de verkoop plaatshad in het kader van normale handelstransacties en in representatieve hoeveelheden. |
(58) |
Voor de vaststelling van de normale waarde gebruikte de Commissie dezelfde methode zoals uiteengezet in de overwegingen 18 tot en met 28. |
1.5.4. Exportprijs
(59) |
Omdat de Chinese producenten/exporteurs rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap verkochten, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. |
1.5.5. Vergelijking
(60) |
Waar van toepassing en indien gerechtvaardigd, werden correcties toegepast voor kortingen en rabatten, commissies, vervoer, verzekering, verpakking, kredietkosten, dienstverlening na verkoop en bankkosten. |
(61) |
Zoals gezegd in overweging 53 werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening een aanpassing verricht op de normale waarde in verband met verschillen in de graad van verontreiniging tussen het product dat de Chinese producenten naar de Gemeenschap verkochten en het product dat op de binnenlandse markt van de VS werd verkocht. |
(62) |
Eén van de door de Chinese producenten/exporteurs uitgevoerde producten had een andere thermische behandeling ondergaan dan het vergelijkbare type dat in het referentieland werd verkocht. Daarom werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening een correctie toegepast. Aangezien geen andere betrouwbare informatie beschikbaar was, werd de correctie vastgesteld aan de hand van het prijsverschil dat betrekking had op dit specifieke kenmerk, zoals geconstateerd in het referentieland. |
(63) |
Voor een door de Chinese producenten uitgevoerd producttype, met een gemiddelde deeltjesafmeting tussen 100 μm en 400 μm, gold dat de medewerkende producenten in de VS in het onderzoektijdvak geen rechtstreeks overeenstemmend producttype produceerden, waardoor geen schatting van het marktverschil kon worden vastgesteld. Aan de hand van informatie die door één producent in de VS werd verstrekt, werd echter voorlopig geconcludeerd dat dit door de Chinese exporteurs vervaardigde producttype met ongelijkmatige deeltjesafmetingen, kenmerken had die sterk leken op die van „low flow”-PTFE (minder dan 100 μm). De normale waarde van dat type werd daarom voorlopig gebaseerd op de normale waarde die werd vastgesteld voor op de VS-markt verkocht low flow-PTFE. |
(64) |
Er werd ook een correctie toegepast voor aangevoerde verschillen met betrekking tot BTW-terugbetaling in China. |
1.5.6. Dumpingmarge
(65) |
Voor elke Chinese producent/exporteur werd, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening, de gewogen gemiddelde normale waarde per naar de Gemeenschap uitgevoerd producttype, vastgesteld voor het referentieland, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van het naar de Gemeenschap uitgevoerde overeenkomstige type. |
(66) |
Zoals uiteengezet in de overwegingen 41 tot en met 43 werd aan geen van de drie medewerkende Chinese bedrijven een behandeling als marktgericht bedrijf toegekend. Daarom werd één voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de voor elk van de drie Chinese producenten geconstateerde dumpingmarge. |
(67) |
De voor het gehele land geldende dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, bedraagt 99,7 %. |
(68) |
Aangezien de drie bekende producenten/exporteurs verantwoordelijk zijn voor de gehele Chinese export van het betrokken product naar de Gemeenschap, is er geen reden om aan te nemen dat er nog andere producenten/exporteurs zijn die geen medewerking verleenden. Voorlopig dient daarom de dumpingmarge voor het gehele land te worden vastgesteld op hetzelfde niveau. |
1.6. Rusland
(69) |
Antwoord op de vragenlijst werd ontvangen van de twee bekende producenten/exporteurs en van de met één van de exporteurs verbonden bedrijven (een handelaar in Rusland en een importeur in de Gemeenschap). |
1.6.1. Medewerking
(70) |
De antwoorden op de vragenlijst van beide ondernemingen waren sterk onvoldoende. In beide gevallen bleek bovendien uit de controle ter plaatse dat de ondernemingen onvolledige, onjuiste en misleidende informatie hadden verstrekt. |
(71) |
Bij een van de ondernemingen bleek de boekhouding significante tekortkomingen te vertonen en onbetrouwbaar te zijn. De volledigheid en nauwkeurigheid van de verstrekte gegevens kon daardoor niet worden geverifieerd. Grote delen van de vragenlijst konden bovendien in het geheel niet worden geverifieerd (omdat de onderneming toetsing met haar rekeningen niet mogelijk maakte) en in sommige gevallen weigerde de onderneming zelfs informatie te verstrekken die nodig was voor het berekenen van de dumpingmarge, of werd die informatie zo laat verstrekt dat zij niet meer kon worden geverifieerd. |
(72) |
Het antwoord van de tweede onderneming was eveneens ontoereikend, en bij controle ter plaatse bleek dat essentiële misleidende informatie was verstrekt over de organisatiestructuur van de onderneming. Pas bij de controle ter plaatse bleek daardoor dat de onderneming aan het begin van het onderzoektijdvak in twee bedrijven was opgesplitst (waarvan één het betrokken product vervaardigt). Het feit dat de complexe organisatiestructuur niet vóór het controlebezoek was opgegeven, hinderde het onderzoek aanzienlijk door de verstrekkende gevolgen op het gebied van boekhouding en kostenberekening. |
(73) |
Bovendien werden essentiële elementen van het antwoord, zoals geauditeerde financiële staten, door de onderneming niet verstrekt, onder het voorwendsel dat deze niet beschikbaar zouden zijn. Dit bleek tijdens het controlebezoek echter niet het geval te zijn. Ook werden grote delen van het antwoord op de vragenlijst door de onderneming aan het begin van de controle opnieuw ingediend, waarmee de controle van het antwoord werd gehinderd. |
(74) |
De handelaar die verbonden is met de in de voorgaande overweging genoemde onderneming, verleende geen medewerking. Het bedrijf hinderde de controle door toegang te weigeren tot informatie over organisatie, verkoop van het betrokken product en betalingen, en kon daardoor niet worden beschouwd als medewerkend. De verbonden handelaar in het Verenigd Koninkrijk kon voor het onderzoektijdvak geen financiële cijfers verstrekken. |
(75) |
Gezien het bovenstaande kon de dumpingmarge voor beide producenten/exporteurs niet worden vastgesteld op basis van de door henzelf verstrekte gegevens. De dumpingmarge werd dan ook voorlopig vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. |
1.6.2. Normale waarde
(76) |
Omdat geen andere informatie beschikbaar was, werd de normale waarde voorlopig berekend op basis van de informatie in de klacht. Op basis van de prijzen die voorkwamen op de prijslijsten die de twee producenten/exporteurs hanteerden voor de binnenlandse markt tijdens het onderzoektijdvak, werd een gemiddelde normale waarde berekend. Omdat er geen geschiktere basis was, werd één normale waarde berekend voor het betrokken product als geheel. |
1.6.3. Exportprijs
(77) |
De exportprijs werd voorlopig berekend op basis van de gegevens van Eurostat over het onderzoektijdvak. |
1.6.4. Vergelijking
(78) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e), van de basisverordening werden correcties toegepast op de normale waarde om rekening te houden met het feit dat voor de prijzen op de prijslijsten andere leveringsvoorwaarden golden dan af fabriek, en op de exportprijs om rekening te houden met verschillen in levering en andere kosten tussen het stadium af fabriek en de cif-incoterms. |
(79) |
Alle aanpassingen werden verricht op basis van de in de klacht verstrekte gegevens. |
1.6.5. Dumpingmarge
(80) |
De voorlopige dumpingmarge werd vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs, bepaald zoals eerder omschreven. |
(81) |
Uit de vergelijking van de normale waarde met de exportprijs bleek dat er sprake was van dumping. De voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, bedraagt 36,6 %. |
(82) |
Omdat de twee genoemde ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de gehele exportverkoop uit Rusland bestemd voor de Gemeenschap, en er geen aanleiding was om te vermoeden dat er nog andere producenten/exporteurs zijn die geen medewerking verleenden, werd het residuele recht op hetzelfde niveau vastgesteld. |
D. SCHADE
1. Productie in de gemeenschap
(83) |
Het is bekend dat het betrokken product in de Gemeenschap vervaardigd wordt in Duitsland, Italië, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Polen door:
|
(84) |
De Commissie heeft vastgesteld dat alle bovenvermelde bedrijven beschouwd kunnen worden als producenten van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. De totale productie van alle bovenvermelde bedrijven vormt de productie van de Gemeenschap, vastgesteld door aan het productievolume van de drie producenten die de klacht hebben ingediend, de geschatte productie, zoals bedoeld in de klacht, toe te voegen van de twee producenten die zich niet bij de klacht hebben aangesloten. |
2. Bedrijfstak van de gemeenschap
(85) |
De drie producenten van de Gemeenschap die medewerking aan het onderzoek hebben verleend, vertegenwoordigen 81 % van de totale productie van PTFE in korrelvorm in de Gemeenschap. Zij worden derhalve geacht „de bedrijfstak van de Gemeenschap” te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. |
3. Verbruik in de gemeenschap
(86) |
Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap, plus de geraamde verkoop van de andere producenten van de Gemeenschap, plus de invoer uit Rusland, de Volksrepubliek China en de andere derde landen onder GN-code 3904 61 00. Er wordt op gewezen dat de invoer uit Rusland onder GN-code 3904 61 00 het betrokken product en andere producten betreft. De raming van het totale volume van de invoer van PTFE uit Rusland werd derhalve gebaseerd op de methode die werd gevolgd in de klacht. Voor de andere landen wees de informatie er niet op dat de invoer onder die GN-code betrekking had op PTFE in andere dan in korrelvorm. |
(87) |
Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap daalde in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak van 16 185 t tot 14 725 t, dit wil zeggen met 9 %. Deze daling van het verbruik werd grotendeels veroorzaakt door de algemene economische malaise in de periode na 2002.
|
4. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer
(88) |
De Commissie heeft onderzocht of de gevolgen van de invoer van polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm uit Rusland en de Volksrepubliek China cumulatief moesten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening. |
(89) |
De dumpingmarges voor elk van de betrokken landen waren hoger dan de minimale dumpingmarges, zoals bedoeld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening, en het volume van de invoer uit elk van deze landen was niet verwaarloosbaar, in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening (hun marktaandeel bedroeg in het onderzoektijdvak immers respectievelijk 10,8 % en 23,7 %). |
(90) |
Wat de concurrentievoorwaarden betreft: uit het onderzoek bleek dat de fysieke en technische basiskenmerken van uit de betrokken landen ingevoerd polytetrafluorethyleen in korrelvorm en hetzelfde product van de bedrijfstak van de Gemeenschap volledig identiek waren. In die zin waren polytetrafluorethyleen uit Rusland en de Volksrepubliek China en de in de Gemeenschap geproduceerd en verkocht polytetrafluorethyleen dus onderling verwisselbaar. Ook werden de producten in de Gemeenschap via vergelijkbare verkoopkanalen en onder dezelfde commerciële omstandigheden op de markt gebracht. Ook bleek dat de exportprijzen van producten uit Rusland en China in de beoordelingsperiode eenzelfde trend volgden en de prijzen in de Gemeenschap fors onderboden. |
(91) |
De Russische producenten/exporteurs wezen op de concurrentieverschillen voor uit Rusland ingevoerd PTFE enerzijds en uit de Volksrepubliek China ingevoerd PTFE anderzijds. Daarom drongen zij erop aan de invoer uit Rusland niet te cumuleren met de andere invoer. In dit verband werd aangevoerd dat de invoer uit Rusland in de beoordelingsperiode een dalende trend vertoonde, terwijl de invoer uit China juist toenam. Ten tweede werd erop gewezen dat de invoer uit China en Rusland zich voornamelijk in één lidstaat (Italië) concentreerde. De PTFE-producten uit Rusland en China concurreerden derhalve niet in de andere 24 lidstaten. |
(92) |
Hoewel de invoer een dalende trend vertoonde, is het volume van de invoer uit Rusland in het onderzoektijdvak, met een marktaandeel van 23,7 % van het verbruik in de Gemeenschap, nog steeds verre van verwaarloosbaar. Verder was het uit Rusland uitgevoerde PTFE van dezelfde kwaliteit als dat uit de Volksrepubliek China en waren deze producten ook bestemd voor hetzelfde eindgebruik en dezelfde toepassingen. De exportprijzen van producten uit Rusland en China volgden in de beoordelingsperiode, zoals gezegd, eenzelfde trend en onderboden de prijzen in de Gemeenschap fors. Ten slotte moet erop worden gewezen dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich eveneens voornamelijk in Italië concentreerde en derhalve direct concurreerde met de invoer uit Rusland en China. Het PTFE van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd in Italië via dezelfde distributiekanalen verkocht als PTFE uit Rusland en China. Ook wordt erop gewezen dat er geen aanwijzingen waren dat de Russische en Chinese invoer in Italië niet verder werd verkocht naar andere delen van de markt van de Gemeenschap en derhalve ook buiten Italië met communautaire producten concurreerde. Op deze grondslag moest het argument dat er concurrentieverschillen bestonden tussen uit Rusland ingevoerd PTFE enerzijds en uit de Volksrepubliek China ingevoerd PTFE anderzijds worden afgewezen. |
(93) |
In het licht van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen cumulatief moeten worden beoordeeld. |
5. Invoer uit de betrokken landen
5.1. Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel
(94) |
De invoer van het betrokken product uit Rusland en de Volksrepubliek China in de Gemeenschap daalde van 6 281 t in 2001 tot 4 838 t in 2002, maar steeg na 2002 opnieuw en bedroeg in het onderzoektijdvak 5 079 t.
|
(95) |
Het overeenkomstige marktaandeel daalde van 38,8 % in 2001 tot 34,5 % in het onderzoektijdvak, maar bleef zeer aanzienlijk. Er moet op worden gewezen dat het marktaandeel sinds 2002 voortdurend is toegenomen, namelijk van 33,8 % tot 34,5 % in het onderzoektijdvak.
|
5.2. Prijzen
(96) |
De gemiddelde prijzen van de betrokken invoer zijn fors gedaald. Deze daalden van 7 236 EUR/t in 2001 tot 4 092 EUR/t in het onderzoektijdvak, oftewel een daling van 43 % in de beoordelingsperiode.
|
5.3. Prijsonderbieding
(97) |
Om de prijsonderbieding te onderzoeken, werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Gemeenschap vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde exportprijzen van het betrokken product. Die vergelijking geschiedde na aftrek van kortingen en rabatten. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden op het niveau af-fabriek gebracht. De prijzen van de ingevoerde producten waren cif-prijzen, gecorrigeerd voor douanerechten en kosten na invoer. |
(98) |
Enkele belanghebbenden wezen erop dat de kwaliteit van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde producten in het algemeen beter was dan die van het betrokken product dat uit China en Rusland werd ingevoerd. Gebaseerd op tijdens het onderzoek verzameld bewijs luidde de voorlopige conclusie dat een aanpassing gerechtvaardigd was omwille van de kwaliteitsverschillen, die voornamelijk verband hielden met de beperktere fysieke kenmerken en de inconsistentie van het materiaal, dit wil zeggen de aanzienlijke variaties in de afmetingen van de deeltjes binnen één producttype en de onzuiverheden. De Russische producenten/exporteurs beweerden dat als gevolg daarvan door hen vervaardigd en uitgevoerd PTFE slechts kan worden gebruikt als het verder wordt verwerkt, hetgeen extra kosten met zich meebrengt. Geen van de belanghebbenden kon echter precies de marktwaarde kwantificeren van deze verschillen in kwaliteit, en ook niet de kosten voor de verwerking van ingevoerd PTFE. Enkele partijen schatten de aanpassing op 30 %, gebaseerd op het beweerde prijsverschil tussen de verschillende kwaliteiten. Die schatting kwam overeen met die van de Russische producenten/exporteurs. Op deze grondslag, en gezien geen andere betrouwbare gegevens voorhanden zijn, werd de cif-prijs grens Gemeenschap van de medewerkende producenten/exporteurs uit beide landen voorlopig met 30 % verhoogd. Dit vraagstuk zal verder worden onderzocht om tot definitieve conclusies te komen. |
(99) |
Bij vergelijking bleek dat de betrokken producten uit China en Rusland in de Gemeenschap werden verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt in percenten, in het onderzoektijdvak respectievelijk met 24 % en 17 % onderboden. |
6. Situatie van de bedrijfstak van de gemeenschap
(100) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling van alle economische indicatoren die van invloed zijn op die bedrijfstak, vanaf 2001 tot het onderzoektijdvak. |
6.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
(101) |
De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van 6 798 t in 2001 tot 7 326 t in het onderzoektijdvak, oftewel met 8 %. Hoewel het verbruik in de Gemeenschap in dezelfde periode daalde, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap de verkoopprijzen verlagen als gevolg van de invoer met dumping, wilde zij kunnen concurreren met het ingevoerde product. Dit leidde tot een stijging van de productie om aan de gestegen vraag te voldoen.
|
(102) |
De productiecapaciteit nam in de beoordelingsperiode met 8 % licht toe. Gedurende dezelfde periode bleef de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap stabiel op 80 %. De daling van de bezettingsgraad in 2001 en 2002 is een gevolg van de daling van het verbruik en de algemene economische malaise in deze periode. Bijgevolg moest de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals eerder vermeld, de prijzen verlagen, waardoor de verkoop toenam, om zo te concurreren met de invoer uit de betrokken landen, waarvan de prijzen in 2004 met bijna 40 % was gedaald (zie overweging 96). De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap herstelde zich dus, terwijl de winstgevendheid zeer fors daalde (zie overweging 110).
|
6.2. Verkoop en marktaandeel
(103) |
Gedurende de beoordelingsperiode steeg de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap met 15 %, namelijk van 4 223 t in 2001 tot 4 845 t tijdens het onderzoektijdvak. Bij deze ontwikkeling moet worden bedacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, geconfronteerd met de goedkope producten uit Rusland en China, de keuze had zijn verkoopprijzen te handhaven, waardoor verkoop en marktaandeel zouden dalen, of de verkoopprijzen te verlagen, om de schaalvoordelen zo veel mogelijk te bewaren. Alle producenten in de Gemeenschap hebben hun verkoopprijzen vanaf 2001 verlaagd om de verkoop te handhaven of zelfs uit te breiden; dit was van belang om een productieniveau van een dergelijke omvang te bereiken dat de vaste kosten konden worden gedekt.
|
(104) |
Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van 26,1 % in 2001 tot 32,9 % tijdens het onderzoektijdvak.
|
6.3. Voorraden
(105) |
De voorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn tijdens de beoordelingsperiode licht gedaald, maar kunnen desondanks stabiel worden genoemd. Dit is in overeenstemming met het beleid van de bedrijfstak van de Gemeenschap om minimale voorraden aan te houden. Bijgevolg luidde de conclusie dat de omvang van de voorraden geen significante rol speelde bij de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De omvang van de voorraden werd voor deze bedrijfstak normaal geacht.
|
6.4. Prijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen
(106) |
De gemiddelde prijzen per ton van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in de periode 2001-onderzoektijdvak met 22 % fors gedaald. Deze constante prijsdaling in de beoordelingsperiode vormt een belangrijke factor voor de beoordeling van deze kwestie. De prijsdaling van de Russische en Chinese invoer was zelfs nog sterker dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
|
6.5. Groei
(107) |
Hoewel het verbruik in de Gemeenschap van 2001 tot het onderzoektijdvak met 9 % daalde, steeg het aandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 6,8 percentpunt van 26,1 % in 2001 tot 32,9 % in het onderzoektijdvak. |
6.6. Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(108) |
In 2001, toen de opbrengst uit investeringen aanzienlijk was, deed de Gemeenschap forse investeringen ter hoogte van 8,3 miljoen EUR. Na 2001 namen de investeringen sterk af om vervolgens terug te lopen van 4,7 miljoen EUR in 2002 tot 3,4 miljoen EUR in het onderzoektijdvak.
|
(109) |
Wat het vermogen om kapitaal aan te trekken betreft, alle medewerkende producenten van de Gemeenschap maken deel uit van grotere groepen en worden gefinancierd via zogenaamde „intra group cash pooling systems”. Hoewel geen van de ondernemingen vermeld heeft dat zij in de beoordelingsperiode problemen had om kapitaal aan te trekken, wordt deze indicator dan ook niet beschouwd als een goede weergave van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
6.7. Winstgevendheid, opbrengst uit investeringen en kasstroom
(110) |
Tijdens de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid van de producenten van de Gemeenschap sterk, namelijk van 9,3 % in 2001 tot 0,1 % tijdens het onderzoektijdvak. De opbrengst uit investeringen vertoonde dezelfde neerwaartse trend als de winstgevendheid. Deze negatieve trend van de winstgevendheid en de opbrengst uit investeringen was nog ongunstiger uitgevallen indien de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen had gehandhaafd. In dat geval waren marktaandeel en verkoop teruggelopen, en dat had geleid tot minder schaalvoordelen.
|
(111) |
De door het soortgelijke product gegenereerde kasstroom daalde fors, van 10 miljoen EUR in 2001 tot 4,2 miljoen EUR tijdens het onderzoektijdvak, d.w.z. 58 %.
|
6.8. Werkgelegenheid en productiviteit
(112) |
De werkgelegenheid daalde van 2001 tot het onderzoektijdvak met 10 %. De productiviteit steeg van 2001 tot het onderzoektijdvak met 17 %, dit vanwege de omvangrijke maatregelen ter verbetering van het rendement, zoals de inkrimping van het personeelsbestand en de opheffing van knelpunten in de productie.
|
6.9. Lonen
(113) |
De arbeidskosten stegen in de beoordelingsperiode met 6 %, van 6,2 miljoen EUR in 2001 tot 6,5 miljoen EUR in het onderzoektijdvak. Deze ontwikkeling houdt gelijke tred met de toename van de kosten van het levensonderhoud. Door de inkrimping van het aantal werknemers stegen de gemiddelde arbeidskosten per werknemer met 17 %, van 50 239 EUR tot 58 842 EUR.
|
6.10. Hoogte van de dumpingmarge
(114) |
Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijs van deze producten, kunnen de gevolgen van de vastgestelde dumpingmarge, die eveneens aanzienlijk is, niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
6.11. Herstel van dumping in het verleden
(115) |
De bedrijfstak van de Gemeenschap was niet aan het herstellen van de gevolgen van schadelijke dumping in het verleden. |
7. Conclusie in verband met de schade
(116) |
Hoewel het volume van de invoer met dumping van het betrokken product uit Rusland en China daalde van 6 281 t in 2001 tot 5 079 t in het onderzoektijdvak, bleef het volume gedurende de gehele beoordelingsperiode constant hoog. Het overeenkomstige marktaandeel daalde van 38,8 % in 2001 tot 34,5 % in het onderzoektijdvak, maar bleef zeer aanzienlijk. De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping daalden tijdens de beoordelingsperiode met 43 % sterk en waren aanmerkelijk lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap; laatstgenoemde prijzen werden in het onderzoektijdvak met 17,4 % voor Rusland en 24,5 % voor China fors onderboden. |
(117) |
Een onderzoek van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals hierboven geschetst, toont aan dat die situatie van 2001 tot het onderzoektijdvak globaal verslechterde. Marktaandeel en verkoop hebben zich weliswaar positief ontwikkeld, maar het algemene negatieve beeld blijft bestaan. De voornaamste schade-indicatoren, zoals verkoopwaarde, winstgevendheid, investeringen, opbrengst uit investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, kasstroom en werkgelegenheid, vertoonden een negatieve ontwikkeling gedurende de beoordelingsperiode. Zoals uiteengezet in de overwegingen 101, 102 en 103, moet de stijging van productie, verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden gezien tegen de achtergrond van de aanzienlijke prijsdaling in de Gemeenschap en het daaruit voortvloeiende besluit van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de verkoopprijzen te verlagen om een productieniveau van een dergelijke omvang te bereiken dat de vaste kosten konden worden gedekt. Dit had ingrijpende gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die aanzienlijk terugliep van 9,3 % in 2001 tot 0,1 % in het onderzoektijdvak en forse verliezen in 2003 (– 3,2 %). Het verbruik nam uitsluitend af in 2001 en 2002, maar bleef stabiel tussen 2002 en het onderzoektijdvak of steeg zelfs licht. Derhalve luidde de conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tenminste gedeeltelijk voordeel ondervond van deze lichte toename van het verbruik door een stijging van de verkoopcijfers. |
(118) |
Ten slotte werd de lichte daling van de voorraden, zoals uiteengezet in overweging 105, niet als een significante factor gezien, aangezien dit in overeenstemming was met het beleid van de bedrijfstak van de Gemeenschap om minimale voorraden aan te houden. |
(119) |
Deze afname van de winstgevendheid viel samen met een scherpe daling van de prijzen. De bedrijfstak compenseerde de daling van de prijzen tot op zekere hoogte met een verhoging van de productie en verkoop, wat een groter marktaandeel tot gevolg had. Deze positieve effecten konden de bedrijfstak van de Gemeenschap echter niet behoeden voor een scherpe daling van de winstgevendheid. De conclusie luidde derhalve dat de positieve trends van schade-indicatoren zoals verkoopvolume en marktaandeel niet opwogen tegen de algemene verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien dit niet kon verhullen dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder meer kritiek was. De toename van verkoop en marktaandeel werden dan ook niet beschouwd als doorslaggevend bij de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode. |
(120) |
Rekening houdend met het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
E. OORZAAK VAN DE SCHADE
1. Inleiding
(121) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de invoer met dumping uit Rusland en China de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanige schade heeft berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht om ervoor te zorgen dat mogelijke schade door deze andere factoren niet werd toegeschreven aan de invoer met dumping. |
2. Gevolgen van de invoer met dumping
(122) |
Hoewel de invoer uit Rusland en China globaal genomen afnam tussen 2001 en het onderzoektijdvak, was vanaf 2002 opnieuw een stijgende trend waarneembaar. De invoer daalde dus van 6 281 t in 2001 tot 4 838 t in 2002. Van 2002 tot het onderzoektijdvak steeg de invoer van het betrokken product uit Rusland en China in de Gemeenschap echter van 4 838 t tot 5 079 t. Het daarmee overeenstemmende aandeel in de markt van de Gemeenschap steeg van 33,8 % in 2002 tot 34,5 % in het onderzoektijdvak. |
(123) |
Belangrijker is dat de algemene daling van de invoer (die nog altijd zeer aanzienlijk was en een groter marktaandeel had dan de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap) gepaard ging met een forse daling van de invoerprijzen. Die stortten bijna volledig in. Dit viel samen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze verslechtering is met name waarneembaar in termen van verkoopprijzen, winstgevendheid, opbrengst uit investeringen, kasstroom en werkgelegenheid. Zoals reeds werd vermeld, onderboden de prijzen van de invoer uit Rusland en China de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk, met onderbiedingsmarges van 17,4 % en 24,5 %. |
(124) |
Bij de analyse van de gevolgen van de invoer met dumping werd vastgesteld dat het betrokken product vooral op prijs concurreerde. Zelfs indien rekening wordt gehouden met de kwaliteitsverschillen, waren de prijzen van de met dumping ingevoerde producten veel lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap en exporteurs in andere derde landen. |
(125) |
Bij één van de producenten van de Gemeenschap werd geconstateerd dat er voor de zogenaamde „modified grades”, die de Russische en de Chinese producenten/exporteurs niet vervaardigen, geen sprake was van schade, zoals bleek uit de positieve ontwikkeling van de winstgevendheid. In marktsegmenten waar deze producent echter te maken had met concurrentie van invoer met dumping uit Rusland en China, was zijn financiële situatie duidelijk negatief. |
(126) |
Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de druk die ontstond door de betrokken invoer, waarvan volume en marktaandeel vanaf 2002 toenamen, en die plaatshad tegen zeer lage dumpingprijzen, in belangrijke mate bijdroeg tot de verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
3. Gevolgen van andere factoren
3.1. Ontwikkeling van het verbruik
(127) |
Het verbruik in de Gemeenschap daalde tussen 2001 en 2002 weliswaar met 12 %, maar bleef daarna tot het onderzoektijdvak stabiel en nam zelfs licht toe. Deze daling van het verbruik is echter niet in overeenstemming met de afname van de totale marktwaarde in de Gemeenschap, die in dezelfde periode met 39 % terugliep, dat wil zeggen veel sterker dan het verbruik. Deze forse daling van de marktwaarde is toe te schrijven aan een sterke daling van de prijzen van de betrokken invoer, die door de bedrijfstak van de Gemeenschap moest worden gevolgd, wilde deze zijn marktaandeel en bezettingsgraad niet verliezen. Ondanks de algemene daling van het verbruik in de Gemeenschap kon de bedrijfstak van de Gemeenschap de verkoop uitbreiden (met 15 % in de beoordelingsperiode), maar de stijging van de verkoopcijfers ging gepaard met een forse afname van de waarde daarvan en dit bezorgde de bedrijfstak van de Gemeenschap forse financiële verliezen. Hieruit blijkt dat de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap eerder een gevolg is van een daling van de waarde van de verkoop dan van een afname van het verbruik. |
(128) |
Zoals gezegd in overweging 87 was de reden voor de daling van het verbruik in de Gemeenschap de wereldwijde algemene economische malaise. In dit verband moet worden opgemerkt dat de markt voor PTFE cyclisch is en sterk afhankelijk van algemene economische ontwikkelingen. Dit verband verklaart ook de afname van het verbruik die zich voordeed ondanks de daling van de verkoopprijzen. |
(129) |
De invoerprijzen daalden veel sterker dan het verbruik in de Gemeenschap in dezelfde periode. Het verbruik daalde met 9 %, terwijl de invoerprijzen in de beoordelingsperiode met 43 % afnamen. De invoerprijzen onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de gehele beoordelingsperiode aanzienlijk, terwijl in het onderzoektijdvak sprake was van aanzienlijke invoer met dumping. Gezien deze scherpe en constante prijsdaling, terwijl het verbruik, dat tussen 2001 en 2002 ook afnam, als gevolg daarvan relatief stabiel bleef, luidde de conclusie dat de schade niet werd veroorzaakt door een daling van het verbruik, maar veeleer door de invoer met dumping uit de betrokken landen, die de bedrijfstak van de Gemeenschap noopten de verkoopprijzen te verlagen. |
3.2. Invoer uit andere derde landen dan Rusland en China
(130) |
Het betrokken product vormt slechts een gedeelte van GN-code 3904 61 00. Aangezien de beschikbare informatie er niet op wijst dat de invoer onder deze GN-rubriek andere producten betreft dan PTFE in korrelvorm, worden de invoercijfers van Eurostat voor de volledige GN-rubriek geacht uitsluitend het betrokken product te betreffen. De invoer uit andere derde landen dan Rusland en China daalde licht, van 4 270 t in 2001 tot 3 699 t in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van deze invoer daalde bijgevolg globaal genomen van 26,4 % in 2001 tot 25,1 % tijdens het onderzoektijdvak. De belangrijkste landen die het betrokken product naar de Gemeenschap uitvoeren zijn Japan en de Verenigde Staten. De Verenigde Staten hebben hun marktaandeel verhoogd van 13 % in 2001 tot 23 % in het onderzoektijdvak, terwijl het marktaandeel van Japan in dezelfde periode afnam van 15 % tot 11 %. |
(131) |
Volgens Eurostat bleven de gemiddelde prijzen van de uit andere landen dan Rusland en China ingevoerde producten van 2001 tot het onderzoektijdvak vrijwel ongewijzigd of daalden deze licht. Gedurende deze periode waren de prijzen van de uit andere landen ingevoerde producten bijna 50 % hoger dan de prijzen van de uit Rusland en China ingevoerde producten. Zij waren ook hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bijgevolg concurreerden de uit andere derde landen ingevoerde producten niet in dezelfde mate met de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap als de uit Rusland en China ingevoerde producten. |
(132) |
Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit andere derde landen geen doorslaggevende verklaring biedt voor de schadelijke situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
3.3. Prestaties van producenten van de Gemeenschap die geen klacht hebben ingediend („andere producenten van de Gemeenschap”)
(133) |
Twee producenten van de Gemeenschap, die ongeveer 19 % van de totale productie van de Gemeenschap vertegenwoordigen, hebben zich niet uitdrukkelijk verzet tegen de klacht, maar deze ook niet ondersteund. De cijfers voor de andere producenten van de Gemeenschap waren grotendeels gebaseerd op schattingen van de indiener van de klacht, maar ook op gegevens die door één van deze producenten werden verstrekt. De verkoop van de andere producenten van de Gemeenschap daalde van een geraamde hoeveelheid van 1 411 t in 2001 tot 1 102 t tijdens het onderzoektijdvak. Hun aandeel op de markt van de Gemeenschap daalde in dezelfde periode van 25 % tot 19 %. Volgens gegevens van één van de producenten van de Gemeenschap die geen klacht hebben ingediend, waren de gemiddelde eenheidsprijzen in de beoordelingsperiode iets lager dan die van de medewerkende bedrijven van de Gemeenschap, maar aanzienlijk hoger dan die van bedrijven uit Rusland en China. Op basis van deze informatie mag redelijkerwijs worden aangenomen dat andere producenten van de Gemeenschap ook schade ondervonden van de invoer met dumping, wat ook valt op te maken uit het verlies van marktaandeel. Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de producten die vervaardigd en verkocht werden door de andere producenten van de Gemeenschap niet bijdroegen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend. |
3.4. Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap
(134) |
De uitvoer van PTFE door de bedrijfstak van de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode licht (3 %) en vertegenwoordigde 12,7 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. De winstgevendheid van deze uitvoer was echter groter dan de winst op de verkoop op de markt van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode. Derhalve kan niet gezegd worden dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap een negatieve impact had op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
3.5. Efficiency van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(135) |
In de beoordelingsperiode leverde de bedrijfstak van de Gemeenschap constante inspanningen om het productieproces te rationaliseren. De productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden in de beoordelingsperiode dan ook voortdurend en liepen met 13 % terug in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak. Ondanks de aanzienlijke verlaging van de productiekosten kon de bedrijfstak van de Gemeenschap niet profiteren van de grotere efficiency en was hij genoodzaakt zijn producten onder of tegen de kostprijs te verkopen. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam dan ook sterk af. Op deze basis luidde de conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap een levensvatbare, efficiënte bedrijfstak was en dat de schade niet werd veroorzaakt door inefficiënte productieprocessen, maar door de invoer met dumping uit de betrokken landen. |
4. Conclusie
(136) |
Het aanzienlijke marktaandeel van de invoer uit Rusland en China, alsmede de forse daling van de verkoopprijs van die invoer en de prijsonderbieding die in het onderzoektijdvak werden vastgesteld, vielen samen met de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had. |
(137) |
De ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, de invoer uit andere derde landen, de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de prestaties van andere producenten van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de kosten werden onderzocht, maar bleken geen doorslaggevende reden te zijn voor de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had. |
(138) |
Uitgaande van de hierboven vermelde analyse, waarin een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt derhalve voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening, aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer uit Rusland en China. |
F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(139) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie in verband met de schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is in dit bijzondere geval maatregelen in te stellen. De gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle bij deze procedure betrokken partijen werden onderzocht. |
1. Belangen van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(140) |
Fluorhoudende polymeren zijn hoogwaardige kunststoffen, waarvan PTFE de bekendste en meest gebruikte is. Alle onderzochte producenten van de Gemeenschap zijn volledig of gedeeltelijk gespecialiseerd in PTFE, een product dat zich van andere producten onderscheidt in termen van productieproces, kwaliteit, toepassingen, verkoopkanalen, enz. |
(141) |
De instelling van maatregelen zal, zo is de verwachting, verdere verstoring van de markt voorkomen en de eerlijke mededinging herstellen. De bedrijfstak van de Gemeenschap zou dan zijn verkoopprijzen kunnen verhogen waardoor het winstniveau kan worden bereikt dat nodig is om de financiële situatie van de bedrijfstak te verbeteren en verdere investeringen in de productie-installaties van de bedrijfstak mogelijk te maken en zo het voortbestaan van de bedrijfstak veilig te stellen. |
(142) |
Indien geen antidumpingmaatregelen zouden worden ingesteld, zou de toch al slechte situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk verder verslechteren. De bedrijfstak zou niet tot de nodige investeringen kunnen overgaan om doeltreffend te kunnen concurreren met de uit de betrokken derde landen met dumping ingevoerde producten. Hierdoor zouden sommige bedrijven in de nabije toekomst zeer waarschijnlijk gedwongen worden hun productie te staken en hun werknemers te ontslaan. Na de stopzetting van de productie in de Gemeenschap zouden de gebruikers van PTFE sterker afhankelijk worden van leveranciers van buiten de Gemeenschap. |
(143) |
Bijgevolg wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen zich te herstellen van de gevolgen van de schadelijke dumping waarvan hij het slachtoffer was, en dat deze maatregelen derhalve in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn. |
2. Belang van onafhankelijke importeurs/handelaren en gebruikers in de Gemeenschap
(144) |
De Commissie zond alle haar bekende importeurs/handelaren vragenlijsten. Slechts twee importeurs/handelaren, die bijna 30 % vertegenwoordigden van de totale invoer uit Rusland en China, antwoordden op de vragenlijst. De Commissie zond eveneens vragenlijsten aan alle bekende gebruikers in de Gemeenschap (in totaal negen) en ontving drie (gedeeltelijke) antwoorden op de vragenlijst. De gebruikers vertegenwoordigden slechts 14 % van het verbruik in de Gemeenschap. |
(145) |
PTFE wordt gebruikt als bestanddeel in een groot aantal industriesectoren, bijvoorbeeld de chemische industrie, de mechanische industrie, de elektrische industrie (binnenbekleding van kabels), de automobielindustrie, de bouwsector (isolatiemateriaal), kookartikelen (pannen), de textielindustrie, de biomedische industrie (chirurgische apparatuur), de halfgeleiderindustrie en de lucht- en ruimtevaartindustrie. Het bekendste handelsmerk waaronder dit product op de markt wordt gebracht, is Teflon. |
(146) |
De medewerkende gebruikers produceerden halffabrikaten die verder werden verwerkt in diverse industriesectoren, zoals de automobielindustrie en de elektronicasector. Deze gebruikers beweerden dat zij een stijging van de kostprijs van PTFE (gebruikt als grondstof) niet konden doorberekenen aan hun klanten, vanwege de prijsgevoeligheid van de markt voor halffabrikaten. Zij verklaarden dat een prijsstijging hen in een niet-competitieve positie zou brengen ten opzichte van producenten buiten de Gemeenschap, voor wie geen antidumpingrecht zou gelden op PTFE. |
(147) |
De medewerkende gebruikers verstrekten geen informatie met betrekking tot het aandeel van de ingevoerde PTFE in hun totale productiekosten. Het was derhalve niet mogelijk de eventuele impact te berekenen van een antidumpingrecht voor deze gebruikers. In elk geval maakt PTFE in korrelvorm een vrij klein gedeelte uit van de algemene kosten in sectoren als de chemische industrie, huishoudelijke apparatuur en vrije tijd, de elektrische industrie of de mechanische industrie en de automobielindustrie, omdat PTFE gewoonlijk wordt gebruikt in de vorm van miniatuurbestanddelen. PTFE wordt ook in zeer kleine hoeveelheden gebruikt in consumententoepassingen. Een jas bevat bijvoorbeeld naar schatting ongeveer 20 gram PTFE-inlegelementen. Op deze basis werd voorlopig geconcludeerd dat de financiële impact voor eindgebruikers verwaarloosbaar mag worden geacht. Uit de door deze gebruikers verstrekte gegevens valt op te maken dat de winstgevendheid in het onderzoektijdvak aanzienlijk was. Derhalve werd voorlopig geconcludeerd dat de impact van antidumpingrechten verwaarloosbaar mag worden geacht. |
(148) |
Tot slot beweerden de verwerkende bedrijven dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet voldoende capaciteit had om aan de vraag naar PTFE op de communautaire markt te voldoen. |
(149) |
Maatregelen hebben niet ten doel invoer in de Gemeenschap te verhinderen, maar moeten waarborgen dat die invoer niet plaatsvindt tegen schadelijke dumpingprijzen. Verder zal de impact van het antidumpingrecht voor de bedrijfstak van de gebruikers, zoals vermeld in overweging 147, naar verwacht verwaarloosbaar zijn en de eindgebruikers er derhalve niet noodzakelijkerwijs van weerhouden PTFE bij dezelfde leveranciers te betrekken tegen een nog hogere prijs. |
(150) |
Het verbruik in de Gemeenschap is van 2001 tot 2002 met 12 % gedaald en vervolgens praktisch stabiel gebleven tot het onderzoektijdvak, met een lichte groei van 3 % sinds 2002. Ook beschikken de producenten van de Gemeenschap nog steeds over onbenutte productiecapaciteit. Deze capaciteit en de uitvoer uit andere derde landen vormen alternatieve bronnen voor de toelevering van de verwerkende bedrijven. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat antidumpingmaatregelen tot een te gering aanbod zullen leiden. |
3. Belangen van de leveranciers van grondstoffen in de Gemeenschap
(151) |
De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan alle bekende communautaire leveranciers van de voornaamste grondstoffen (waaronder chloordifluormethaan (R22) en waterstoffluoride) aan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Er werd ruime medewerking verleend: vijf beantwoorde vragenlijsten werden teruggezonden, waarvan drie afkomstig waren van onderling verbonden leveranciers. De meeste van deze leveranciers werkten nauw samen met de bedrijfstak van de Gemeenschap en andere producenten van PTFE in korrelvorm in de Gemeenschap. Een groot deel van hun omzet (75 %) was afkomstig van de verkoop aan producenten van PTFE in korrelvorm. Elke vermindering van de aankopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou derhalve een significant effect hebben op de situatie van deze bedrijven, die samen 176 werknemers hebben, die zich rechtstreeks bezig houden met de productie van deze grondstof. |
(152) |
Een andere leverancier verklaarde dat, zonder de instelling van maatregelen, het risico bestaat dat de communautaire productie van PTFE zich verplaatst naar derde landen buiten de Gemeenschap. Dit bedrijf beweerde dat de leveranciers van grondstoffen bijgevolg gedwongen werden cliënten te zoeken buiten de Gemeenschap op derde markten, waar zij moeten concurreren met de traditionele binnenlandse leveranciers van de grondstof. Uitvoer van de grondstof brengt voorts extra kosten met zich die de toch al lage marges van de toeleveringsbedrijven verder uithollen. Derhalve werd voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen in het belang is van de leveranciers. |
4. Conclusie met betrekking tot het belang van de Gemeenschap
(153) |
Op basis van het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen in te stellen en dat de instelling van maatregelen in het belang van de Gemeenschap zou zijn. |
G. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
1. Schademarge
(154) |
Gezien de conclusies in verband met dumping, schade en het belang van de Gemeenschap, moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat verdere schade wordt veroorzaakt door de invoer met dumping. |
(155) |
Bij de vaststelling van het niveau van de rechten is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en met het bedrag aan rechten dat nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap op te heffen. |
(156) |
Bij het berekenen van de hoogte van het recht waarbij de gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, is overwogen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst voor belasting te maken, zoals die door een bedrijfstak van dit type in de betrokken sector op de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap redelijkerwijs zou kunnen worden gemaakt onder normale concurrentieomstandigheden. Als percentage voor de winst vóór belasting werd 9,3 % van de omzet aangehouden, dat wil zeggen de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap vóór de scherpe daling van de invoerprijzen uit de betrokken landen in 2001. Dit werd beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Gemeenschap had kunnen behalen als er geen sprake was geweest van schadelijke dumping. |
(157) |
De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkochte producten. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door op de verkoopprijzen van de producenten van de Gemeenschap een correctie toe te passen voor tijdens het onderzoektijdvak geboekte/geleden winst/verlies en vervolgens de bovenvermelde winstmarge toe te voegen. Het verschil tussen deze cijfers werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerprijs. |
(158) |
Wat Rusland betreft werd, in verband met de niet-medewerking van de Russische exporteurs (zie de overwegingen 70 tot en met 75), de schademarge vastgesteld op basis van de exportcijfers zoals geregistreerd door Eurostat. Zoals vermeld in overweging 98 werd de cif-uitvoerprijs gecorrigeerd, rekening houdende met het verschil in kwaliteit tussen in de Gemeenschap geproduceerd PTFE en PTFE uit Rusland en China. Ten tweede werd, aangezien de volledige export van PTFE uit Rusland werd verkocht aan handelaren, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap voornamelijk verkocht aan gebruikers, een correctie toegepast voor de verschillen in het handelsstadium. Aangezien verdere betrouwbare gegevens ontbreken, werd deze correctie voorlopig vastgesteld op 5 %, wat werd beschouwd als een redelijke winstmarge voor een niet-verbonden importeur. |
(159) |
Wat China betreft, werd, aangezien aan geen van de medewerkende Chinese producenten een behandeling als marktgericht bedrijf of een individuele behandeling was toegekend, de voorlopige schademarge voor het gehele land berekend als het gewogen gemiddelde van de schademarges van alle drie medewerkende Chinese producenten/exporteurs. |
2. Voorlopige maatregelen
(160) |
Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld op de invoer uit Rusland en China; deze antidumpingrechten dienen overeenkomstig de „lagere-recht-regel” overeen te stemmen met de laagste marge. |
(161) |
De voorgestelde antidumpingrechten zijn als volgt:
|
H. SLOTBEPALING
(162) |
Met het oog op behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hebben aangemeld, hun standpunten schriftelijk bekend kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel tot instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op zogeheten polytetrafluorethyleen (PTFE) in korrelvorm, bevattende niet meer dan 3 % andere monomeereenheden dan tetrafluorethyleen, zonder vulstoffen, in de vorm van poeder of korrels, met uitsluiting van gemicroniseerde materialen, en de ruwe polymeer ervan (reactorkorrels), de laatste zowel in natte als droge toestand, vallende onder GN-code ex 3904 61 00 (Taric-code 3904610050) en van oorsprong uit Rusland en China.
2. Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Gemeenschap, voor inklaring, van de in lid 1 genoemde producten is als volgt:
Land |
Recht |
Volksrepubliek China |
62,7 % |
Rusland |
36,6 % |
3. Het product waarnaar in lid 1 wordt verwezen, kan in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht op voorwaarde dat een zekerheid wordt gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van onderhavige verordening hun standpunten schriftelijk bekendmaken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.
Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokken partijen binnen één maand na de inwerkingtreding opmerkingen op de toepassing van deze verordening maken.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juni 2005.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB C 225 van 9.9.2004, blz. 18.