Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R1496

Verordening (EG) nr. 1496/2004 van de Raad van 18 augustus 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 964/2003 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op hulpstukken voor buisleidingen uit, onder meer, Thailand

PB L 275 van 25.8.2004, p. 1–5 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 142M van 30.5.2006, p. 207–211 (MT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 07/06/2008

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/1496/oj

25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/1


VERORDENING (EG) Nr. 1496/2004 VAN DE RAAD

van 18 augustus 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 964/2003 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op hulpstukken voor buisleidingen uit, onder meer, Thailand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg met het raadgevend comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorafgaand onderzoek en geldende maatregelen

(1)

Op hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit Thailand, zijn momenteel definitieve antidumpingrechten van toepassing die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 584/96 (2), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1592/2000 (3) en, naar aanleiding van een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen, bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003 (4).

(2)

De betrokken antidumpingmaatregelen zijn ad-valoremrechten, behalve voor twee Thaise producenten/exporteurs waarvan de Commissie bij Besluit 96/252/EG (5), gewijzigd bij Besluit 2000/453/EG (6), een verbintenis heeft aanvaard.

(3)

In april 2001 heeft de Commissie een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen (7) overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening ingeleid en tezelfdertijd, op eigen initiatief, een tussentijdse herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening ingeleid. De herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd beeindigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003, waarbij de geldende maatregelen werden gehandhaafd. De tussentijdse herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening was op het ogenblik van de beëindiging van de herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen nog niet beëindigd.

2.   Redenen voor de herzieningsprocedure

(4)

In april 2001 heeft de Commissie op eigen initiatief een tussentijdse herzieningsprocedure ingeleid overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening om na te gaan of de maatregelen die golden bij de invoer van het betrokken product uit Thailand, een passende vorm hadden. Opgemerkt wordt dat er problemen waren gerezen bij het toezicht op de verbintenissen die van twee exporteurs in Thailand, Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd en TTU Industrial Corp. Ltd (hierna „de betrokken exporteurs” genoemd) waren aanvaard, hetgeen gevolgen had voor de corrigerende werking van de maatregelen. Na overleg in het raadgevend comité heeft de Commissie een onderzoek geopend dat beperkt was tot de vorm van de maatregelen. Dit onderzoek werd gelijktijdig geopend met het onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen, welk laatste onderzoek ertoe had geleid dat de geldende maatregelen werden gehandhaafd.

(5)

De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten in de Gemeenschap, producenten/exporteurs in Thailand, importeurs/handelaren, verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven alsmede de vertegenwoordigers van de Thaise regering van de inleiding van de herzieningsprocedure in kennis gesteld. De Commissie heeft de rechtstreeks betrokken partijen ook in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(6)

Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft een Thaise producent/exporteur, Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd, in april 2002 verzocht om de opening van een onderzoek naar de op hem toepasselijke maatregelen, dat beperkt zou moeten zijn tot het aspect dumping, overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening. In het verzoek voerde hij aan dat gewijzigde omstandigheden van duurzame aard tot een aanmerkelijke daling van de normale waarde hadden geleid. Hierdoor was de dumpingmarge lager geworden of zelfs verdwenen, zodat het niet langer noodzakelijk was de voor hem geldende maatregelen op het bestaande niveau te handhaven om een einde te maken aan dumping.

(7)

Nadat de Commissie in overleg met het raadgevend comité had vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijdse herzieningsprocedure in te leiden, heeft zij een bericht van inleiding gepubliceerd (8) en is zij met een onderzoek begonnen.

(8)

De Commissie heeft de vertegenwoordigers van Thailand en de indiener van het verzoek in kennis gesteld van de inleiding van de tussentijdse herzieningsprocedure die tot het aspect dumping was beperkt, en heeft alle rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord. De Commissie heeft naar de indiener van het verzoek ook een vragenlijst gezonden.

(9)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van de dumping nodig had, verzameld en gecontroleerd en bij de indiener van het verzoek een controle verricht.

(10)

Het onderzoek dat tot het aspect dumping was beperkt, had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(11)

De tussentijdse herzieningsprocedures hebben betrekking op hetzelfde product als de vorige procedures, namelijk hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of van staal (met uitzondering van roestvrijstaal), met een grootste uitwendige diameter van 609,6 mm, van de soort die voor stomplassen of voor andere doeleinden wordt gebruikt (hierna „het betrokken product” of „hulpstukken voor buisleidingen” genoemd), van oorsprong uit Thailand. Het product is momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11 (Taric-code 7307931199), ex 7307 93 19 (Taric-code 7307931999), ex 7307 99 30 (Taric-code 7307993098) en ex 7307 99 90 (Taric-code 7307999098).

(12)

Zoals bij de vorige onderzoeken, bleek ook bij dit onderzoek dat de hulpstukken voor buisleidingen van ijzer of van staal die in Thailand werden vervaardigd en op de binnenlandse markt van Thailand werden verkocht en/of naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, dezelfde fysieke en chemische basiskenmerken hebben als de hulpstukken voor buisleidingen die in de Gemeenschap door de producenten van de Gemeenschap werden verkocht. Deze producten zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPINGMARGE

1.   Normale waarde

(13)

Voor de vaststelling van de normale waarde werd eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product door de indiener van het verzoek representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Dit bleek het geval te zijn, aangezien de binnenlandse verkoop ten minste 5 % bedroeg van de totale uitvoer naar de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(14)

Vervolgens werd nagegaan of de binnenlandse verkoop van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort representatief was. Dit werd geacht het geval te zijn indien de totale binnenlandse verkoop van een productsoort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Gemeenschap. Op deze basis werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop van alle naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoorten, behalve één, representatief was.

(15)

Er werd ook nagegaan of iedere productsoort in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt was verkocht en hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Wanneer de verkoop van een productsoort tegen nettoprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten per eenheid, 80 % of meer bedroeg van de totale verkoop van die soort en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van die soort in het onderzoektijdvak, ook al was niet de gehele binnenlandse verkoop winstgevend geweest. Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder, doch ten minste 10 % van de totale verkoop bedroeg, was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkoop van die soort.

(16)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort op de binnenlandse markt minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort op de binnenlandse markt, werd geoordeeld dat de verkoop van die soort ontoereikend was om aan de hand daarvan een binnenlandse prijs vast te stellen die als basis kon dienen voor de vaststelling van de normale waarde.

(17)

Wanneer geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs van een bepaalde soort om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden gebruikt. Daar er geen andere producenten/exporteurs waren en bij gebrek aan een andere redelijke methode, heeft de Commissie de normale waarde geconstrueerd.

(18)

In alle gevallen waarin de normale waarde werd geconstrueerd, geschiedde dit, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, door aan de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten, zo nodig gecorrigeerd, een bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) en een redelijke winst. De Commissie onderzocht in dit verband of de VAA-kosten en de winst van de betrokken producent/exporteur op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren. De binnenlandse VAA-kosten werden betrouwbaar geacht, omdat de binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming als representatief kon worden beschouwd. De winst op de binnenlandse markt werd vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties.

2.   Exportprijs

(19)

Aangezien het betrokken product steeds rechtstreeks aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap was verkocht, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.   Vergelijking

(20)

Met het oog op een billijke vergelijking werd voor iedere soort, op basis af fabriek en in hetzelfde handelsstadium, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat ze gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de exportprijs met de normale waarde. Derhalve werden correcties toegepast voor invoerrechten, kortingen, kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, verpakking, krediet en commissielonen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

4.   Dumpingmarge

(21)

Om de dumpingmarge te berekenen heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(22)

Bij deze vergelijking bleek dat het product van de indiener van het verzoek met dumping in de Gemeenschap was ingevoerd. De dumpingmarge bedroeg 7,4 % van de cif-waarde, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

5.   Duurzaamheid van de gewijzigde omstandigheden en waarschijnlijkheid van een herhaling van de dumping

(23)

Volgens de vaste praktijk van de Commissie werd nagegaan of de gewijzigde omstandigheden als duurzaam konden worden beschouwd.

(24)

Er bleken geen redenen te zijn om aan te nemen dat de binnenlandse verkoopprijzen en de normale waarde in de nabije toekomst niet stabiel zouden blijven.

(25)

De Commissie onderzocht de mogelijke ontwikkeling van de exportprijzen als een lager recht van toepassing zou zijn. Geoordeeld werd dat de verbintenis die in het kader van de oorspronkelijke procedure was aanvaard, tot gevolg had gehad dat de indiener van het verzoek minder naar de Gemeenschap had uitgevoerd. Zoals in overweging 35 vermeld, is deze verbintenis niet langer passend. Bijgevolg werd nagegaan of een lager recht tot een aanzienlijke stijging van de invoer van het door de indiener van het verzoek vervaardigde betrokken product kon leiden.

(26)

De productiecapaciteit van de indiener van het verzoek bleek sedert het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek aanzienlijk te zijn gestegen (in iets mindere mate gedurende de drie laatste jaren), terwijl de bezettingsgraad bijna 100 % bleef.

(27)

Bij het onderzoek bleek evenwel ook dat de onderneming het grootste gedeelte van haar productie uitvoert naar andere derde landen waar zij reeds een belangrijke positie op de markt heeft. De onderneming voerde meer dan 90 % van haar productie van het betrokken product in het onderzoektijdvak uit, bijna geheel naar andere derde landen. De uitvoer naar de andere derde landen is sedert het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek verdrievoudigd en is in de drie laatste jaren blijven stijgen. De uitvoer naar andere derde landen bleek ook plaats te vinden tegen prijzen die ongeveer 25 % hoger waren dan de prijzen waartegen naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(28)

Aangezien de indiener van het verzoek niet veel overcapaciteit heeft die hij zou kunnen inzetten om meer naar de Gemeenschap uit te voeren indien lagere antidumpingrechten van toepassing zijn, wordt er op grond van bovenstaande bevindingen — inclusief die met betrekking tot de uitvoer naar derde landen en met name die met betrekking tot de prijzen bij uitvoer naar die landen — van uitgegaan dat het weinig waarschijnlijk is dat in de nabije toekomst opnieuw zal worden ingevoerd tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met de prijzen die in het kader van het vorige onderzoek werden vastgesteld.

(29)

Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de gewijzigde omstandigheden, met name de aanzienlijk lagere normale waarde, van duurzame aard zijn. Gezien de lagere dumpingmarge wordt het derhalve passend geacht de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de indiener van het verzoek te wijzigen.

6.   Conclusies

(30)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mag het antidumpingrecht niet hoger zijn dan de dumpingmarge en dient het lager te zijn dan deze marge indien een lager recht toereikend is om de schade weg te nemen die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt. Aangezien het recht voor de indiener van het verzoek op de dumpingmarge was afgestemd, moet dit recht worden aangepast aan de lagere dumpingmarge die in het kader van dit onderzoek werd vastgesteld, namelijk 7,4 %.

(31)

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het antidumpingrecht dat oorspronkelijk werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 584/96 en werd bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003 voor de indiener van het verzoek moet worden gewijzigd.

(32)

De belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen om het bij Verordening (EG) nr. 964/2003 ingestelde antidumpingrecht voor de indiener van het verzoek te wijzigen.

D.   ONDERZOEK NAAR DE VORM VAN DE MAATREGELEN

(33)

De verbintenissen die oorspronkelijk van de twee betrokken exporteurs waren aanvaard, waren in wezen kwantitatieve verbintenissen waarbij de ondernemingen zich ertoe hadden verbonden erop toe te zien dat hun uitvoer naar de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid niet overschreed.

(34)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening hebben verbintenissen ten doel de schadelijke gevolgen van invoer met dumping weg te nemen, hetgeen wordt bereikt door een prijsverhoging of de stopzetting van de invoer tegen dumpingprijzen. Uit het onderzoek is gebleken dat de verbintenissen die in 1996 werden aanvaard en waarbij uitsluitend de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden werden beperkt, de prijzen niet tot niet-schadelijke niveaus hadden verhoogd en derhalve de billijke concurrentie in de Gemeenschap niet hadden hersteld. De verbintenissen in hun huidige vorm worden derhalve niet beschouwd als een geschikt en doeltreffend middel om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen. Bovendien kan de Commissie niet op doeltreffende wijze controleren of de ingevoerde hoeveelheden de in de verbintenissen vastgestelde hoeveelheden overschrijden.

(35)

Derhalve werd geconcludeerd dat de geldende verbintenissen niet langer voldeden.

(36)

De belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen die tot deze conclusie hebben geleid.

E.   VOORGESTELDE MAATREGELEN

(37)

De antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit, onder meer, Thailand, bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003, moeten worden gewijzigd voor i) de indiener van het verzoek, rekening houdend met de lagere dumpingmarge die bij het onderzoek werd vastgesteld, en ii) de betrokken exporteurs, rekening houdend met de bevindingen van het tussentijdse onderzoek naar de vorm van de maatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 964/2003 wordt vervangen door:

1.„2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijzen, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor de producten vervaardigd door:

Land

Recht

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

58,6 %

Thailand

58,9 %

A 999

Behalve:

Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd, Samutprakarn

7,4 %

8 850

Thai Benkan Co. Ltd,

Prapadaeng-Samutprakarn

0 %

A 118”

2.   Artikel 1, lid 3, en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 964/2003 worden ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. BOT


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 84 van 3.4.1996, blz. 1.

(3)  PB L 182 van 21.7.2000, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 6.6.2003, blz. 1.

(5)  PB L 84 van 3.4.1996, blz. 46.

(6)  PB L 182 van 21.7.2000, blz. 25.

(7)  PB C 103 van 3.4.2001, blz. 5.

(8)  PB C 17 van 24.1.2003, blz. 2.


Top