Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003R0808

    Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 117 van 13.5.2003, p. 1–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/03/2011; stilzwijgende opheffing door 32009R1069

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2003/808/oj

    32003R0808

    Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 117 van 13/05/2003 blz. 0001 - 0009


    Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie

    van 12 mei 2003

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(1), en met name op artikel 12, lid 5, en artikel 32, lid 1,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft op 16 en 17 juni 2003 een advies uitgebracht over de veiligheid van het gebruik van verbrandingsinstallaties met een lage capaciteit en meeverbrandingsinstallaties voor het verbranden van mogelijk met TSE besmet dierlijk materiaal ten aanzien van TSE's.

    (2) Naar aanleiding van dit advies moeten de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 betreffende het gebruik van verbrandingsinstallaties met een lage capaciteit of meeverbrandingsinstallaties voor de verwijdering van karkassen van bepaalde dieren worden gewijzigd.

    (3) Bovendien moet in de bijlagen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 een aantal technische wijzigingen worden aangebracht om de bijlagen beter in overeenstemming te brengen met de artikelen van die verordening en om de regels voor een aantal extra producten te verduidelijken.

    (4) Er moeten aanvullende regels worden vastgesteld voor de behandeling van afvalwater van bedrijfsruimten waar zich microbiologische of andere besmettingsrisico's kunnen voordoen als gevolg van de hantering van categorie 1- of categorie 2-materiaal.

    (5) Ook moet de materiële fout in de technische eisen voor de verwerking van bijproducten volgens verwerkingsmethode 2 worden gecorrigeerd.

    (6) Hoewel het verbod op vervoederen van Beschikking 2000/766/EG van de Raad(2) van kracht blijft, moeten minder strenge eisen worden toegepast op verwerkte dierlijke eiwitten van zoogdieren, aangezien dergelijk materiaal als gevolg van het verbod op vervoederen uitsluitend als afval bestemd is.

    (7) Verordening (EG) nr. 1774/2002 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (8) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002

    Verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt als volgt gewijzigd:

    1. Artikel 12, lid 3, onder a), wordt vervangen door:

    "a) alleen worden gebruikt voor de verwijdering van dode gezelschapsdieren en dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 1, waarop Richtlijn 2000/76/EG niet van toepassing is";

    2. In artikel 12, lid 3, wordt het volgende punt h) toegevoegd:

    "h) voldoen aan de voorwaarden van bijlage IV, hoofdstuk VII, indien de installatie wordt gebruikt voor de verwijdering van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b).";

    3. De bijlagen I tot en met IX worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

    Artikel 2

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2003.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 12 mei 2003.

    Voor de Commissie

    David Byrne

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.

    (2) PB L 306 van 7.12.2002, blz. 32.

    BIJLAGE

    De bijlagen I tot en met IX van Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden als volgt gewijzigd:

    1. Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

    a) De specifieke definities in de punten 15, 37, 42 en 55 tot en met 58 worden vervangen door:

    "15. keukenafval en etensresten: alle voedselresten, met inbegrip van afgewerkte bak- en braadolie, afkomstig van restaurants, cateringfaciliteiten en keukens, met inbegrip van centrale keukens en keukens van huishoudens;"

    "37. mest: uitwerpselen en/of urine van vee, met of zonder strooisel, of guano, hetzij onverwerkt, hetzij verwerkt overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk III, hetzij op andere wijze verwerkt in een biogas- of composteerinstallatie;"

    "42. verwerkte dierlijke eiwitten: dierlijke eiwitten die volledig zijn verkregen uit categorie 3-materiaal en die in overeenstemming met bijlage V, hoofdstuk II, zijn behandeld om ze geschikt te maken voor rechtstreeks gebruik als voedermiddel of om anderszins gebruikt te worden in diervoeder, voeder voor gezelschapsdieren daaronder begrepen, of in biologische meststoffen of bodemverbeteraars; hieronder vallen echter niet bloedproducten, melk, producten op basis van melk, biest, gelatine, gehydrolyseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, eieren en eiproducten, tricalciumfosfaat en collageen;"

    "55. onbewerkte veren en delen van veren: veren en delen van veren die niet zijn behandeld met stomende waterdamp of op een andere wijze die garandeert dat er geen ziekteverwekkers overblijven;

    56. onbewerkte wol: schapenwol die niet machinaal is gewassen, door looiing is verkregen of is behandeld op een ander wijze die garandeert dat er geen ziekteverwekkers overblijven;

    57. onbewerkt haar: haar van herkauwers dat niet machinaal is gewassen, door looiing is verkregen of is behandeld op een ander wijze die garandeert dat er geen ziekteverwekkers overblijven;

    58. onbewerkt varkenshaar: varkenshaar dat niet machinaal is gewassen, door looiing is verkregen of is behandeld op een ander wijze die garandeert dat er geen ziekteverwekkers overblijven;".

    b) De volgende specifieke definities worden toegevoegd als punten 59 tot en met 63:

    "59. collageen: uit eiwit bestaande producten afkomstig van huiden, pezen en ligamenten van dieren, alsmede van beenderen van varkens en pluimvee en van visgraten;

    60. zeefresten: zichtbaar, vast dierlijk materiaal dat door de afvalwaterzeef wordt opgevangen, indien een voorbehandeling zoals bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IX, vereist is;

    61. mengsels van olie en vet: drijvend dierlijk materiaal dat aan de oppervlakte van het afvalwater wordt verzameld door vetverwijderingssystemen, indien een voorbehandeling zoals bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IX, vereist is;

    62. slib: zichtbaar, vast dierlijk materiaal of bezinksel dat door de afvoerbuizen wordt opgevangen, indien een voorbehandeling zoals bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IX, vereist is;

    63. ontzandingsmateriaal: zichtbaar, vast dierlijk materiaal of bezinksel dat door ontzandingssystemen wordt opgevangen, indien dit de in bijlage II, hoofdstuk IX, bedoelde voorbehandeling vormt.".

    2. Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

    a) Hoofdstuk I, punt 2, onder b), wordt vervangen door:

    "b) i) voor categorie 3-materiaal, de woorden 'niet voor menselijke consumptie';

    ii) voor categorie 2-materiaal (met uitzondering van mest en de inhoud van het maagdarmkanaal) en daarvan afgeleide verwerkte producten, de woorden 'niet voor dierlijke consumptie'; indien categorie 2-materiaal echter als voeder voor dieren zoals bedoeld in artikel 23, lid 2, onder c), bestemd is onder de in dat artikel vastgestelde voorwaarden, moet op het etiket worden aangegeven: 'voeder voor...', gevolgd door de naam van de specifieke diersoort(en) waarvoor het materiaal bestemd is;

    iii) voor categorie 1-materiaal en daarvan afgeleide verwerkte producten, de woorden uitsluitend geschikt voor verwijdering;

    iv) voor mest en de inhoud van het maagdarmkanaal, het woord 'mest'."

    b) In hoofdstuk II wordt het volgende punt 4 toegevoegd:

    "4. Verpakkingsmateriaal moet worden verbrand of op een andere wijze worden verwijderd volgens de instructies van de bevoegde autoriteit.".

    c) Hoofdstuk III, punt 1, wordt vervangen door:

    "1. Dierlijke bijproducten en verwerkte producten moeten tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument of, wanneer deze verordening dat voorschrijft, een gezondheidscertificaat, behalve in het geval van verwerkte producten afkomstig van categorie 3-materiaal die binnen dezelfde lidstaat door detailhandelaars worden geleverd aan eindgebruikers die geen bedrijven zijn.".

    d) Het volgende hoofdstuk IX wordt toegevoegd:

    "HOOFDSTUK IX

    Verzameling van dierlijk materiaal bij de behandeling van afvalwater

    1. Categorie 1-verwerkingsbedrijven en andere bedrijfsruimten waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd, slachthuizen en categorie 2-verwerkingsbedrijven moeten als eerste fase van de afvalwaterbehandeling beschikken over een voorbehandelingsproces voor het opvangen en verzamelen van dierlijk materiaal. De uitrusting voor het voorbehandelingsproces moet bestaan uit sifons of zeven met openingen van maximaal 6 mm in de eindfase van het proces of soortgelijke systemen die vaste deeltjes van 6 mm of meer in het afvalwater tegenhouden.

    2. Afvalwater uit bedrijfsruimten zoals bedoeld in punt 1 moet een voorbehandelingsproces doorlopen zodat het gefilterd uit de bedrijfsruimten wordt afgevoerd. Het dierlijk materiaal mag niet worden vermalen of geweekt om het gemakkelijker door het voorbehandelingsproces te laten lopen.

    3. Al het dierlijke materiaal dat wordt opgevangen bij het voorbehandelingsproces in bedrijfsruimten zoals bedoeld in punt 1 moet, naar gelang van het geval, als categorie 1- of categorie 2-materiaal worden verzameld en vervoerd, en moet overeenkomstig deze verordening worden verwijderd.

    4. Afvalwater dat het voorbehandelingsproces in bedrijfsruimten zoals bedoeld in punt 1 heeft doorlopen en afvalwater van bedrijfsruimten die alleen categorie 3-materiaal ontvangen, moet overeenkomstig de overige relevante communautaire wetgeving worden behandeld.".

    3. In bijlage III, hoofdstuk 2, worden de punten 5 en 10 geschrapt.

    4. Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

    a) Hoofdstuk I, punt 1, wordt vervangen door:

    "1. Verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties moeten zodanig ontworpen en uitgerust zijn en geëxploiteerd worden dat aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan. Er moet aan volgende hygiënevoorschriften worden voldaan:

    a) Dierlijke bijproducten moeten zo vlug mogelijk na aankomst worden verwijderd. Tot ze worden verwijderd, moeten ze op de juiste manier worden opgeslagen;

    b) Recipiënten en voertuigen die voor het vervoer van onverwerkt materiaal worden gebruikt, moeten in een daarvoor aangewezen gedeelte worden gereinigd. Het afvalwater moet gedurende de opslag zoals bedoeld in hoofdstuk III worden behandeld;

    c) Er moeten systematisch preventieve maatregelen tegen vogels, knaagdieren, insecten en ander ongedierte worden getroffen. Hiertoe dient een gedocumenteerd bestrijdingsprogramma te worden gebruikt;

    d) Voor alle delen van de ruimten moeten reinigingsprocedures worden vastgesteld en gedocumenteerd. Voor de reiniging moeten geschikt materiaal en geschikte schoonmaakmiddelen worden verstrekt;

    e) De controle op de hygiëne omvat regelmatige inspectie van de omgeving en de toestellen. De inspectieschema's en de resultaten moeten worden gedocumenteerd en ten minste twee jaar worden bewaard.".

    b) Het volgende hoofdstuk VII wordt toegevoegd:

    "HOOFDSTUK VII

    Verbranding van categorie 1-materiaal zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b)

    1. De verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit moet op een verharde vloer met een goede waterafvoer staan.

    2. Vee mag geen toegang hebben tot de verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit, te verbranden dierlijke bijproducten of as van verbrande dierlijke bijproducten. Indien de verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit op een veehouderij gelegen is:

    a) moet de verbrandingsinstallatie volledig fysiek worden gescheiden van de dieren en hun voeder en strooisel, zo nodig door een omheining;

    b) mag de uitrusting uitsluitend voor werkzaamheden in de verbrandingsinstallatie worden gebruikt, en niet elders op het bedrijf;

    c) moeten de operatoren andere bovenkleding en schoenen aantrekken alvorens ze met vee of veevoeder in aanraking komen.

    3. Dierlijke bijproducten en as moeten afgedekt, geëtiketteerd een lekvrij worden opgeslagen.

    4. De exploitant moet zich ervan vergewissen dat de dierlijke bijproducten op dergelijke wijze worden verbrand dat ze volledig tot as worden gereduceerd. De as moet worden verwijderd op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG erkend is.

    5. Dierlijke bijproducten die niet volledig zijn verbrand, mogen niet op een stortplaats worden verwijderd, maar moeten overeenkomstig deze verordening opnieuw worden verbrand of op andere wijze worden verwijderd.

    6. De verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit moet met een naverbrander uitgerust zijn.

    7. De exploitant moet een register bijhouden van de hoeveelheden, categorieën en soorten dierlijke bijproducten die worden verbrand en de datum van verbranding.

    8. De bevoegde autoriteit moet de verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit inspecteren alvorens deze goed te keuren en moet ten minste jaarlijks controleren of deze verordening wordt nageleefd.".

    5. Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

    a) Hoofdstuk I, punt 1, onder a), wordt vervangen door:

    "a) Bedrijfsruimten voor de verwerking van dierlijke bijproducten mogen niet op hetzelfde terrein gelegen zijn als een slachthuis, tenzij ze zich in een volledig afgezonderd gebouw bevinden. Een afzonderlijk verwerkingsbedrijf mag echter door een transportsysteem met een slachthuis op hetzelfde terrein verbonden zijn, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    i) Het verwerkingsbedrijf en het slachthuis beschikken over afzonderlijke ingangen, ontvangstruimten, uitrusting, uitgangen en personeel; en

    ii) De te verwerken dierlijke bijproducten zijn afkomstig van dezelfde bedrijfsruimten.

    Onbevoegden en dieren mogen geen toegang hebben tot het verwerkingsbedrijf.".

    b) Hoofdstuk III, methode 2, punt 4, wordt vervangen door:

    "4. De dierlijke bijproducten mogen zo worden gekookt dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd en temperatuur wordt voldaan.".

    6. Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

    a) Hoofdstuk I wordt als volgt gewijzigd:

    i) Hoofdstuk I, punt 7, onder a), i), wordt geschrapt en vervangen door:

    "i) ander categorie 2-materiaal dan mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest, bestemd voor biogas- of composteerinstallaties of voor gebruik als biologische meststof of bodemverbeteraar, en"

    ii) De tweede alinea van punt 7, onder b), wordt geschrapt.

    b) Hoofdstuk II wordt als volgt gewijzigd:

    i) De punten 1 en 2 worden vervangen door:

    "1. Indien de biogasinstallatie op een terrein gelegen is waar landbouwhuisdieren gehouden worden, moet de installatie op voldoende afstand gelegen zijn van het terrein waarop landbouwhuisdieren gehouden worden, en moet de installatie in ieder geval fysiek volledig worden gescheiden van de dieren en hun voeder en strooisel, zo nodig door een omheining. De biogasinstallatie moet uitgerust zijn met:

    a) een pasteurisatie/ontsmettingstoestel dat niet overgeslagen kan worden en dat uitgerust is met:

    i) apparatuur om de temperatuur als functie van de tijd te meten,

    ii) registreertoestellen die deze meetresultaten permanent registreren, en

    iii) een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit, en

    b) adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van voertuigen en recipiënten bij het verlaten van de biogasinstallatie.

    Een pasteurisatie/ontsmettingstoestel is echter niet verplicht voor biogasinstallaties waarin alleen dierlijke bijproducten verwerkt worden die volgens methode 1 verwerkt zijn.

    Een pasteurisatie/ontsmettingstoestel is evenmin verplicht voor biogasinstallaties waarin alleen categorie 3-materiaal verwerkt wordt dat reeds elders gepasteuriseerd of ontsmet is.

    2. Indien de composteerinstallatie op een terrein gelegen is waar landbouwhuisdieren gehouden worden, moet de installatie op voldoende afstand gelegen zijn van het terrein waarop landbouwhuisdieren gehouden worden, en moet de installatie in ieder geval fysiek volledig worden gescheiden van de dieren en hun voeder en strooisel, zo nodig door een omheining. De composteerinstallatie moet uitgerust zijn met:

    a) een gesloten composteerreactor die niet overgeslagen kan worden en die uitgerust is met:

    i) apparatuur om de temperatuur als functie van de tijd te meten,

    ii) registreertoestellen die deze meetresultaten, zo nodig permanent, registreren, en

    iii) een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit, en

    b) adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van voertuigen en recipiënten waarin onbehandelde dierlijke bijproducten worden vervoerd.

    Ook andere soorten composteersystemen kunnen echter worden toegestaan, mits:

    i) er geen ongedierte in kan raken;

    ii) ze op dergelijke wijze worden beheerd dat de vereiste tijd- en temperatuurparameters voor al het materiaal in het systeem worden bereikt en zo nodig permanent worden bewaakt;

    iii) ze aan alle andere bepalingen van de verordening voldoen.".

    ii) Punt 4, onder b), wordt vervangen door:

    "b) mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest, en"

    iii) Punt 14 wordt vervangen door:

    "14. In afwachting van de voorschriften die overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder g), worden goedgekeurd, kan de bevoegde autoriteit evenwel, indien keukenafval en etensresten het enige dierlijke bijproduct zijn dat in een biogas- of composteerinstallatie als grondstof gebruikt wordt, andere specifieke eisen toestaan dan de in dit hoofdstuk vermelde eisen, mits ze een gelijkwaardig effect hebben met betrekking tot de vermindering van ziekteverwekkers. Deze specifieke eisen mogen ook op keukenafval en etensresten worden toegepast indien deze met mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest vermengd zijn, mits het daaruit resulterende materiaal wordt beschouwd als resulterend uit keukenafval en etensresten.

    Indien mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest de enige grondstoffen van dierlijke oorsprong zijn die in een biogas- of composteerinstallatie worden verwerkt, kan de bevoegde autoriteit andere specifieke eisen toestaan dan de in dit hoofdstuk vermelde eisen, mits deze autoriteit:

    a) van mening is dat deze grondstoffen geen risico van verspreiding van ernstige besmettelijke ziekten inhouden;

    b) de residuen of de compost als onbehandeld materiaal beschouwt.".

    7. Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

    a) Hoofdstuk I wordt als volgt gewijzigd:

    i) Punt 4 wordt vervangen door:

    "4. Alleen categorie 3-materiaal zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a) tot en met j), dat gehanteerd, opgeslagen en vervoerd is in overeenstemming met de artikelen 7, 8 en 9 mag worden gebruikt voor de vervaardiging van verwerkte dierlijke eiwitten en andere voedermiddelen.".

    ii) Het volgende punt 11 wordt toegevoegd:

    "11. Ongebruikte of overtollige verwerkte producten mogen, nadat ze permanent zijn gemerkt,

    a) als afval worden verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig artikel 12 is erkend;

    b) worden begraven op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG is erkend; of

    c) worden verwerkt in een biogasinstallatie of composteerinstallatie die overeenkomstig artikel 15 is erkend.".

    b) Hoofdstuk II, punt 1, wordt vervangen door:

    "1. Verwerkte dierlijke eiwitten van zoogdieren moeten met verwerkingsmethode 1 zijn behandeld.

    Hoewel het verbod op vervoederen van Beschikking 2000/766/EG van de Raad van kracht blijft, mogen verwerkte dierlijke eiwitten van zoogdieren ook met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of 7 zijn behandeld. Onmiddellijk na deze behandeling moeten ze met kleurstof of op andere wijze permanent worden gemerkt en overeenkomstig de geldende communautaire wetgeving worden verwijderd.

    Hoewel het verbod op vervoederen van Beschikking 2000/766/EG van de Raad van kracht blijft, mogen verwerkte dierlijke eiwitten van zoogdieren ook met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of 7 zijn behandeld indien ze uitsluitend voor gebruik in voeder voor gezelschapsdieren bestemd zijn, worden vervoerd in speciale recipiënten die niet voor het vervoer van dierlijke bijproducten of voeder voor landbouwhuisdieren worden gebruikt, en rechtstreeks door een categorie 3-verwerkingsbedrijf aan een fabriek van voeder voor gezelschapsdieren worden geleverd.".

    c) Hoofdstuk IV, punt 1, wordt vervangen door:

    "1. Gesmolten vet moet volgens de methoden 1 tot en met 5 of methode 7 (zoals bedoeld in bijlage V, hoofstuk III) worden geproduceerd, tenzij het gesmolten vet overeenkomstig bijlage C, hoofdstuk II, van Richtlijn 77/99/EEG van de Raad(1) of bijlage I, hoofdstuk 9, van Richtlijn 92/118/EEG van de Raad(2) is geproduceerd; visolie mag volgens methode 6 (zoals bedoeld in bijlage V, hoofstuk III) worden geproduceerd.

    Gesmolten vet van herkauwers moet zo worden gezuiverd dat het maximumgehalte aan nog resterende onoplosbare onzuiverheden niet meer dan 0,15 gewichtsprocent bedraagt.".

    e) Hoofdstuk VI, punt 3, wordt vervangen door:

    "3. Gehydrolyseerd eiwit moet worden vervaardigd via een productieproces dat adequate maatregelen omvat om de verontreiniging van categorie 3-materiaal zoveel mogelijk te beperken. Het gehydrolyseerde eiwit moet een molecuulgewicht van minder dan 10000 Dalton hebben.

    Bovendien moet gehydrolyseerd eiwit dat volledig of gedeeltelijk van huiden van herkauwers afkomstig is, worden vervaardigd in een verwerkingsfabriek die uitsluitend gehydrolyseerd eiwit produceert; tijdens het productieproces moeten de categorie-3 grondstoffen worden voorbewerkt door pekelen, kalken en grondig wassen, gevolgd door:

    a) blootstelling van het materiaal aan een pH van meer dan 11 gedurende meer dan 3 uur bij een temperatuur van meer dan 80 °C, gevolgd door een warmtebehandeling bij meer dan 140 °C gedurende 30 minuten bij meer dan 3,6 bar;

    b) blootstelling van het materiaal aan een pH van 1 tot 2, gevolgd door een pH van meer dan 11, gevolgd door een warmtebehandeling bij 140 °C gedurende 30 minuten bij 3 bar; of

    c) een gelijkwaardig proces dat volgens de procedure van artikel 33, lid 2, is goedgekeurd.".

    f) Hoofdstuk VI, punt 4, wordt vervangen door:

    "4. De lidstaten moeten de invoer van gelatine en gehydrolyseerd eiwit toestaan indien de producten:

    a) afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage XI;

    b) afkomstig zijn uit een verwerkingsbedrijf dat voorkomt op de in artikel 29, lid 4, bedoelde lijst;

    c) overeenkomstig deze verordening zijn vervaardigd; en

    d) vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 29, lid 6.".

    g) Hoofdstuk VII wordt vervangen door:

    "HOOFDSTUK VII

    Specifieke eisen voor dicalciumfosfaat

    Naast de in hoofdstuk I genoemde algemene eisen gelden de volgende bepalingen:

    A. Verwerkingsnormen

    1. Dicalciumfosfaat moet worden vervaardigd via een proces waarbij:

    a) al het categorie 3-beendermateriaal fijn wordt gemalen, met heet water wordt ontvet en gedurende ten minste twee dagen wordt behandeld met verdund zoutzuur (bij een minimumconcentratie van 4 % en een pH van minder dan 1,5),

    b) de verkregen fosforvloeistof na de procedure zoals bedoeld onder a) wordt behandeld met kalk, wat resulteert in een neerslag van dicalciumfosfaat met een pH van 4 tot 7; en

    c) deze neerslag van dicalciumfosfaat ten slotte gedurende 15 minuten met lucht wordt gedroogd bij een inlaattemperatuur van 65 °C tot 325 °C en een eindtemperatuur tussen 30 °C en 65 °C, of

    via een gelijkwaardig proces dat volgens de procedure van artikel 33, lid 2, is goedgekeurd.

    2. Dicalciumfosfaat uit onvette beenderen moet afkomstig zijn van beenderen die, na keuring vóór en na het slachten, geschikt zijn bevonden voor menselijke consumptie.

    B. Invoer

    3. De lidstaten moeten de invoer van dicalciumfosfaat toestaan indien het product:

    a) afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage XI;

    b) afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat voorkomt op de in artikel 29, lid 4, bedoelde lijst;

    c) overeenkomstig deze verordening is vervaardigd; en

    d) vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 29, lid 6.".

    h) Het volgende hoofdstuk VIII wordt toegevoegd:

    "HOOFDSTUK VIII

    Specifieke eisen voor tricalciumfosfaat

    Naast de in hoofdstuk I genoemde algemene eisen gelden de volgende bepalingen:

    A. Verwerkingsnormen

    1. Tricalciumfosfaat moet worden vervaardigd via een proces waarbij:

    a) al het categorie 3-beendermateriaal fijn wordt gemalen en in tegenstroom met heet water wordt ontvet (botsplinters van minder dan 14 mm);

    b) de botsplinters vóór het koken tot stukjes van minder dan 1 mm groot worden vermalen en vervolgens gedurende 30 minuten continu met stoom worden gekookt bij 145 °C en 4 bar;

    c) de eiwithoudende vloeistof door centrifugering van het hydroxyapatiet (tricalciumfosfaat) wordt gescheiden; en

    d) het tricalciumfosfaat wordt gedroogd in een wervelbed met lucht bij 200 °C en vervolgens wordt gegranuleerd; of

    via een gelijkwaardig productieproces dat volgens de procedure van artikel 33, lid 2, is goedgekeurd.

    B. Invoer

    2. De lidstaten moeten de invoer van tricalciumfosfaat toestaan indien het product:

    a) afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage XI;

    b) afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat voorkomt op de in artikel 29, lid 4, bedoelde lijst;

    c) overeenkomstig deze verordening is vervaardigd; en

    d) vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 29, lid 6.".

    8. Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

    a) Hoofdstuk II, punt 6, wordt vervangen door:

    "6. Tijdens de productie en/of de opslag (vóór verzending) moet via aselecte steekproeven worden gecontroleerd of aan de volgende normen wordt voldaan:

    Salmonella: geen in 25 g, n = 5, c = 0, m = 0, M = 0;

    Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 300 in 1 g

    Waarbij:

    n= aantal te testen monsters;

    m= drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter is dan m;

    M= maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in één of meer monsters gelijk is aan of hoger ligt dan M; en

    c= aantal monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet hoger is dan m.

    Blikvoeder voor gezelschapsdieren dat de in punt 2 bedoelde warmtebehandeling heeft ondergaan, hoeft echter niet noodzakelijk te worden bemonsterd en op salmonella en enterobacteriaceae te worden getest."

    b) Hoofdstuk IV, punt 3, onder e), i), tweede streepje, wordt geschrapt en vervangen door:

    "- in slachthuizen die door de bevoegde autoriteit van het derde land zijn erkend en onder toezicht staan van deze autoriteit. Het adres en het erkenningsnummer van de slachthuizen moeten aan de Commissie en aan de lidstaten worden meegedeeld of op het certificaat worden vermeld; of"

    c) Hoofdstuk VIII, punt 1, wordt vervangen door:

    "1. a) Onbewerkte wol, onbewerkt haar, onbewerkt varkenshaar en onbewerkte veren en delen van veren moeten afkomstig zijn van dieren vermeld in artikel 6, lid 1, punt c) of k). Zij moeten droog zijn en van een stevige verpakking zijn voorzien. Voor onbewerkte veren en delen van veren die rechtstreeks van het slachthuis naar het verwerkingsbedrijf worden gebracht, mag de bevoegde autoriteit echter een afwijking toestaan van de eis dat deze grondstoffen droog moeten zijn, mits:

    i) alle nodige maatregelen worden genomen om mogelijke verspreiding van ziekten te voorkomen;

    ii) de grondstoffen worden vervoerd in lekvrije recipiënten of voertuigen, die onmiddellijk na elk gebruik moeten worden gereinigd en ontsmet; en

    iii) de lidstaat de Commissie van deze afwijking in kennis stelt.

    b) Goederenverkeer van varkenshaar vanuit gebieden waar Afrikaanse varkenspest een endemische ziekte is, is echter verboden tenzij het varkenshaar:

    i) gekookt, geverfd of gebleekt is; of

    ii) een andere behandeling heeft ondergaan waarmee ziekteverwekkers absoluut worden vernietigd, op voorwaarde dat dit bevestigd wordt in een certificaat dat is afgegeven door de voor de plaats van herkomst bevoegde dierenarts. Machinaal wassen hoeft niet te gelden als behandeling in de zin van deze eis.".

    d) Hoofdstuk IX, punt 1, wordt vervangen door:

    "1. Producten van de bijenteelt die uitsluitend voor gebruik in de bijenteelt bestemd zijn:

    a) mogen niet komen uit een gebied waarvoor een verbod geldt in verband met een uitbraak van:

    i) Amerikaans vuilbroed, tenzij de bevoegde autoriteit het risico verwaarloosbaar acht, een specifieke vergunning voor gebruik in alleen die lidstaat heeft verleend en alle nodige maatregelen heeft genomen om de verspreiding van de ziekte te voorkomen; of

    ii) acariose, tenzij het gebied van bestemming voor laatstgenoemde ziekte aanvullende garanties heeft verkregen op grond van artikel 14, lid 2, van Richtlijn 92/65/EEG(3); en

    b) moeten voldoen aan de eisen van artikel 8, onder a), van Richtlijn 92/65/EEG."

    9. In bijlage IX wordt het volgende punt 2 bis ingevoegd:

    "2 bis. Hele karkassen van dieren moeten tijdens het verzamelen en het vervoer als categorie 2-materiaal worden gehanteerd, onverminderd de eis dat het gespecificeerde risicomateriaal worden weggenomen met het oog op verwijdering alvorens de rest van het karkas overeenkomstig artikel 23 als voeder mag worden gebruikt."

    (1) PB L 26 van 31.1.1977, blz. 85.

    (2) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

    (3) Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2001/298/EG van de Commissie (PB L 102 van 12.4.2001, blz. 63).

    Top