Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001R1724

    Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in ontwikkelingslanden

    PB L 234 van 1.9.2001, p. 1–5 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006; opgeheven door 32006R1717

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2001/1724/oj

    32001R1724

    Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in ontwikkelingslanden

    Publicatieblad Nr. L 234 van 01/09/2001 blz. 0001 - 0005


    Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad

    van 23 juli 2001

    inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in ontwikkelingslanden

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 179, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De Gemeenschap maakt zich bezorgd over de aanwezigheid van antipersoneelmijnen en andere ongeëxplodeerde oorlogsmunitie in de gebieden waar burgergemeenschappen zijn gevestigd, die trachten zich van gewapende conflicten te herstellen.

    (2) Antipersoneelmijnen veroorzaken leed en maken slachtoffers, in het bijzonder in de armste delen van de wereld, en zijn een ernstige belemmering voor de economische ontwikkeling, de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, alsmede voor humanitaire hulpacties, wederopbouw- en reparatiewerkzaamheden en het herstel van normale sociale omstandigheden.

    (3) De Gemeenschap is vastbesloten ten volle bij te dragen tot de totale uitbanning van antipersoneelmijnen overal ter wereld in de komende jaren.

    (4) De Gemeenschap en haar lidstaten hebben de grootste bijdrage geleverd tot het ruimere internationale streven om de tragedie van de antipersoneelmijnen te ondervangen.

    (5) De actie voor de algehele vernietiging van antipersoneelmijnen bevindt zich nog in een vroeg stadium en daarom moet de Gemeenschap op dit gebied vastberaden een leidersrol blijven spelen, totdat dit doel volledig bereikt is.

    (6) De onderhavige verordening is een rechtstreekse respons op het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag van Ottawa).

    (7) De financiële hulp dient derhalve bij voorrang ten goede te komen aan ontwikkelingslanden die zich inzetten voor de bestrijding van antipersoneelmijnen en die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa.

    (8) De mijnbestrijding van de Gemeenschap is dikwijls een wezenlijk onderdeel van humanitaire hulp-, herstel-, wederopbouw- of ontwikkelingsactiviteiten, en is tegelijk een onderscheiden, gespecialiseerde activiteit, die voldoet aan duidelijk omlijnde prioriteiten, operationele behoeften en politieke vereisten.

    (9) Nieuwe en reeds bestaande acties, zowel als onderdeel van dergelijke activiteiten als in het geval van kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van mijnbestrijdingstechnologie, zullen ook in de toekomst uit speciaal daarvoor geldende begrotingslijnen worden gefinancierd, welke zo nodig krachtens deze verordening zullen worden gesteund, aangevuld en gecoördineerd.

    (10) Om de Gemeenschap in staat te stellen daadwerkelijk tot de preventieve landmijnbestrijding bij te dragen, moet het mogelijk zijn maatregelen te nemen ter vernietiging van de voorraden van antipersoneelmijnen, samen met maatregelen ter vernietiging van antipersoneelmijnen in de bodem.

    (11) Er dient meer wetenschappelijk onderzoek te worden verricht om technologieën te ontwikkelen voor het opsporen van mijnen en nauwkeuriger identificatie van door mijnen geteisterde gebieden.

    (12) De Gemeenschap moet zich ervan kunnen verzekeren dat de door haar gefinancierde mijnopruimingsacties doeltreffend zijn. Daartoe moet zij zich bedienen van de meest geschikte technische middelen, waaronder zonodig ook militaire technologie.

    (13) Met deze verordening wordt de grondslag gelegd voor een samenhangende, efficiënte aanpak van de communautaire mijnbestrijding in ontwikkelingslanden, via de bevordering van een op integratie gerichte strategie, in nauwe coördinatie tussen de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap in alle stadia van de mijnbestrijdingsacties.

    (14) Een dergelijke benadering mag niet beletten dat de Gemeenschap reageert op humanitaire noodsituaties, ongeacht waar die zich voordoen.

    (15) Er moet voor worden gezorgd dat deze acties sporen met het buitenlands beleid van de Europese Unie in zijn geheel bezien, en dus ook met het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid.

    (16) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vastlegging van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(3).

    (17) Doordat het zo levensbedreigend en veelomvattend is, vereist het antipersoneelmijnprobleem efficiënte, flexibele en, waar nodig, snelle besluitvormingsprocedures voor de financiering van communautaire acties.

    (18) Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd ervan financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 33 van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4).

    (19) De Gemeenschap moet ervoor zorgen dat de financiële bijstand zo transparant mogelijk wordt verleend en dat de besteding van de kredieten strikt wordt gecontroleerd.

    (20) Zowel de bescherming van financiële belangen van de Gemeenschap als de bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden, is een wezenlijk onderdeel van de onderhavige verordening,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Deze verordening stelt de procedures vast voor de uitvoering van communautaire maatregelen ter bestrijding van antipersoneelmijnen in het kader van het communautaire beleid voor ontwikkelingssamenwerking, en bevordert tegelijk een consequente, logisch samenhangende, humanitaire mijnbestrijdingsstrategie als respons op het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (hierna "het Verdrag van Ottawa" te noemen).

    2. De in deze verordening bedoelde maatregelen worden uitgevoerd op het grondgebied van ontwikkelingslanden of houden rechtstreeks verband met situaties die zich in ontwikkelingslanden voordoen, in het bijzonder in de meest kwetsbare daarvan en in landen die zich herstellen van conflicten.

    Mijnbestrijding dient te worden opgenomen in alle landenstrategieën voor ontwikkelingslanden die van de gevolgen van antipersoneelmijnen te lijden hebben.

    Artikel 2

    1. De communautaire maatregelen die overeenkomstig deze verordening worden genomen, strekken ertoe de landen die van de gevolgen van antipersoneelmijnen te lijden hebben, bij te staan bij het creëren van de omstandigheden die noodzakelijk zijn voor hun economische en sociale ontwikkeling, door:

    a) steun te verlenen aan het uitstippelen, controleren en uitvoeren van een mijnopruimingsstrategie voor civiele doeleinden;

    b) staten met een antipersoneelmijnprobleem te helpen bij de uitvoering van het Verdrag van Ottawa;

    c) binnen de door mijnen geteisterde landen internationale structuren en plaatselijke capaciteit te creëren en in stand te houden om de mijnbestrijdingsacties zo doeltreffend mogelijk te voeren;

    d) op humanitaire noodsituaties te reageren, ongevallen te voorkomen en bij de revalidatie van mijnslachtoffers te helpen;

    e) in de betrokken landen zelf doelgerichte mijnbestrijdingsoutillage en -technieken uit te testen en de operationele inbedrijfstelling daarvan te steunen.

    f) de coördinatie met de eindgebruikers van de mijnbestrijdingsoutillage in de vroege onderzoeksstadia te bevorderen en het gebruik van deze technologie in de armste landen met een mijnenprobleem te steunen;

    g) mijnopruimingsacties te bevorderen die verenigbaar zijn met het plaatselijke milieu en met een duurzame ontwikkeling van het door mijnen geteisterde gebied;

    h) coördinatie tussen de internationale mijnbestrijdingsinstanties te steunen.

    2. De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen kunnen alle activiteiten in verband met mijnbestrijding omvatten ter ondersteuning van doelstellingen die noodzakelijk zijn voor de economische en sociale ontwikkeling, waaronder:

    a) bewustmaking van mijnengevaar;

    b) opleiding van gespecialiseerd personeel;

    c) kartering en markering van verdachte gebieden;

    d) opsporing en identificatie van antipersoneelmijnen;

    e) mijnopruiming (volgens humanitaire normen) en vernietiging van antipersoneelmijnen in de bodem en, in samenhang daarmee, vernietiging van voorraden van antipersoneelmijnen;

    f) bijstand aan mijnslachtoffers, revalidatie en sociale en economische wederopneming in de maatschappij;

    g) informatiebeheer, ook met geografische informatiesystemen;

    h) andere activiteiten die bijdragen tot de vermindering van het effect van antipersoneelmijnen in menselijk, economisch en milieuopzicht.

    3. In het kader van lid 2 zal voorrang worden gegeven aan maatregelen in de landen met de ernstigste mijnproblemen, waar antipersoneelmijnen of, in samenhang daarmee, andere ongeëxplodeerde oorlogsmunitie veel civiele slachtoffers veroorzaken en/of waar de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van dergelijk oorlogstuig een zeer groot beletsel is voor het herstel van de economische en sociale bedrijvigheid of voor de ontwikkeling, hetgeen dus een specifieke inzet op lange termijn vereist, die niet door humanitaire noodhulp of wederopbouwhulp kan worden verschaft.

    4. Om voor samenhang, complementariteit en een onderling versterkende wisselwerking binnen regionale samenwerkingsprogramma's te zorgen en tegen de achtergrond van humanitaire hulp-, herstel-, wederopbouw- en ontwikkelingsactiviteiten, zullen mijnbestrijdingsacties die in het kader van deze programma's of activiteiten kunnen worden gefinancierd ook in de toekomst worden gefinancierd uit de begrotingslijn waaruit de middelen voor de hoofdactie afkomstig zijn. Waar nodig zullen deze activiteiten worden aangevuld of gesteund met krachtens deze verordening gefinancierde mijnbestrijdingsacties.

    Artikel 3

    De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen komen hoofdzakelijk ten goede aan landen die zich voor de bestrijding van antipersoneelmijnen inzetten en die het Verdrag van Ottawa hebben ondertekend. Er mag echter een uitzondering worden gemaakt voor humanitaire noodsituaties, voor bijstand aan mijnslachtoffers en voor rechtstreekse hulpverlening aan kwetsbare groepen burgers, zoals vluchtelingen en ontheemden, of voor plaatsen waar het nationale overheidsapparaat niet functioneert.

    Artikel 4

    1. Tot de partners die voor financiële steun krachtens deze verordening in aanmerking komen behoren regionale en internationale organisaties en suborganisaties, niet-gouvernementele organisaties (NGO's), nationale, provinciale en plaatselijke regeringsinstanties en -organisaties, instituten en openbare en particuliere ondernemers met passende gespecialiseerde deskundigheid en ervaring.

    2. De deelname aan aanbestedingen en de gunning van contracten staat op gelijke voorwaarden open voor natuurlijke en rechtspersonen uit de lidstaten en uit het begunstigde land. In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen mag deze mogelijkheid tot deelname ook tot derde landen worden uitgebreid.

    3. Ondernemingen en andere organisaties die aan de aanbestedingen deelnemen moeten aantonen dat zij een mijnbestrijdingsbeleid voeren dat hun werknemers niet nodeloos in gevaar brengt, en dat dit beleid wordt ondersteund met een passende verzekering tegen ongevallen en aansprakelijkheid van werknemers.

    Artikel 5

    1. De communautaire steun krachtens deze verordening mag worden gebruikt voor de financiering van technische bijstand, opleiding, personeel of andere met mijnbestrijding verband houdende diensten; het uittesten van outillage en technieken; organisatorische steun, aankoop, verschaffing en opslag van outillage, goederen en werken die nodig zijn voor de uitvoering van mijnbestrijdingsacties; studies, lezingen en maatregelen ter verbetering van de internationale coördinatie van de mijnbestrijding; evaluatie- en controleopdrachten; activiteiten om het publiek meer bewust te maken van het mijnengevaar, alsmede van de kosten om duidelijk te doen uitkomen dat de hulp van de Gemeenschap afkomstig is.

    2. De Gemeenschap financiert haar hulp krachtens deze verordening in de vorm van giften.

    3. Wanneer de Gemeenschap en het begunstigde land financiële overeenkomsten over maatregelen sluiten, wordt in die overeenkomsten bepaald dat de betaling van belastingen, rechten of andere heffingen niet ten laste van de Gemeenschap komt.

    Artikel 6

    De financiële middelen voor de uitvoering van mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap gedurende de periode 2002-2009 krachtens alle toepasselijke verordeningen in het kader van artikel 2, lid 4, bedragen 240 miljoen EUR. Van dit bedrag is 140 miljoen EUR beschikbaar voor mijnbestrijdingsacties overeenkomstig deze verordening en Verordening (EG) nr. 1725/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in andere derde landen dan ontwikkelingslanden(5).

    De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

    Artikel 7

    1. De Commissie wordt in haar taak bijgestaan door het passende geografische comité.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn is drie maanden.

    3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 8

    1. Aan de hand van een regelmatige uitwisseling van informatie - waaronder ook informatieuitwisseling ter plaatse - zorgt de Commissie ervoor dat de door de Gemeenschap en de afzonderlijke lidstaten ondernomen bijstandsacties daadwerkelijk worden gecoördineerd, teneinde hun programma's onderling samenhangend en aanvullend te maken.

    2. De Commissie mag gelegenheden zoeken voor medefinanciering met andere geldverschaffers en in het bijzonder met lidstaten.

    3. De Commissie bevordert coördinatie en samenwerking met internationale contribuanten en instanties en in het bijzonder met die welke deel uitmaken van het systeem van de Verenigde Naties en met niet-gouvernementele organisaties (NGO's), alsmede met relevante centra zoals het "Geneva International Centre for Humanitarian Demining (GICHD)".

    4. De nodige maatregelen worden genomen om de bijdrage van de Gemeenschap zichtbaar te maken.

    Artikel 9

    1. De Commissie beoordeelt en beheert de onder deze verordening vallende maatregelen en neemt daaromtrent besluiten overeenkomstig de geldende begrotingsprocedures en andere procedures, in het bijzonder die welke zijn neergelegd in de artikelen 116 en 118 van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen(6).

    2. Financieringsbesluiten ter waarde van meer dan 3 miljoen EUR worden genomen krachtens de procedure in artikel 7, lid 2.

    3. De Commissie licht het in artikel 7, lid 1, bedoelde passende comité beknopt in over alle financieringsbesluiten ter waarde van minder dan 3 miljoen EUR. Die informatie wordt niet later dan één week vóór de goedkeuring van het financieringsbesluit beschikbaar gesteld.

    4. De Commissie mag besluiten nemen tot wijziging van financieringsbesluiten die zijn goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, vastgelegde procedure, wanneer deze geen aanzienlijke wijzigingen of extra vastleggingen van meer dan 20 % van het oorspronkelijk vastgelegde bedrag inhouden.

    Artikel 10

    1. De activiteiten maken deel uit van het ruimere kader van de ontwikkeling of wederopbouw van het betrokken land of de betrokken regio. Zij krijgen een orde van voorrang en worden getoetst op hun positieve effecten en rendement.

    2. Waar enigszins mogelijk dient de activiteit duidelijk in een nationaal antipersoneelmijnbestrijdingsprogramma te worden opgenomen, dat door de begunstigde regering of door de plaatselijke gemeenschap in samenwerking met NGO's of door een internationale instelling die daartoe de opdracht heeft gekregen, wordt gecoördineerd. Daarmee dient te worden beoogd dat de activiteit te gelegener tijd door de begunstigde regering zelf of door de plaatselijke gemeenschap of NGO's wordt overgenomen, ter vergroting van de plaatselijke capaciteit en de duurzaamheid van het project.

    Artikel 11

    Alle krachtens deze verordening gesloten financieringsovereenkomsten of -contracten behelzen de bepaling dat de Commissie en de Rekenkamer ter plaatse controle mogen uitoefenen overeenkomstig de gebruikelijke, volgens de geldende regels door de Commissie vastgestelde procedures, en in het bijzonder die van het Financieel Reglement.

    Bovendien mag de Commissie ook overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96(7) van de Raad controle en inspectie ter plaatse uitoefenen. De door de Commissie getroffen maatregelen dienen, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2988/95 van de Raad(8), te voorzien in een adequate behartiging van de financiële belangen van de Gemeenschap.

    Artikel 12

    Om de meerjarige coördinatie en programmering van de mijnbestrijding te vergemakkelijken, wordt er regelmatig een antipersoneelmijnen(APM)-strategiedocument met horizontale richtsnoeren en prioriteiten voor de communautaire mijnbestrijdingsacties en met maatstaven voor het bereiken van die doelstellingen voorgelegd aan een gezamenlijke vergadering van de in artikel 7, lid 1, bedoelde comités ter bespreking overeenkomstig de in dat artikel bepaalde procedures. In het APM-strategiedocument dienen onderwerpen te worden behandeld als een meerjarig, indicatief programma en dient te worden verwezen naar de bestaande mijnbestrijdingsprogramma's op landelijk en regionaal niveau, naar de bijdragen van andere donors - waaronder ook lidstaten - en naar de uit andere begrotingslijnen gefinancierde mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap. Het APM-strategiedocument wordt tevens ter informatie aan het Europees Parlement toegezonden.

    Artikel 13

    1. De Commissie evalueert regelmatig de door de Gemeenschap gefinancierde mijnbestrijdingsacties, teneinde na te gaan of de doelstellingen van de acties zijn bereikt en om richtsnoeren aan te geven voor een grotere doeltreffendheid van eventuele toekomstige acties.

    2. De Commissie geeft in haar jaarlijks verslag betreffende de EG-ontwikkelingssamenwerking aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de vorderingen van alle mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap, alsmede over de resultaten van de verrichte beoordelingen. In dat verslag wordt nader aangegeven welke acties er uitgevoerd zijn en welke bedragen er respectievelijk ten laste van de verschillende begrotingslijnen beschikbaar zijn gesteld.

    Artikel 14

    Na de inwerkingtreding van deze verordening legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad om de drie jaar een algemene evaluatie van alle mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap voor, samen met suggesties voor de toekomst van deze verordening en, zo nodig, voorstellen tot wijziging daarvan.

    Artikel 15

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij is van toepassing tot en met 31 december 2009.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 23 juli 2001.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitster

    N. Fontaine

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A. Neyts-Uyttebroeck

    (1) PB C 248 E van 29.8.2000, blz. 115 enPB C 120 E van 24.4.2001, blz. 168.

    (2) Advies van het Europees Parlement van 25 oktober 2000 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 31 mei 2001 (PB C 213 van 31.7.2001, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 4 juli 2001.

    (3) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (4) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

    (5) Zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad.

    (6) PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 762/2001 (PB L 111 van 20.4.2001, blz. 1).

    (7) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

    (8) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

    Top