EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31970L0388

Richtlijn 70/388/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen

PB L 176 van 10.8.1970, p. 12–17 (DE, FR, IT, NL)
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1970(II) blz. 571 - 576

Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1970/388/oj

31970L0388

Richtlijn 70/388/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen

Publicatieblad Nr. L 176 van 10/08/1970 blz. 0012 - 0017
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0159
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1970(II) blz. 0503
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0159
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1970(II) blz. 0571
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0104
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0241
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0241


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 27 juli 1970

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen

( 70/388/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op de geluidssignaalinrichtingen ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in plaats van hun huidige regeling , ten einde met name voor ieder type voertuig de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 1 ) te kunnen invoeren ;

Overwegende dat een reglementering inzake geluidssignaalinrichtingen niet slechts betrekking dient te hebben op de voorschriften omtrent de montage daarvan op de voertuigen , doch tevens op de constructie van deze inrichtingen ;

Overwegende dat iedere Lid-Staat door een voor de geluidssignaalinrichtingen geldende geharmoniseerde goedkeuringsprocedure kan vaststellen of aan de gemeenschappelijke constructie - en keuringseisen is voldaan , en de overige Lid-Staten van zijn bevindingen in dezen in kennis kan stellen door toezending van een afschrift van het voor elk type geluidssignaalinrichting opgestelde goedkeuringsformulier ; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle met het toegelaten type overeenstemmende exemplaren technische controle in de overige Lid-Staten overbodig maakt ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Iedere Lid-Staat keurt ieder type geluidssignaalinrichting goed dat voldoet aan de in bijlage I , punt 1 , vermelde constructie - en keuringseisen .

2 . De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om , desnoods in samenwerking met de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .

Artikel 2

De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachtigde een E.E.G.-goedkeuringsmerk toe , van het in bijlage I , punt 1.4 van deze richtlijn vastgestelde model voor ieder type geluidssignaalinrichting dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen geluidssignaalinrichtingen van een krachtens artikel 1 toegelaten type en andere inrichtingen .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van geluidssignaalinrichtingen , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen in verband met hun constructie of werking .

2 . Deze bepalingen beletten evenwel niet dat een Lid-Staat dergelijke maatregelen neemt ten aanzien van geluidssignaalinrichtingen die weliswaar het E.E.G.-goedkeuringsmerk dragen , doch systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde prototype .

Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onmiddellijk ter kennis van de overige Lid-Staten en de Commissie , onder opgave van de redenen van zijn beslissing . Het bepaalde in artikel 5 is eveneens van toepassing .

Er is geen overeenstemming met het in de zin van alinea 1 goedgekeurde prototype , wanneer de in punt 1.2.1.6 van bijlage I genoemde grenswaarden niet worden geëerbiedigd .

Artikel 4

De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen één maand aan de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren voor elk type geluidssignaalinrichting dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .

Artikel 5

1 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , vaststelt dat verscheidene geluidssignaalinrichtingen , voorzien van hetzelfde goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem toegelaten type , neemt hij de nodige maatregelen opdat de overeenstemming van de produktie met het toegelaten type wordt verzekerd . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die eventueel zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .

3 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , het hem ter kennis gebrachte gebrek aan overeenstemming betwist , trachten de betrokken Lid-Staten het geschil op te lossen . De Commissie wordt op de hoogte gehouden . Voor zover nodig pleegt zij het dienstige overleg ten einde tot een oplossing te komen .

Artikel 6

Elke beschikking houdende weigering of intrekking van de goedkeuring dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beschikking wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende onder opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .

Artikel 7

De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen in verband met de geluidssignaalinrichting , indien deze het E.E.G.-goedkeuringsmerk draagt en overeenkomstig de voorschriften van punt 2 van bijlage I is gemonteerd .

Artikel 8

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtractoren , landbouwmachines en machines voor openbare werken .

Artikel 9

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I en II aan te passen aan de technische vooruitgang , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan .

Artikel 10

1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige maatregelen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke interne rechtsbepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie wordt gebracht .

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 27 juli 1970 .

Voor de Raad

De Voorzitter

W . ARENDT

( 1 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

BIJLAGE I

1 . E.E.G.-GOEDKEURING VAN EEN TYPE GELUIDSSIGNAALINRICHTING

1.1 De signaalinrichting moet een vaste toon voortbrengen .

1.2 De signaalinrichting moet , wat de akoestische ( geluidsspectrum , geluidsdruk ) en mechanische eisen betreft in de aangegeven volgorde aan de volgende eisen voldoen :

1.2.1 Meting van het geluidsniveau

1.2.1.1 De beproeving van de signaalinrichting vindt plaats op een vrijliggend terrein ( 1 ) waar voldoende stilte heerst ( geluid van omgeving en geluid van de wind moeten ten minste 10 dB ( A ) zwakker zijn dan het te meten geluid ) of in een echoloze kamer , waarbij de microfoon van het meetapparaat zich op 2 m van de voorzijde van de signaalinrichting bevindt in de richting waarin het subjectieve geluidsniveau het hoogst is ; de microfoon en de signaalinrichting dienen zich daarbij 1,20 m boven de grond te bevinden .

1.2.1.2 De meting geschiedt overeenkomstig kromme A van de I.E.C-normen ( Internationale Elektrotechnische Commissie ) , met gebruikmaking van sonometers overeenkomstig het type als omschreven in publikatie nr . 179 , eerste editie , van 1965 van de Internationale Elektrotechnische Commissie .

1.2.1.3 De signaalinrichting wordt naargelang van het geval gevoed met een spanning van 6,5 , 13 of 26 V , gemeten bij de uitgang van de bron van elektrische energie overeenkomende met een nominale spanning van respectievelijk 6 , 12 of 24 V .

1.2.1.4 De weerstand van de leiding , met inbegrip van de weerstand van de klemmen en contacten , moet bedragen :

0,05 ohm bij een nominale spanning van 6 V

0,10 ohm bij een nominale spanning van 12 V

0,20 ohm bij een nominale spanning van 24 V .

1.2.1.5 De signaalinrichting wordt met de daartoe door de fabrikant geleverde hulpstukken vast bevestigd op een steun , waarvan de massa ten minste 10 x die van de signaalinrichting bedraagt en ten minste gelijk is aan 15 kg .

1.2.1.6 Onder bovenstaande omstandigheden moet de subjectieve geluidsdruk ten hoogste 118 dB ( A ) en ten minste 105 dB ( A ) bedragen .

1.2.1.7 Het tijdsverloop tussen het ogenblik van inwerkingstelling en het ogenblik waarop het geluid de sub 1.2.1.6 voorgeschreven minimumwaarde bereikt , mag niet groter zijn dan 0,2 seconden , gemeten bij een omgevingstemperatuur von 20 min of meer 5 * C . Het onderhavige voorschrift geldt inzonderheid voor geheel pneumatisch of elektropneumatisch werkende signaalinrichtingen .

1.2.1.8 De geheel pneumatisch of elektropneumatisch werkende signaalinrichtingen moeten , onder de door de fabrikant voor deze toestellen vastgestelde voedingsvoorwaarden , dezelfde akoestische prestaties leveren als die welke vereist zijn voor de elektrisch werkende geluidssignaalinrichtingen .

1.2.2 Duurzaamheidsproeven

1.2.2.1 Aangesloten op de sub 1.2.1.3 gespecificeerde nominale spanning , en met de sub 1.2.1.4 gespecificeerde leidingweerstand moet de signaalinrichting 50.000 maal achtereen in werking worden gesteld , telkens gedurende 1 seconde , met tussenpozen van 4 seconden . Tijdens de proef wordt het apparaat geventileerd met een luchtstroom die een snelheid van ongeveer 10 m/seconde heeft .

1.2.2.2 Vindt de proef plaats in een echoloze kamer , dan moet deze voldoende groot zijn voor een normale afvoer van de door de signaalinrichting tijdens de duurzaamheidsproef geproduceerde warmte .

1.2.2.3 De omgevingstemperatuur in de proefkamer moet tussen + 15 en + 30 * C liggen .

1.2.2.4 Indien na 25.000 inbedrijfstellingen het niveauverloop zich gewijzigd heeft ten opzichte van het niveauverloop van het apparaat voor de proef , dan kan worden overgegaan tot bijregeling van het apparaat . Na 50.000 inbedrijfstellingen dient de signaalinrichting , eventueel na opnieuw bijregelen , te voldoen aan de eisen van punt 1.2.1 .

1.2.3 Geluidsproeven

1.2.3.1 Op een afstand van 2 m gemeten , moet het geluidsspectrum van het apparaat in het gebied van 1.800 tot 3.550 Hz een geluidsdrukniveau vertonen dat gelegen is boven het geluidsdrukniveau van elk der componenten met een frequentie hoger dan 3.550 Hz ; dit geluidsdrukniveau dient in elk geval ten minste 105 dB ( A ) te bedragen .

1.2.3.2 Aan de hierboven vermelde eisen moet worden voldaan door een signaalinrichting welke is onderworpen aan de proef van punt 1.2.2 en die wordt gevoed met spanningen gelegen tussen 115 % en 95 % van haar nominale spanningswaarde .

1.2.3.3 De effectieve spanningswaarde moet beantwoorden aan het sub 1.2.1 gestelde .

1.2.3.4 Voor de weerstand van de leiding , met inbegrip van de weerstand van de klemmen en contacten , geldt het sub 1.2.1 bepaalde .

1.2.3.5 De te keuren signaalinrichting en de microfoon worden op gelijke hoogte geplaatst en de microfoon moet zich aan de voorzijde van de signaalinrichting bevinden in de richting waarin het subjectieve geluidsniveau het hoogst is .

1.2.3.6 De signaalinrichting wordt met de door de fabrikant geleverde hulpstukken vast bevestigd op een steun , waarvan de massa ten minste 10 maal die van de signaalinrichting bedraagt , met een minimum van 30 kg .

1.2.3.7 Vorengenoemde proef wordt uitgevoerd in een echoloze kamer .

1.3 Goedkeuringsproeven

1.3.1 De goedkeuringsproeven worden uitgevoerd aan twee monsters per door de fabrikant voor de goedkeuring aangeboden type ; beide monsters worden onderworpen aan alle proeven en moeten voldoen aan de technische voorschriften van deze bijlage .

1.4 Goedkeuringsmerk

1.4.1 Het goedkeuringsmerk bestaat uit een rechthoek , waarin een kleine letter " e " gevolgd door het onderscheidingsnummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend ( 1 voor Duitsland , 2 voor Frankrijk , 3 voor Italië , 4 voor Nederland , 6 voor België en 12 voor Luxemburg ) zijn geplaatst , en een goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het , voor het prototype ingevulde goedkeuringsformulier en dat op een willekeurige plaats nabij de rechthoek is aangebracht .

1.4.3 Het vorenbedoelde goedkeuringsmerk ( symbool en nummer ) moet op het belangrijkste gedeelte van de geluidssignaalinrichting worden aangebracht , en wel zodanig dat het van buitenaf goed zichtbaar is wanneer de signaalinrichting op het voertuig is gemonteerd .

1.4.3 De verschillende merken moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn .

1.4.4 In onderstaande afbeelding van het goedkeuringsmerk zijn de afmetingen in mm vermeld ; dit zijn de minimale afmetingen . De verhoudingen tussen de verschillende afmetingen mogen niet worden gewijzigd .

Figuur : zie P.b .

2 . EIGENSCHAPPEN VAN DE OP HET VOERTUIG GEMONTEERDE SIGNAALINRICHTING

2.1 Geluidsproeven

Ten behoeve van de goedkeuring van een voertuigtype wordt de hierop gemonteerde signaalinrichting als volgt onderzocht :

2.1.1 Het geluidsdrukniveau van het op het voertuig gemonteerde apparaat wordt gemeten op een afstand van 7 m voor het voertuig dat daartoe geplaatst wordt op een open terrein met een zo effen mogelijke bodem ; de motor mag hierbij niet draaien . Voor de effectieve spanning geldt het sub 1.2.1 bepaalde .

2.1.2 De metingen vinden plaats overeenkomstig kromme A van de I.E.C.-normen ( Internationale Elektrotechnische Commissie ) .

2.1.3 Het maximale geluidsdrukniveau wordt onderzocht in een sector gelegen tussen een hoogte van 0,5 en 1,5 m boven de grond .

2.1.4 Het gemeten maximum moet ten minste 93 dB ( A ) bedragen .

( 1 ) Deze plaats kan bij voorbeeld bestaan uit een open ruimte met een straal van 50 m , waarvan het middengedeelte met een straal van ten minste 20 m praktisch waterpas is , met een bodem van beton , asfalt of een soortgelijk materiaal ; de bodem mag niet bedekt zijn met losse sneeuw , hoog gewas , mulle grond of as . De metingen moeten geschieden bij helder weer . Behalve de persoon die de apparatuur afleest , mogen zich geen personen in de nabijheid van de geluidssignaalinrichting of de microfoon bevinden , aangezien de aanwezigheid van toeschouwers nabij de geluidssignaalinrichting of de microfoon de aanwijzing van het meetapparaat aanzienlijk kan beïnvloeden . Maxima in de aanwijzing die geen klaarblijkelijk verband houden met kenmerken van het algemene geluidsniveau worden bij de aflezing buiten beschouwing gelaten .

BIJLAGE II

GOEDKEURINGSFORMULIER

Naam van de bevoegde instantie

Mededeling inzake de goedkeuring , weigering of intrekking daarvan voor een type geluidssignaalinrichting

...

Goedkeuringsnummer ...

1 . Fabrieks - of handelsmerk ...

2 . Type ( elektropneumatische signaalinrichting , elektromagnetische signaalinrichting met resonantieplaat , elektromagnetische hoorn , enz . ) ...

3 . Naam en adres van de fabrikant ...

4 . Naam en adres van de eventuele gemachtigde van de fabrikant ...

5 . Voedingsspanning(en )/ ... volt

6 . Nominale frenquentie(s)/Nominale werkingsdruk ( 1 ) ... Hz/kg/cm2 ( 1 )

7 . Voor goedkeuring aangeboden op ...

8 . Keuringslaboratorium ...

9 . Datum en nummer van het laboratoriumrapport ...

10 . Datum van de goedkeuring/weigering/intrekking van de goedkeuring ( 1 ) ...

11 . Plaats ...

12 . Datum ...

13 . Bij dit formulier zijn de volgende stukken gevoegd , waarop het onderstaande goedkeuringsnummer is vermeld ... tekeningen , schema's en dergelijke van de signaalinrichting .

14 . Eventuele opmerkingen ...

... Handtekening

( 1 ) Doorhalen wat niet van toepassing is .

Top