EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0568

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot oprichting van een sociaal klimaatfonds

COM/2021/568 final

Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 568 final

2021/0206(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot oprichting van een sociaal klimaatfonds


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Met de mededeling over de Europese Green Deal 1 is de Europese Green Deal van start gegaan: een nieuwe groeistrategie die de Europese Unie moet omvormen tot een duurzame, eerlijkere en welvarendere samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Met de Europese Green Deal wordt de verhoogde ambitie van de Commissie bevestigd om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken. Met het oog op de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het sociaal en economisch welzijn van de burgers van de Unie, is de Europese Green Deal alleen maar noodzakelijker en waardevoller geworden.

Op basis van de strategie voor de Europese Green Deal en een uitgebreide effectbeoordeling heeft de Commissie in haar mededeling van september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 2 (hierna “het klimaatdoelstellingsplan 2030” genoemd) voorgesteld om de ambitie van de Unie aan te scherpen en een alomvattend plan voor te stellen om de bindende doelstelling van de Unie voor 2030 op verantwoorde wijze te verhogen tot een netto-emissiereductie van ten minste 55 %. Die ambitieuzere doelstelling voor 2030 geeft beleidsmakers en investeerders meer zekerheid, zodat wordt voorkomen dat besluiten die in de komende jaren worden genomen tot emissieniveaus leiden die onverenigbaar zijn met de doelstelling van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn. De ambitieuzere doelstelling van de Unie voor 2030 is in overeenstemming met doelstelling van de Overeenkomst van Parijs, die in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend (hierna “de Overeenkomst van Parijs” genoemd) 3 , om de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C te houden en ernaar te blijven streven deze op 1,5 °C te houden.

De Europese Raad heeft zich tijdens zijn bijeenkomst van december 2020 achter de nieuwe bindende Uniedoelstelling voor 2030 geschaard 4 . De Europese Raad heeft die conclusies op 25 mei 2021 bevestigd en de Commissie verzocht haar wetgevingspakket spoedig voor te leggen, voorzien van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op lidstaatniveau. Zowel de klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050 als de tussentijdse netto-emissiereductie van 55 % tegen 2030 is vastgelegd in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 5 (de Europese klimaatwet).

Om de Europese klimaatwet en de conclusies van de Europese Raad ten uitvoer te leggen, heeft de Commissie de momenteel geldende klimaat- en energiewetgeving herzien en stelt zij het wetgevingspakket “Klaar voor 55” voor.

Deze hogere klimaatambitie van de Unie houdt ook in dat alle sectoren meer moeten bijdragen. Daarom wordt voorgesteld om emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer in te voeren, als onderdeel van de herziening van Richtlijn 2003/87/EG 6 (de ETS-richtlijn). Dit zou moeten zorgen voor een aanvullende economische prikkel om het directe verbruik van fossiele brandstoffen te verminderen en daarmee bij te dragen tot het reduceren van de broeikasgasemissies. Het invoeren van een marktprijs voor koolstof in deze twee sectoren zou, samen met andere maatregelen, op de middellange tot lange termijn moeten leiden tot lagere kosten van gebouwen en wegvervoer en nieuwe kansen moeten bieden voor investeringen en het scheppen van werkgelegenheid, waarvan volledig gebruik kan worden gemaakt als er een passend arbeidsmarkt- en vaardighedenbeleid is, zoals het beleid dat op EU-niveau wordt ondersteund door middel van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad 7 en het fonds voor een rechtvaardige transitie als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad 8 .

De prijsstijging van fossiele brandstoffen zal echter grote maatschappelijke en herverdelingsgevolgen hebben, die kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers disproportioneel kunnen treffen, omdat zij een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden en in bepaalde regio’s geen toegang hebben alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen. Dergelijke gevolgen voor kwetsbare groepen zijn in iedere lidstaat anders, en prijsgevolgen worden waarschijnlijk sterker gevoeld in lidstaten, regio’s en bevolkingsgroepen met een lager gemiddeld inkomen. Brandstofprijzen zullen als gevolg van de koolstofbeprijzing stijgen, maar de emissiehandel genereert ook opbrengsten, die kunnen worden gebruikt om de lasten voor kwetsbare groepen te verlichten.

Om de maatschappelijke en herverdelingseffecten op de kwetsbaarsten als gevolg van de emissiehandel in de twee nieuwe sectoren van gebouwen en wegvervoer aan te pakken, wordt het sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) opgericht. De wijzigingen van het begrotingskader van de Unie die nodig zijn voor dit voorstel worden door de Commissie gepresenteerd in het kader van het aankomende eigenmiddelenpakket, met inbegrip van een voorstel tot wijziging van het meerjarig financieel kader 9 . In het bijzonder zullen delen van de opbrengsten van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer ten goede komen aan de Uniebegroting, en een deel daarvan zal in beginsel overeenkomen met het nieuwe fonds. De Commissie is ook voornemens voor het eind van het jaar een voorstel te presenteren voor een aanbeveling van de Raad over hoe de sociale aspecten van de gewenste groene transitie moeten worden aangepakt.

Met het fonds wordt beoogd de prijsgevolgen van de nieuwe koolstofbeprijzing te verlichten en financiering aan de lidstaten te verstrekken ter ondersteuning van hun beleid om de sociale gevolgen van dergelijke emissiehandel voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers aan te pakken. Dit moet met name worden gerealiseerd door middel van tijdelijke inkomenssteun en maatregelen en investeringen om op de middellange en lange termijn de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen door middel van energie-efficiëntere gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en betere toegang te verlenen tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met de oprichting van het sociaal klimaatfonds wordt beoogd sommige van de maatschappelijke en herverdelingsvraagstukken van de groene transitie van de Unie aan te pakken. Het fonds is in overeenstemming met het beleid inzake klimaatactie van de Unie en met de door de Unie en de lidstaten aangegane verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs. Bij de oprichting van het fonds is rekening gehouden met de hogere klimaatambitie van de Unie, waar de Europese Raad zich bij zijn conclusies van december 2020 en mei 2021 achter heeft geschaard, en met de bepalingen van de Europese klimaatwet. Het fonds is met name bedoeld om de maatschappelijke en herverdelingslasten van de prijsgevolgen van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer te verlichten, en om schone investeringen ter verlichting van die lasten te bevorderen. Ook andere klimaat-, energie- en vervoerswetgeving met gevolgen voor deze sectoren hebben betrekking op maatschappelijke aspecten. Zo is in de huidige bepalingen van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad 10 (de richtlijn energie-efficiëntie) en de ETS-richtlijn reeds aangegeven dat bij het gebruik van middelen en opbrengsten rekening moet worden gehouden met maatschappelijke aspecten. Met het nieuwe fonds worden bestaande begrotingsinstrumenten aangevuld, waarbij de nadruk wordt gelegd op investeringen en vaardigheden met betrekking tot de transitie.

De doelstelling van klimaatneutraliteit in de Europese Green Deal en de Europese klimaatwet, alsook de gelijktijdige groene en digitale transitie, zijn belangrijke prioriteiten van de Unie. Met het pakket “Klaar voor 55”, NextGenerationEU en het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 wordt bijgedragen aan de door Europe nagestreefde gelijktijdige groene en digitale transitie. Door deze beleidslijnen te combineren, wordt een doorslaggevende bijdrage geleverd aan het aanpakken van de economische crisis en het bevorderen van het herstel van de COVID-19-pandemie, en wordt de overschakeling op een schone en duurzame economie, waarin klimaatactie, economische groei en territoriale samenhang worden gecombineerd, versneld.

Met het oog op de ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het economisch welzijn van de burgers van de Unie, is de groene transitie alleen maar noodzakelijker en waardevoller geworden. Het fonds wordt operationeel tijdens de laatste twee jaar van het herstelinstrument 11 en de herstel- en veerkrachtfaciliteit 12 , de twee maatregelen van de Unie om de economische en maatschappelijke gevolgen van de COVID-19-pandemie te verlichten en samenlevingen duurzamer en veerkrachtiger te maken en deze beter voor te bereiden op de uitdagingen en kansen van de gelijktijdige groene en digitale transitie. De uitvoering van het fonds, waarmee tot en met 2032 moet worden doorgegaan, zal in overeenstemming zijn met die eerdere maatregelen. Ook het fonds voor een rechtvaardige transitie, dat tot 2027 loopt, wordt vanuit het meerjarig financieel kader gefinancierd. Daarom moet dit fonds nog vijf jaar langer doorlopen.

Governance en inkadering van de ingrepen

In de Europese Green Deal is erkend dat de noodzaak van een sociaal rechtvaardige transitie ook moet worden weerspiegeld in het beleid op Unie- en nationaal niveau. Daarbij gaat het onder meer om investeringen voor het bieden van betaalbare oplossingen aan degenen die het zwaarst worden getroffen door en minder opgewassen zijn tegen koolstofbeprijzing, bijvoorbeeld door het openbaar vervoer te verbeteren en maatregelen te treffen om energiearmoede te verlichten en aan te pakken en omscholing te bevorderen. Dit is in overeenstemming met de beginselen 1 en 20 van de Europese pijler van sociale rechten om transities op de arbeidsmarkt te faciliteren in het kader van de gelijktijdige groene en digitale transitie en het herstel van de sociaal-economische gevolgen van de COVID-19-pandemie, en om iedereen toegang tot essentiële diensten zoals energie en mobiliteit te garanderen.

In het kader van de huidige klimaatgovernance zijn de lidstaten verplicht in 2023 hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 13 (de governanceverordening) te actualiseren. In die geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen wordt voor een periode van tien jaar uiteengezet hoe de EU-lidstaten voornemens zijn energie-efficiëntie, hernieuwbare hulpbronnen en broeikasgasemissiereductie aan te pakken, en in hoeverre zij met hun huidige wetgeving reeds energiearmoede aanpakken. De Commissie houdt toezicht op en brengt verslag uit over de vooruitgang op dit gebied, als onderdeel van haar verslag over de energie-unie. Het fonds en de sociale klimaatplannen sluiten aan bij en worden omkaderd door de geplande hervormingen en de in de nationale energie- en klimaatplannen gedane toezeggingen. Om de aanvullende administratieve kosten tot een minimum te beperken, is het tijdschema voor de presentatie en goedkeuring van de sociale klimaatplannen afgestemd op het bestaande proces voor de nationale energie- en klimaatplannen.

De uitvoering van het fonds via de sociale klimaatplannen van de lidstaten zal ook in overeenstemming zijn met het beleid en de maatregelen die in het kader van verschillende andere EU-instrumenten ten behoeve van een sociaal rechtvaardige transitie worden ondersteund. Dit betreft onder meer het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 14 , waarmee wordt gestreefd naar een sociaal billijke en rechtvaardige groene transitie voor alle Europeanen, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), de plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056, de langetermijnrenovatiestrategieën van de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 15 en de waarnemingspost voor energiearmoede, waarmee de inspanningen van de lidstaten voor het verlichten van en toezicht houden op energiearmoede, alsook andere beleidsmixen, overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie over energiearmoede 16 worden ondersteund.

Het sociaal klimaatfonds zal ook bijdragen tot de uitvoering van het “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 17 , dat gericht is op het maximaliseren van synergieën tussen decarbonisatie en de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te brengen. Daarom worden maatregelen en investeringen ook gericht op acties waarmee tegelijkertijd de luchtverontreiniging kan worden gereduceerd (bijvoorbeeld met betrekking tot verwarming en boilers), aangezien de strijd tegen verontreiniging ook een strijd voor eerlijkheid en gelijkheid is. De meest kwetsbare groepen ondervinden doorgaans de schadelijkste gevolgen voor de menselijke gezondheid van verontreiniging.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslagen van dit voorstel voor een verordening tot oprichting van een sociaal klimaatfonds zijn artikel 91, lid 1, punt d), artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 1, punt c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Het fonds is opgericht om de maatschappelijke en herverdelingsuitdagingen aan te pakken die het gevolg zijn van de groene transitie die nodig is om de klimaatverandering te bestrijden, en om de maatregelen die nodig zijn om de maatschappelijke gevolgen van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer te verlichten.

Volgens artikel 192, lid 1, van het VWEU moet de Unie bijdragen tot het nastreven van onder andere het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bevordering op internationaal niveau van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van de klimaatverandering. Het milieubeleid van de Unie is gericht op een hoog beschermingsniveau, rekening houdend met de verschillende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. De maatregelen voor duurzaam vervoer worden ook op grond van die bepalingen vastgesteld.

Net name de uitdagingen inzake energiearmoede van kwetsbare huishoudens en kwetsbare micro-ondernemingen worden met het fonds aangepakt. Met het fonds moeten maatregelen worden ondersteund om energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren, zoals aangegeven in artikel 194, lid 1, punt c), van het VWEU.

Ook de situatie van kwetsbare vervoergebruikers moet met het fonds worden aangepakt. Daarom moeten met het fonds maatregelen worden ondersteund waarmee hun toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en vervoersoplossingen, met inbegrip van openbaar vervoer, wordt gefaciliteerd, en waarmee dus wordt bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het gemeenschappelijke vervoerbeleid overeenkomstig artikel 91, lid 1, punt d), van het VWEU.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid) 

Het fonds is opgericht ter aanvulling van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer, die in de hele Unie van toepassing moet zijn. De toepassing van een uniforme prijs voor broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer zal in verschillende lidstaten en regio’s verschillende gevolgen hebben. De lidstaten worden met het fonds ondersteund bij het financieren van een coherente reeks maatregelen, waaronder tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en investeringen die nodig worden geacht om de klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, en met name het zorgen voor betaalbare en duurzame verwarming, koeling en mobiliteit. Die steun moet de uiteenlopende situaties van de lidstaten en hun regio’s weerspiegelen, waarbij rekening moet worden gehouden met kaarten van regionale energiearmoede en kaarten van afgelegen gebieden, plattelandsgebieden, en gebieden die moeilijk over de weg of per spoor bereikbaar zijn. Die maatregelen en investeringen, met inbegrip van de tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun, moeten ten goede komen aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers die kwetsbaar zijn en harder worden getroffen door de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer, aangezien gereguleerde entiteiten naar verwachting de kosten zullen doorberekenen aan eindgebruikers.

De financiering vanuit de Uniebegroting is vooral gericht op activiteiten waarvan de doelstellingen niet in voldoende mate door alle afzonderlijke lidstaten kunnen worden verwezenlijkt (noodzakelijkheidstoets) en waarbij optreden van de Unie een meerwaarde kan bieden ten opzichte van het optreden van de afzonderlijke lidstaten. In dit geval wordt in de methode voor toewijzing rekening gehouden met de specifieke behoeften van de verschillende lidstaten. Door de oprichting van een Unieprogramma wordt er ook voor gezorgd dat alle lidstaten maatregelen kunnen treffen om de klimaatactie op Unieniveau aan te vullen. De lidstaten ontwerpen en selecteren de maatregelen en investeringen, aangezien zij het beste in staat zijn maatregelen te ontwerpen die rekening houden met hun specifieke nationale omstandigheden.

De lidstaten moeten in het kader van hun sociale klimaatplannen, die samen met de actualisering van hun nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de governanceverordening moeten worden ingediend, een uitvoerige reeks met het fonds te financieren maatregelen en investeringen aandragen.

Voor het verwezenlijken van een snelle en robuuste groene transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten, is actie op Unieniveau nodig. Die actie op Unieniveau is nodig om een passende respons op de maatschappelijke uitdagingen als gevolg van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer te coördineren (effectiviteitstoets). Deze doelstelling kan niet in voldoende mate worden verwezenlijkt door afzonderlijk optreden van de lidstaten, terwijl ingrijpen van de Unie een meerwaarde kan bieden door een instrument op te richten dat gericht is op de financiële ondersteuning van de lidstaten voor het ontwerpen en uitvoeren van de broodnodige maatregelen en investeringen.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, omdat het niet verder gaat dan wat nodig is om de genoemde doelstelling op Unieniveau te verwezenlijken en wat nodig is voor dat doel.

Keuze van het instrument

De in de voorgaande paragrafen beschreven doelstellingen kunnen niet worden verwezenlijkt door wetgeving te harmoniseren of door vrijwillige acties van de lidstaten. Zij kunnen enkel door middel van een verordening worden verwezenlijkt. Een verordening, die op alle lidstaten van toepassing is, is ook met het oog op de gelijke behandeling van de lidstaten het meest passende rechtsinstrument om de financiële ondersteuning te organiseren.

De meeste opbrengsten van de nieuwe emissiehandel zullen ten goede komen aan de nationale begrotingen van de lidstaten en moeten worden gebruikt voor kwesties met betrekking tot het klimaat, onder meer het aanpakken van de sociale gevolgen van de nieuwe emissiehandel. De lidstaten worden aangemoedigd om die opbrengsten, evenals de rechtstreekse aanvullende financiering die in het kader van andere Unieprogramma’s beschikbaar is, te gebruiken voor maatregelen om de sectoren op een maatschappelijk eerlijke manier koolstofvrij te maken. Deze maatregelen worden aangevuld met een nieuw fonds onder direct beheer in de Uniebegroting, waarmee in het bijzonder wordt voorzien in en dat rechtstreeks verband houdt met de maatschappelijke uitdagingen als gevolg van emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer, door middel van een resultaatgerichte geïntegreerde aanpak op basis van een overeengekomen plan met duidelijke streefdoelen, mijlpalen en resultaten. In de verdeelsleutel voor het fonds is rekening gehouden met de naar verwachting ongelijke gevolgen tussen en binnen de lidstaten.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Er is in verband met dit voorstel geen ex-postevaluatie of geschiktheidscontrole uitgevoerd, aangezien de uitvoering van de hogere klimaatambitie van de Unie nog niet is begonnen.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft de lidstaten, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties, onderzoeks- en academische instellingen en vakbonden, en burgers uitgenodigd feedback en hun mening te geven over de mogelijke emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer, met inbegrip van de sociale gevolgen daarvan.

De Commissie heeft een eerste openbare raadpleging georganiseerd voordat zij de mededeling over het klimaatdoelstellingsplan 2030 goedkeurde, waarin werd voorgesteld de ambitie van de Unie te verhogen en een uitvoerig plan werd uiteengezet om de bindende doelstelling van de Unie op verantwoorde wijze te verhogen tot een netto-emissiereductie van ten minste 55 % in 2030.

De Commissie heeft voor elk voorstel van het “Klaar voor 55”-pakket online een tweede openbare raadpleging georganiseerd. Er zijn ongeveer 500 reacties ontvangen met betrekking tot de herziening van de ETS-richtlijn 18 , waar de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer deel van uitmaakt. Daarvoor heeft de Commissie al om feedback gevraagd met betrekking tot een aanvangseffectbeoordeling 19 inzake de herziening van de ETS-richtlijn, met inbegrip van de aanvankelijke overwegingen en beleidsopties voor de mogelijke opzet van de emissiehandel.

Verschillende belanghebbenden in de sectoren gebouwen en wegvervoer, onder wie de sociale partners van zowel werkgevers- als werknemerszijde, staan in het algemeen sceptisch tegenover de uitbreiding van de emissiehandel met die sectoren. Van de aangedragen beleidsopties was de voorkeursoptie van een breed scala belanghebbenden te starten met een afzonderlijk, zelfstandig systeem voor de sectoren gebouwen en wegvervoer, zoals naar voren kwam in het voorstel over herziening van het ETS. Verschillende belanghebbenden verwezen ook naar de maatschappelijke gevolgen van een prijsstijging van verwarmings- en vervoerbrandstoffen voor de meest kwetsbare huishoudens. Er werd vooral benadrukt dat huishoudens met een laag inkomen steun nodig zouden kunnen hebben om de nodige investeringen in energie-efficiëntie, emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te doen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Het voorstel bouwt voort op bij de effectbeoordeling van het klimaatdoelstellingsplan 2030 20 verzameld bewijsmateriaal, de effectbeoordeling ter ondersteuning van de herziening van de ETS-richtlijn 21 , de uitgevoerde analyse ter ondersteuning van de langetermijnstrategie van de Commissie 22 , en relevant bewijsmateriaal dat in verband met andere initiatieven in het kader van de Europese Green Deal en eerdere onderzoeken met betrekking tot gebouwen en wegvervoer is verzameld.

Effectbeoordeling

De problemen die met het voorgestelde fonds worden aangepakt en de mogelijke soorten oplossingen worden in twee opeenvolgende effectbeoordelingen geanalyseerd. Daarom is er geen specifieke effectbeoordeling uitgevoerd.

Uit de effectbeoordeling ter ondersteuning van het klimaatdoelstellingsplan 2030 is gebleken dat het verhogen van de emissiereductiedoelstelling naar 55 % ertoe leidt dat het aandeel van energiegerelateerde kosten in de uitgaven van huishoudens met 0,7 tot 0,8 procentpunt toeneemt. Veranderende prijzen voor consumenten treffen huishoudens op verschillende manieren, afhankelijk van hun uitgavenstructuur, inkomen, inkomstenbronnen en vermogen, en de samenstelling van het huishouden.

De geschatte veranderingen van de relatieve prijzen als gevolg van de hogere klimaatambitie zullen mensen met een lager inkomen aanzienlijk zwaarder treffen dan mensen met een hoog inkomen. Hierbij is echter geen rekening gehouden met de herverdeling van de opbrengst van emissieveilingen. Indien er bijvoorbeeld een forfaitaire herverdeling van de opbrengsten van emissieveilingen op basis van de grootte van het huishouden voor iedere lidstaat wordt ingevoerd, kan dit een positief effect hebben op de welvaart van de 10 % van de hele Uniebevolking met de minste koopkracht en de negatieve gevolgen voor de rest van de bevolking sterk verminderen. Uit de effectbeoordeling bleek eveneens dat een herverdelingsmechanisme als daadwerkelijke beleidsmaatregel aanzienlijk gerichter kan zijn om te voldoen aan de behoeften van groepen met lagere inkomens en minder koopkracht. Hierdoor wordt het mogelijk huishoudens die daar behoefte aan hebben meer te compenseren en te ondersteunen, ongeacht de opbrengsten als gevolg van de koolstofbeprijzing.

Deze analyse wordt gepreciseerd door de effectbeoordeling van het voorstel tot wijziging van de ETS-richtlijn in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket. Hierin wordt de nadruk gelegd op de introductie van emissiehandel voor gebouwen en het wegvervoer, en worden de sociale gevolgen daarvan geanalyseerd, met name voor huishoudens met een laag inkomen en kwetsbare huishoudens. Daarin worden met name de energie-uitgaven van huishoudens uitgesplitst in brandstofkosten en kapitaalkosten voor investeringen, en uitgesplitst naar inkomensgroep van huishoudens en inkomensgroep van lidstaten.

Er wordt verwacht dat de investeringsuitgaven voor woningen als gevolg van het “Klaar voor 55”-pakket in 2030 in de Unie met 0,4 tot 0,7 procentpunt van het huishoudinkomen zullen zijn toegenomen ten opzichte van het referentiescenario. Bij een beleid dat meer op koolstofprijzen gericht is, nemen de investeringsuitgaven minder toe dan bij een gebalanceerde beleidsmix. Bij een kosteneffectieve beleidsmix stijgen de investeringskosten voor huishoudens met een laag inkomen in alle inkomensgroepen van lidstaten meer dan twee keer zo sterk als voor het gemiddelde huishouden. In lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 60 % van het Uniegemiddelde is de stijging ruim boven het Uniegemiddelde. Dit toont aan hoe belangrijk toegang tot financiering voor renovatie van de woningvoorraad en voor de aankoop van energie-efficiënte uitrusting is, vooral in lidstaten met lagere inkomens.

Uit de effectbeoordeling voor de herziening van de ETS-richtlijn is gebleken dat emissiehandel met betrekking tot gebouwen niet alle huishoudens in dezelfde mate zal treffen, maar waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben op het besteedbaar inkomen, aangezien huishoudens met een lager inkomen doorgaans een groter aandeel van hun inkomen aan verwarming besteden. Daarnaast zal het invoeren van een geharmoniseerde koolstofprijs zeer uiteenlopende gevolgen voor consumentenprijzen hebben in de lidstaten, afhankelijk van de bestaande belasting van de desbetreffende brandstoffen, aangezien de brutoprijzen van fossiele brandstoffen in alle lidstaten vergelijkbaar zijn. De totale brandstofuitgaven als een percentage van het inkomen blijven gemiddeld genomen echter redelijk stabiel. Dit betekent dat er ondanks de prijsstijgingen kan worden bespaard op brandstofuitgaven indien kostenefficiënte investeringen worden gedaan. Als die investeringen worden gedaan, zullen huishoudens met een lager inkomen daar gemiddeld meer baat bij hebben dan het gemiddelde huishouden. Voor de groep lidstaten met lagere inkomens stijgt het aandeel van brandstofuitgaven in de consumptie-uitgaven van huishoudens in alle inkomensgroepen, en is deze stijging sterker voor huishoudens met een lager inkomen. Als de nodige investeringen in energie-efficiëntie, renovatie en hernieuwbare energie worden gedaan, zullen de gevolgen van stijgingen van de brandstofprijzen beperkt blijven en vooral gevoeld worden in huishoudens met een lager inkomen in lidstaten met lage inkomens.

Wat betreft het wegvervoer is in de complete strategie voor duurzame en slimme mobiliteit en in de effectbeoordeling van het klimaatdoelstellingsplan 2030 het cruciale belang erkend van investeringen die gericht zijn op het bevorderen van de vraag naar emissievrije en emissiearme voertuigen en op de versnelde ingebruikneming van oplaad- en tankinfrastructuur voor die voertuigen, hetgeen een belangrijke rol zal spelen bij het verwezenlijken van de doelstelling om het wegvervoer tegen 2030 grotendeels koolstofvrij te maken.

Uit de effectbeoordeling van het voorstel tot herziening van de ETS-richtlijn blijkt dat de effecten van emissiehandel met betrekking tot wegvervoer op huishoudens gemengd zijn. Het aandeel van vervoersuitgaven is doorgaans het grootst in huishoudens met inkomens van de lagere middenklasse en middenklasse (aangezien de huishoudens met de laagste inkomens geen privévoertuig hebben).

Uit de effectbeoordeling blijkt echter ook dat, hoewel de koolstofbeprijzing leidt tot een toename van de energiekosten voor consumenten, dit de opbrengsten verhoogt, die vervolgens kunnen worden gebruikt voor herinvestering, het stimuleren van klimaatactie en het aanpakken van de sociale of herverdelingseffecten van koolstofbeprijzing. Opbrengsten van de veiling van emissierechten in het kader van die emissiehandel kunnen via verschillende herverdelingsmechanismen worden gebruikt als compensatie voor consumenten, ter ondersteuning van investeringen in energie-efficiëntie of hernieuwbare energie, of voor andere mogelijkheden.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

In de EU-ETS-wetgeving is consequent de voorkeur gegeven aan benaderingen waarmee de regelgevingslast voor zowel marktdeelnemers als overheidsdiensten tot een minimum wordt beperkt.

Dit voorstel is, overeenkomstig de inzet van de Commissie voor betere regelgeving, opgesteld met inachtneming van bijdragen van belanghebbenden (zie ook de paragraaf over het bijeenbrengen en benutten van deskundigheid).

De sociale klimaatplannen moeten samen met de actualisering van de bestaande nationale energie- en klimaatplannen worden ingediend om aanvullende administratieve inspanningen tot een minimum te beperken. De nationale energie- en klimaatplannen bevatten al een gedetailleerd overzicht van de met het fonds aangepakte kwesties die ten grondslag liggen aan energiearmoede. Ook komen de renovatie van gebouwen, duurzaam vervoer en projecten met betrekking tot het koolstofvrij maken van het wegvervoer al uitvoerig aan de orde in de nationale herstel- en veerkrachtplannen.

De vereiste aanvullende administratieve inspanningen zullen vooral door overheidsdiensten geleverd moeten worden terwijl huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers daarvan de vruchten zullen kunnen plukken. Lokale bedrijven, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, zullen profiteren van kansen voor opbrengsten en werkgelegenheid.

Grondrechten

Het voorstel heeft een positief effect op het behoud en de ontwikkeling van de grondrechten van de Unie en de beginselen van inclusie en non-discriminatie, ervan uitgaande dat de lidstaten steun aanvragen en ontvangen op dergelijke gebieden die vanuit het fonds kan worden gefinancierd.

Aangezien zij 85 % van de alleenstaande ouders uitmaken, worden vrouwen in het bijzonder getroffen door koolstofbeprijzingsmaatregelen. In eenoudergezinnen is de kans op kinderarmoede bijzonder hoog. Tijdens de uitvoering van het fonds moeten gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen, evenals de mainstreaming van die doelstellingen, in aanmerking worden genomen en worden bevorderd. Bovendien wonen 87 miljoen Europeanen met een handicap, die een aanzienlijk risico op armoede en sociale uitsluiting lopen (28,5 % in vergelijking met 18,6 % voor mensen zonder handicap in de Unie in 2019), in particuliere huishoudens.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De totale financiële middelen van het fonds bedragen voor de periode 2025-2032 72,2 miljard EUR in lopende prijzen. De Commissie zal binnenkort voorstellen de verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 gericht te wijzigen om ruimte te maken voor een bedrag van 23,7 miljard EUR aan extra uitgaven van de Unie in de periode 2025-2027. De uitgaven moeten vroeg worden gedaan (frontloading) omwille van een soepele invoering van het nieuwe ETS. Het bedrag van 48,5 miljard EUR voor de periode 2028-2032 is afhankelijk van de beschikbaarheid van de middelen in het kader van de jaarlijkse maxima van het toepasselijke meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU, waarvoor de Commissie vóór 1 juli 2025 een voorstel zal doen 23 .

De financiële middelen van het fonds moeten in beginsel overeenkomen met 25 % van de verwachte opbrengsten als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van de ETS-richtlijn, aangezien het fonds rechtstreeks verband houdt met het nieuwe ETS. In het voorstel tot wijziging van het eigenmiddelenbesluit zal worden uitgelegd hoe de lidstaten de nodige opbrengsten als eigen middelen ter beschikking van de Uniebegroting moeten stellen.

Het fonds wordt in de periode 2025-2032 dus gefinancierd met de eigen middelen uit de Uniebegroting, waarvan de opbrengsten van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer vanaf 2026 deel uitmaken, zoals voorzien in de wijzigingen van het eigenmiddelenbesluit dat de Commissie binnenkort zal voorstellen. Het fonds moet een jaar vóór de invoering van de koolstofbeprijzing in het kader van het nieuwe ETS van toepassing zijn.

De jaarlijkse verdeling van de begrotingsvastleggingen moet worden afgestemd op de doelstellingen van het fonds. Het resultaat daarvan is een profiel met aanloopinvesteringen (frontloading), overeenkomstig de doelstelling van het fonds om de gevolgen van het uitgebreide toepassingsgebied van de ETS-richtlijn voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers te verlichten. Om de gevolgen van die uitbreiding te ondervangen, wordt sommige steun al in 2025 beschikbaar gesteld.

Begrotingsvastleggingen worden uitgesplitst in jaarlijkse tranches, verspreid over twee meerjarige perioden, 2025-2027 en 2028-2032, die overeenkomen met het huidige en volgende MFK en in overeenstemming zijn met het in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de sociale klimaatplannen van de lidstaten opgenomen indicatief tijdschema voor de uitvoering van de relevante mijlpalen en streefdoelen.

Financiële toewijzingen worden aan de lidstaten uitbetaald nadat zij de relevante afgesproken mijlpalen en streefdoelen in het goedgekeurde sociale klimaatplan van de lidstaat hebben verwezenlijkt, mits er financiering beschikbaar is. De betalingen vinden plaats op basis van het besluit waarmee de uitbetaling van de financiële toewijzing wordt goedgekeurd.

Om de tijdige uitvoering van de ondersteunde maatregelen en investeringen te vereenvoudigen, wordt verwacht dat de mijlpalen en streefdoelen worden gepland in overeenstemming met het schema voor de jaarlijkse begrotingsvastleggingen, zodat de middelen van het fonds snel worden geabsorbeerd. De uiteindelijke betalingen worden in 2032 gedaan, in overeenstemming met de uitvoeringstermijn voor alle mijlpalen en streefdoelen.

De maximale financiële toewijzing vanuit het fonds wordt voor iedere lidstaat berekend aan de hand van de formule in bijlage I bij deze verordening. Het daaruit voortvloeiend aandeel van iedere lidstaat en het bijbehorende bedrag worden in bijlage II uiteengezet. Iedere lidstaat kan ter uitvoering van zijn plan een aanvraag indienen tot die maximale financiële toewijzing.

In de maximale financiële toewijzing per lidstaat moet rekening worden gehouden met de bruto-uitgaven aan administratieve steun als bedoeld in artikel 9, lid 3, van deze verordening. De bijbehorende bedragen worden pro rato van de afzonderlijke financiële toewijzingen afgetrokken.

De lidstaten moeten ten minste 50 % van de totale kosten van de sociale klimaatplannen financieren. Zij moeten daarvoor een deel van de verwachte opbrengsten als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van de ETS-richtlijn gebruiken, onverminderd de aanvang van het fonds in 2025.

Meer details over de gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen zijn vervat in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Om toezicht te houden op de prestaties bij de uitvoering van het fonds, wordt een systeem voor het aanvragen en doen van betalingen vanuit het fonds opgezet.

De lidstaten moeten in hun sociale klimaatplannen de te financieren maatregelen en investeringen, de verwachte kosten daarvan en mijlpalen en streefdoelen voor het verwezenlijken daarvan opnemen. De Commissie moet die plannen beoordelen en kan die slechts goedkeuren na een positieve beoordeling van hun relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang. Uitbetaling van de financiële toewijzing volgt op de verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen die met de desbetreffende lidstaat zijn afgesproken en bindend zijn gemaakt bij een uitvoeringsbesluit van de Commissie. De termijnen voor indiening en de cycli voor voortgangsverslagen zijn afgestemd op de actualisering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de governanceverordening.

Zo kunnen de lidstaten één of twee keer per jaar een aanvraag voor een betaling vanuit het fonds doen, die vergezeld moet gaan van bewijs over de verwezenlijking van de relevante mijlpalen en streefdoelen. De lidstaten moeten verslag uitbrengen aan de Commissie over de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de maatregelen en investeringen in het kader van hun sociale klimaatplannen in de tweejaarlijkse voorgangsverslagen over de uitvoering van hun nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de governanceverordening.

Er wordt een evaluatie en een ex-postevaluatie verricht om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van het fonds te beoordelen. Indien passend doet de Commissie de evaluatie vergezeld gaan van een voorstel tot herziening van de verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Er wordt een sociaal klimaatfonds opgericht voor de periode van 2025 tot en met 2032 om de sociale gevolgen van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer aan te pakken (artikel 1). De middelen vanuit het fonds moeten ter beschikking van de lidstaten worden gesteld om tijdelijke inkomenssteun te bieden en om hun maatregelen en investeringen te ondersteunen om kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers minder afhankelijk van fossiele brandstoffen te maken door middel van energie-efficiëntere gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en hen betere toegang te verlenen tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer.

Elke lidstaat moet een sociaal klimaatplan opstellen (artikel 3). Het plan moet samen met de actualisering van het nationale energie- en klimaatplan worden ingediend, overeenkomstig de procedure en het tijdschema van de governanceverordening, op grond waarvan de officiële indiening voor eind juni 2024 moet plaatsvinden. In de verordening wordt de inhoud van de sociale klimaatplannen vastgesteld (artikel 4) en worden de subsidiabele (artikel 6) en niet-subsidiabele (artikel 7) acties opgesomd. Met het fonds moeten activiteiten worden ondersteund die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied volledig eerbiedigen en voldoen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 24 (artikel 5).

De financiële middelen van het fonds bedragen 23,7 miljard EUR voor de jaren 2025-2027 en 48,5 miljard EUR voor de jaren 2028-2032 (artikel 9), hetgeen in beginsel overeenkomt met 25 % van de verwachte opbrengsten van het veilen van emissierechten in het kader van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer. De middelen van het fonds worden verdeeld overeenkomstig artikel 13 en de bijlagen I en II. De lidstaten moeten ten minste voor 50 % bijdragen aan de geschatte totale kosten van het plan. Daartoe moeten zij onder andere de opbrengsten van het veilen van hun emissierechten in het kader van de emissiehandel in de twee nieuwe sectoren gebruiken (artikel 14).

De Commissie moet de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van de plannen van de lidstaten beoordelen (artikel 15). Bij een positieve beoordeling moet de Commissie een uitvoeringsbesluit vaststellen (artikel 16). Anders kan de Commissie het sociale klimaatplan afkeuren en kan de desbetreffende lidstaat een actualisering van het plan indienen.

In de uitvoeringsfase kunnen de lidstaten een beredeneerd verzoek doen tot wijziging van hun sociale klimaatplan als zij de mijlpalen en streefdoelen of delen daarvan vanwege objectieve omstandigheden niet langer kunnen verwezenlijken (artikel 17). De lidstaten moeten beoordelen of hun sociale klimaatplannen passend zijn met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer.

Op grond van een positieve beoordeling van het sociale klimaatplan zal de Commissie een overeenkomst met de desbetreffende lidstaat sluiten (artikel 18) om een individuele juridische verbintenis in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad 25 (het Financieel Reglement) vast te stellen.

De financiële toewijzingen aan de lidstaten in het kader van het fonds worden uitbetaald nadat de relevante overeengekomen mijlpalen en streefdoelen als vervat in de sociale klimaatplannen zijn verwezenlijkt. Er worden concrete voorschriften vastgesteld met betrekking tot betaling van, en schorsing en beëindiging van overeenkomsten met betrekking tot, financiële toewijzingen (artikel 19).

De verordening bevat de nodige bepalingen om zeker te stellen dat het fonds wordt gekoppeld aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie (artikel 20).

Er wordt voorzien in concrete bepalingen ter waarborging van een robuust coördinatie-, communicatie- en toezichtsysteem (artikelen 21, 22 en 23). De Commissie moet in gedelegeerde handelingen de gemeenschappelijke indicatoren voor voortgangsverslagen en voor toezicht en evaluatie vaststellen.

Er wordt een evaluatie verricht om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van het fonds te beoordelen. De hoogte van de financiële middelen van het fonds wordt beoordeeld met het oog op de opbrengsten van het veilen van emissierechten overeenkomstig het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer in het kader van de ETS-richtlijn. Indien passend doet de Commissie de evaluatie vergezeld gaan van een voorstel voor de herziening van de verordening (artikel 24).

Om ervoor te zorgen dat het fonds alleen wordt gebruikt als het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer daadwerkelijk wordt uitgevoerd, zal deze verordening van toepassing zijn met ingang van de datum waarop de lidstaten de ETS-richtlijn met betrekking tot gebouwen en wegvervoer moeten omzetten (artikel 26). Bovendien kunnen de lidstaten ten vroegste in het jaar voordat de veilingen in het kader van de nieuwe emissiehandel van start gaan betalingen vanuit het fonds aanvragen (artikel 18, lid 1).



2021/0206 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot oprichting van een sociaal klimaatfonds

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1, punt d), artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 1, punt c),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 26 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 27 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Unie en haar lidstaten zijn partij bij de Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend (hierna “de Overeenkomst van Parijs” genoemd) 28 en in november 2016 in werking is getreden. Volgens die overeenkomst zijn zij verplicht de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden, en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te beperken.

(2)In de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal 29 wordt een nieuwe groeistrategie vastgesteld die de Unie moet omvormen tot een duurzame, rechtvaardigere en welvarendere samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Commissie stelt ook voor het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers te beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Ten slotte stelt de Commissie dat die transitie rechtvaardig en inclusief moet zijn: niemand mag aan zijn lot worden overgelaten.

(3)Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 30 wordt het streefdoel om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te bereiken, vastgelegd in wetgeving. De Unie gaat bij die verordening een formele verbintenis aan om de emissies te reduceren. De Unie moet tegen 2030 haar broeikasgasemissies, na aftrek van verwijderingen van broeikasgasemissies, ten opzichte van 1990 met ten minste 55 % reduceren. Alle sectoren van de economie moeten aan de verwezenlijking van dat doel bijdragen.

(4)De Europese Raad heeft zich op 11 december 2020 achter dat streefdoel geschaard en het belang benadrukt van overwegingen van billijkheid en solidariteit en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. De Europese Raad heeft die conclusies op 25 mei 2021 bevestigd en de Commissie verzocht haar wetgevingspakket spoedig voor te leggen, voorzien van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op lidstaatniveau.

(5)Volgens beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen “recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie. Wie er behoefte aan heeft, krijgt steun voor toegang tot deze diensten”.

(6)In de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 herhaalde de Europese Raad zijn belofte toe te werken naar een sociaal Europa, zijn vastberadenheid om de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op EU- en nationaal niveau verder te blijven verdiepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

(7)Om haar toezeggingen inzake het streven naar klimaatneutraliteit uit te voeren, is de klimaat- en energiewetgeving van de Unie herzien en gewijzigd om de broeikasgasemissies sneller terug te dringen.

(8)Die wijzigingen zullen verschillende economische en sociale gevolgen hebben voor de verschillende sectoren van de economie, voor de burgers en voor de lidstaten. Met name de opname van broeikasgasemissies van gebouwen en het wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 31 moet een aanvullende economische stimulans zijn om te investeren in vermindering van het verbruik van fossiele brandstoffen en daarmee de emissies van broeikasgassen sneller te reduceren. Dit moet, samen met andere maatregelen, op de middellange tot lange termijn de kosten voor gebouwen en het wegvervoer terugdringen en nieuwe kansen bieden voor investeringen en het scheppen van banen.

(9)Er zijn echter middelen nodig om deze investeringen te financieren. Daarnaast zullen de door huishoudens en vervoergebruikers gedragen kosten voor verwarming, koeling en koken, respectievelijk voor het wegvervoer, waarschijnlijk al toenemen voor die investeringen zijn gedaan, aangezien brandstofleveranciers, voor wie de verplichtingen in het kader van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer gelden, de kosten van koolstof zullen doorberekenen aan de consumenten.

(10)De prijsstijging van fossiele brandstoffen kan disproportionele gevolgen hebben voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, die een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden, in bepaalde regio’s geen toegang tot alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen hebben en wellicht niet de financiële mogelijkheden hebben om in de reductie van hun fossielebrandstofverbruik te investeren.

(11)Om de transitie rechtvaardig en inclusief te maken en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, moet een deel van de opbrengsten die door de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG worden gegenereerd, worden gebruikt om de sociale gevolgen van die opneming aan te pakken.

(12)De bestaande mate van energiearmoede maakt dit nog relevanter. Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen toegang hebben tot essentiële energiediensten, zoals verwarming en, ook gezien de stijgende temperaturen, koeling. Ongeveer 34 miljoen Europeanen hebben aangegeven dat zij in 2018 niet in staat waren hun woning voldoende te verwarmen, en 6,9 % van de bevolking van de Unie heeft in een EU-brede enquête in 2019 32 aangegeven voldoende verwarming van hun woning niet te kunnen betalen. Volgens schattingen van de waarnemingspost voor energiearmoede verkeren in totaal meer dan 50 miljoen huishoudens in de Europese Unie in energiearmoede. Energiearmoede is dan ook een grote uitdaging voor de Unie. Hoewel sociale tarieven of rechtstreekse inkomenssteun op de korte termijn uitkomst kunnen bieden voor huishoudens die in energiearmoede verkeren, kunnen duurzame oplossingen alleen worden bereikt met gerichte structurele maatregelen, zoals met name energiebesparende renovaties.

(13)Daarom moet een sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) worden opgericht om de lidstaten van middelen te voorzien om hun beleid voor het aanpakken van de sociale gevolgen voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers als gevolg van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer te ondersteunen. Dit moet met name worden gerealiseerd door ondersteuning van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers zoals tijdelijke inkomenssteun, maatregelen en investeringen om hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen door middel van energie-efficiëntere gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en hen betere toegang te verlenen tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer.

(14)Elke lidstaat moet daartoe een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) aan de Commissie voorleggen. Met die plannen moeten twee doelstellingen worden nagestreefd. Ten eerste moeten zij ervoor zorgen dat kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers over de nodige middelen beschikken om investeringen in energie-efficiëntie, in het koolstofvrij maken van verwarming en koeling, en in emissievrije of emissiearme voertuigen en mobiliteit te financieren. Ten tweede moeten zij ervoor zorgen dat de gevolgen van de toegenomen kosten van fossiele brandstoffen voor de kwetsbaarsten worden verzacht, en dat energie- en vervoersarmoede tijdens de overgangsperiode totdat dergelijke investeringen zijn gedaan daarmee worden voorkomen. Die plannen moeten een investeringscomponent hebben waarin de langetermijnoplossing om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen, wordt gestimuleerd, en kunnen ook andere maatregelen omvatten, waaronder tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun om de negatieve gevolgen voor inkomens op de korte termijn te verlichten.

(15)De lidstaten zijn het beste in staat om, in overleg met regionale overheden, plannen op te stellen en uit te voeren die afgestemd en gericht zijn op hun lokale, regionale en nationale omstandigheden, zoals bestaande beleidsmaatregelen op de relevante gebieden en het geplande gebruik van andere relevante EU-middelen. Zo kan het beste rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan omstandigheden, de specifieke kennis van lokale en regionale overheden, onderzoek en innovatie, arbeidsverhoudingen, structuren voor sociale dialoog en nationale tradities, en kan worden bijgedragen aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de steun aan kwetsbaren.

(16)Voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit is het essentieel dat de maatregelen en investeringen in het bijzonder worden gericht op energiearme of kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers. Ondersteunende maatregelen ter bevordering van de reductie van broeikasgasemissies zouden de lidstaten moeten helpen bij het aanpakken van de sociale gevolgen van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en het wegvervoer.

(17)In afwachting van het effect van die investeringen op het terugdringen van kosten en emissies, zou doelgerichte rechtstreekse inkomenssteun voor de meest kwetsbaren bijdragen aan een rechtvaardige transitie. Dergelijke steun moet worden gezien als een tijdelijke maatregel die gepaard gaat met het koolstofvrij maken van de huisvestings- en vervoersectoren. Die steun zou niet permanent moeten zijn, aangezien de onderliggende oorzaken van energie- en vervoersarmoede er niet mee worden aangepakt. Dergelijke steun mag alleen betrekking hebben op de rechtstreekse gevolgen van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet op elektriciteits- of verwarmingskosten als gevolg van de opneming van elektriciteits- en warmteproductie in het toepassingsgebied van die richtlijn. Dergelijke rechtstreekse inkomenssteun mag slechts tijdelijk subsidiabel zijn.

(18)Gezien het belang van het aanpakken van de klimaatverandering overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de verbintenis ten aanzien van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, moeten de in het kader van deze verordening ondernomen acties bijdragen tot verwezenlijking van de doelstelling om 30 % van alle uitgaven van het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 aan het mainstreamen van klimaatdoelstellingen te besteden, en tot de ambitie om 10 % van de jaarlijkse uitgaven in 2026 en 2027 aan biodiversiteit te besteden, en daarbij rekening te houden met de overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Daarom moet de in bijlage II bij Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad 33 uiteengezette methode worden gebruikt om de uitgaven van het fonds te oormerken. Met het fonds moeten activiteiten worden ondersteund die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied volledig eerbiedigen en voldoen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 34 . Enkel dergelijke maatregelen en investeringen mogen in de plannen worden opgenomen. Maatregelen voor rechtstreekse inkomenssteun moeten in de regel worden beschouwd als maatregelen die een onbeduidend voorzienbaar effect op de klimaatdoelstellingen zullen hebben, en zullen dus in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. De Commissie is voornemens de lidstaten ruim vóór de opstelling van de plannen technische richtsnoeren te verschaffen. Zij zal in die richtsnoeren uitleggen hoe de maatregelen en investeringen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 moeten voldoen. De Commissie is voornemens in 2021 een voorstel te doen voor een aanbeveling van de Raad over hoe de sociale aspecten van de groene transitie moeten worden aangepakt.

(19)Aangezien zij 85 % van de alleenstaande ouders uitmaken, worden vrouwen in het bijzonder getroffen door koolstofbeprijzing. In eenoudergezinnen is de kans op kinderarmoede bijzonder hoog. Bij het opstellen en uitvoeren van de plannen moeten gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen, de mainstreaming van die doelstellingen, en kwesties met betrekking tot toegankelijkheid voor personen met een handicap in aanmerking worden genomen en bevorderd, om ervoor te zorgen niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

(20)De lidstaten moeten hun plannen samen met de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 35 . De plannen moeten de te financieren maatregelen, de geschatte kosten daarvan en de nationale bijdrage daaraan bevatten. Zij moeten ook belangrijke mijlpalen en streefdoelen bevatten om de doeltreffende uitvoering van de maatregelen te beoordelen.

(21)Het fonds en de plannen moeten in overeenstemming zijn met en omkaderd zijn door de door de lidstaten geplande hervormingen en gedane toezeggingen in het kader van de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, en in het kader van Richtlijn [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad [voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie] 36 , het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 37 , het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad 38 , de plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad 39 en de langetermijnrenovatiestrategieën van de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 40 . Ten behoeve van de administratieve efficiëntie moet de informatie in de plannen in voorkomend geval overeenstemmen met de hierboven opgesomde wetgeving en plannen.

(22)De Unie moet de lidstaten bijstaan bij de uitvoering van hun plannen, met financiële middelen uit het sociaal klimaatfonds. Het verwezenlijken van de in de plannen opgenomen mijlpalen en streefdoelen moet een voorwaarde zijn voor betalingen vanuit het sociaal klimaatfonds. Dit maakt het mogelijk op doeltreffende wijze rekening te houden met de nationale omstandigheden en prioriteiten, en tegelijkertijd de financiering te vereenvoudigen, de integratie met andere nationale uitgavenprogramma’s te faciliteren, en het effect en de integriteit van EU-uitgaven te waarborgen.

(23)De financiële middelen van het fonds moeten in beginsel in verhouding staan tot 25 % van de verwachte opbrengsten in de periode 2026-2032 als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. De lidstaten moeten deze opbrengsten overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad 41 als eigen middelen ter beschikking van de Uniebegroting stellen. De lidstaten moeten 50 % van de totale kosten van hun plan zelf financieren. Te dien einde moeten de lidstaten onder meer hun verwachte opbrengsten van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer in het kader van Richtlijn 2003/87/EG aanwenden voor investeringen en maatregelen ter versnelling en verlichting van de noodzakelijke transitie voor burgers die er negatieve gevolgen van ondervinden.

(24)Met het fonds moeten maatregelen worden ondersteund die het beginsel van additionaliteit van Uniefinanciering eerbiedigen. Het fonds mag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in de plaats komen van terugkerende nationale uitgaven.

(25)Met het oog op een efficiënte en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer moeten maatregelen in het kader van deze verordening verenigbaar en complementair zijn met de lopende Unieprogramma’s, waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s moet worden vermeden. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle fasen van het proces zorgen voor doeltreffende coördinatie om de consistentie, de coherentie, de complementariteit en de synergie tussen de financieringsbronnen te waarborgen. Daartoe moeten de lidstaten verplicht worden om, wanneer zij hun plannen bij de Commissie indienen, de relevante informatie over bestaande of geplande Uniefinanciering te presenteren. De financiële steun in het kader van het fonds moet een aanvulling vormen op de in het kader van andere programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De met het fonds gefinancierde maatregelen en investeringen moeten in aanmerking kunnen komen voor financiering uit andere programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.

(26)De betalingen moeten plaatsvinden op basis van een besluit van de Commissie tot goedkeuring van de uitbetaling aan de desbetreffende lidstaat. Daarom moet worden afgeweken van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad 42 , zodat de betalingstermijn kan ingaan op de datum waarop de Commissie de desbetreffende lidstaat van dat besluit op de hoogte stelt en niet op de datum van ontvangst van een betalingsverzoek.

(27)Om voor transparante controle- en evaluatieregels te zorgen, moet de Commissie de bevoegdheid worden toegekend overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de gemeenschappelijke indicatoren voor voortgangsverslagen vast te stellen en de uitvoering van de plannen te controleren en te evalueren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(28)Het fonds moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, met inbegrip van de doeltreffende preventie en vervolging van fraude, belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten.

(29)Voor een goed financieel beheer, met inachtneming van de resultaatgerichte aard van het fonds, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de vastleggingen in de begroting, betalingen, en de schorsing en invordering van middelen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun. De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het gebruik van middelen voor met het fonds ondersteunde maatregelen voldoet aan het toepasselijke Unierecht en nationaal recht. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke steun in voorkomend geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de EU wordt verleend. Meer bepaald moeten zij ervoor zorgen dat fraude, corruptie en belangenconflicten worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd, en dat dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s wordt voorkomen. Schorsing en beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, alsook verlaging en terugvordering van de financiële toewijzing, moeten mogelijk zijn wanneer de desbetreffende lidstaat het plan niet op bevredigende wijze heeft uitgevoerd, of in het geval van ernstige onregelmatigheden, te weten fraude, corruptie en belangenconflicten in verband met de met het fonds ondersteunde maatregelen, of een ernstige niet-nakoming van een verplichting in het kader van overeenkomsten die verband houden met financiële steun. Er moeten passende procedures op tegenspraak worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het besluit van de Commissie over de schorsing en invordering van uitbetaalde bedragen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, het recht van de lidstaten om opmerkingen in te dienen onverlet laat.

(30)De Commissie moet ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie op doeltreffende wijze worden beschermd. Hoewel het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf is ervoor te zorgen dat het fonds in overeenstemming met het relevante Unie- en nationaal recht wordt uitgevoerd, moet de Commissie in dat verband voldoende waarborgen van de lidstaten kunnen krijgen. Daartoe moeten de lidstaten bij de uitvoering van het fonds voor een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem zorgen en moeten zij ten onrechte uitbetaalde of verkeerd gebruikte bedragen terugvorderen. In dat verband moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen. De lidstaten moeten gegevens en informatie in gestandaardiseerde categorieën verzamelen, registreren en in een elektronisch systeem opslaan om ernstige onregelmatigheden (fraude, corruptie en belangenconflicten) met betrekking tot de met het fonds ondersteunde maatregelen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie moet een informatie- en toezichtsysteem beschikbaar stellen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te hebben tot deze gegevens en informatie en deze te analyseren, met het oog op verplichte toepassing door de lidstaten.

(31)De Commissie, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de Europese Rekenkamer en in voorkomend geval het Europees Openbaar Ministerie (EOM) moeten het informatie- en toezichtsysteem binnen hun respectieve bevoegdheden en rechten kunnen gebruiken.

(32)De lidstaten en de Commissie moeten persoonsgegevens alleen kunnen verwerken als dat nodig is om te zorgen voor kwijting, audits en controles, informatie, communicatie en publiciteit met betrekking tot het gebruik van middelen in verband met maatregelen voor de uitvoering van het fonds. De persoonsgegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 43 of Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 44 , naargelang van toepassing.

(33)Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 45 en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 46 , (Euratom, EG) nr. 2185/96 47 en (EU) 2017/1939 48 van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, daaronder begrepen maatregelen ter voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van fraude, corruptie en belangenconflicten, alsmede, in voorkomend geval, door oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder heeft het OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie, belangenconflicten of enige andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad worden geschaad 49 . Personen of entiteiten die middelen uit de Uniebegroting ontvangen, moeten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, het OLAF, de Europese Rekenkamer, en, ten aanzien van de lidstaten die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 deelnemen aan de nauwere samenwerking, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de besteding van financiële middelen uit de Uniebegroting gelijkwaardige rechten verlenen.

(34)De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Met deze regels, die zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, wordt met name de procedure bepaald voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en wordt voorzien in controle van de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde regels omvatten eveneens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de begroting van de Unie,



HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en doelstellingen

Het sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) wordt opgericht.

Met het fonds worden de lidstaten ondersteund bij de financiering van de maatregelen en investeringen die zijn opgenomen in hun sociale klimaatplannen (hierna “de plannen” genoemd).

De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen komen ten goede aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers die kwetsbaar zijn en in het bijzonder worden getroffen door de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en met name aan huishoudens die in energiearmoede verkeren en burgers (in afgelegen en plattelandsgebieden) zonder openbaarvervoersalternatief voor privévoertuigen.

De algemene doelstelling van het fonds is bij te dragen tot de transitie naar klimaatneutraliteit door de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken. De specifieke doelstelling van het fonds is het ondersteunen van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers door middel van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en voor betere toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te zorgen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.“renovatie van gebouwen”: iedere vorm van renovatie met betrekking tot energie, met inbegrip van de isolatie van de bouwschil (dat wil zeggen: muren, dak en vloeren), het vervangen van ramen, het vervangen van verwarmings-, koel- en kooktoestellen en de installatie van hernieuwbare energieopwekking ter plaatse;

2.“energiearmoede”: energiearmoede zoals gedefinieerd in artikel 2, punt [49], van Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad 50 ;

3.“geschatte totale kosten van het plan”: geschatte totale kosten van de maatregelen en investeringen die in het ingediende plan zijn opgenomen;

4.“financiële toewijzing”: niet-terugbetaalbare financiële steun vanuit het fonds die aan een lidstaat is of kan worden toegewezen;

5.“huishouden”: particulier huishouden als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad 51 ;

6.“mijlpaal”: kwalitatieve verwezenlijking om de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van een maatregel of een investering te meten;

7.“streefdoel”: kwantitatieve verwezenlijking om de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van een maatregel of een investering te meten;

8.“hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 52 ;

9.“micro-onderneming”: onderneming waar minder dan tien personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie 53 , niet meer dan 2 miljoen EUR bedraagt;

10.“vervoergebruikers”: huishoudens of micro-ondernemingen die gebruikmaken van verschillende vervoers- en mobiliteitsopties;

11.“kwetsbare huishoudens”: huishoudens die in energiearmoede verkeren, of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om het gebouw waarin zij wonen te renoveren;

12.“kwetsbare micro-ondernemingen”: micro-ondernemingen die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om hun bedrijfsgebouw te renoveren;

13.“kwetsbare vervoergebruikers”: vervoergebruikers, met inbegrip van vervoergebruikers uit huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om emissievrije of emissiearme voertuigen te kopen of over te stappen op alternatieve duurzame vervoermiddelen, met inbegrip van openbaar vervoer, met name in afgelegen en plattelandsgebieden.

HOOFDSTUK II

SOCIALE KLIMAATPLANNEN

Artikel 3

Sociale klimaatplannen

1.Elke lidstaat dient een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) bij de Commissie in, samen met de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig de procedure en het tijdschema in dat artikel. Het plan bevat een samenhangend pakket maatregelen en investeringen om de gevolgen van koolstofbeprijzing voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers aan te pakken, teneinde betaalbare verwarming, koeling en mobiliteit te waarborgen en tegelijkertijd de nodige maatregelen om de klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, te begeleiden en te versnellen.

2.Het plan kan ook nationale maatregelen bevatten waarmee tijdelijk rechtstreekse inkomenssteun wordt verleend aan kwetsbare huishoudens en huishoudens die kwetsbare vervoergebruikers zijn, teneinde de gevolgen van de prijsstijging van fossiele brandstoffen als gevolg van de opname van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG te verlichten.

3.Het plan bevat nationale projecten ter financiering van:

a)maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verhogen, om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie uit te voeren, om gebouwen te renoveren en om de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van energieopwekking uit hernieuwbare bronnen;

b)maatregelen en investeringen om het gebruik van emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te bevorderen.

Artikel 4

Inhoud van de sociale klimaatplannen

1.De sociale klimaatplannen bevatten met name de volgende elementen:

a)concrete maatregelen en investeringen overeenkomstig artikel 3 om de in punt c) van dit lid bedoelde gevolgen te verlichten, samen met een toelichting over de wijze waarop daarmee doeltreffend wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen binnen het algehele kader van het relevante beleid van de lidstaat;

b)de concrete begeleidende maatregelen die nodig zijn om de maatregelen en investeringen van het plan te verwezenlijken en de in punt c) bedoelde gevolgen te verlichten, alsook informatie over bestaande of geplande financiering van maatregelen en investeringen vanuit andere Unie-, internationale, openbare of particuliere bronnen;

c)een inschatting van de waarschijnlijke gevolgen van de prijsstijging voor huishoudens, met name voor de incidentie van energiearmoede, voor micro-ondernemingen en voor vervoergebruikers, in het bijzonder met inbegrip van een schatting van het aantal en een identificatie van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers; die gevolgen worden, naar behoren uitgesplitst naar regio, geanalyseerd, waarbij rekening wordt gehouden met factoren als toegang tot openbaar vervoer en basisdiensten, en de meest getroffen gebieden, met name afgelegen en plattelandsgebieden, worden geïdentificeerd;

d)indien het plan maatregelen als bedoeld in artikel 3, lid 2, bevat: de criteria voor de identificatie van in aanmerking komende eindontvangers, een indicatie van de beoogde termijn voor de desbetreffende maatregelen, en de rechtvaardiging daarvan op basis van een kwantitatieve schatting en een kwalitatieve toelichting van de wijze waarop de maatregelen van het plan naar verwachting de energie- en vervoersarmoede en de kwetsbaarheid van huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers voor prijsstijgingen van brandstof voor wegvervoer en verwarming zullen verkleinen;

e)de beoogde mijlpalen en streefdoelen, en een indicatief tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen en investeringen die uiterlijk op 31 juli 2032 moeten zijn voltooid;

f)de geschatte totale kosten van het plan, vergezeld van een passende verantwoording van die kosten en een toelichting over hoe die in overeenstemming zijn met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staan tot de verwachte effecten van het plan;

g)de beoogde nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten, berekend overeenkomstig artikel 14;

h)een toelichting over de wijze waarop er middels het plan voor wordt gezorgd dat geen van de in het plan opgenomen investeringen of maatregelen ernstige afbreuk doet aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852; de Commissie verstrekt daartoe op het toepassingsgebied van het fonds gerichte technische richtsnoeren aan de lidstaten; voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde maatregelen hoeft geen toelichting te worden verstrekt;

i)de regelingen voor doeltreffende controle en uitvoering van het plan door de desbetreffende lidstaat, met name van de voorgestelde mijlpalen en streefdoelen, met inbegrip van indicatoren voor de uitvoering van maatregelen en investeringen, indien passend de in Aanbeveling 2020/1563 van de Commissie over energiearmoede 54 aangewezen indicatoren, die beschikbaar zijn bij Eurostat en de Europese waarnemingspost voor energiearmoede;

j)voor de voorbereiding en, indien beschikbaar, voor de uitvoering van het plan: een samenvatting van de in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) 2018/1999 en het nationale rechtskader uitgevoerde raadpleging van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het plan tot uiting komt;

k)een toelichting over het systeem van de lidstaat voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn uit het fonds, en de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s.

2.De plannen moeten in overeenstemming zijn met de door de lidstaten ingediende informatie en door de lidstaten gedane toezeggingen in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057, in hun operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1058 55 , in hun herstel- en veerkrachtplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad 56 , in hun langetermijnrenovatiestrategieën overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, en in hun geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999. Zij vormen tevens een aanvulling op de plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad 57 .

3.Tijdens het opstellen van hun plannen kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken een uitwisseling van goede praktijken te organiseren. De lidstaten kunnen tevens om technische ondersteuning verzoeken in het kader van de Elena-faciliteit, als vastgesteld bij een overeenkomst tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank in 2009, of in het kader van het instrument voor technische ondersteuning als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad 58 .

HOOFDSTUK III

STEUN VANUIT HET FONDS VOOR SOCIALE KLIMAATPLANNEN

Artikel 5

Beginselen van het fonds en subsidiabiliteit

1.Met het fonds wordt financiële steun verleend aan de lidstaten om de in hun plannen uiteengezette maatregelen en investeringen te financieren.

2.De steun wordt alleen uitbetaald als de in de plannen uiteengezette mijlpalen en streefdoelen voor de maatregelen en investeringen worden verwezenlijkt. Die mijlpalen en streefdoelen zijn in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Unie en hebben met name betrekking op:

a)energie-efficiëntie;

b)renovatie van gebouwen;

c)emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer;

d)reductie van de broeikasgasemissies;

e)vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, van het aantal kwetsbare micro-ondernemingen en van het aantal kwetsbare vervoergebruikers, ook in afgelegen en plattelandsgebieden.

3.Met het fonds worden alleen maatregelen en investeringen ondersteund die voldoen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852.

Artikel 6

In de geschatte totale kosten van de sociale klimaatplannen op te nemen maatregelen en investeringen

1.De lidstaten kunnen de kosten opnemen van maatregelen voor tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun aan kwetsbare huishoudens en kwetsbare huishoudens die vervoergebruikers zijn om de prijsstijging van brandstof voor wegvervoer en verwarming op te vangen. Dergelijke steun neemt geleidelijk af en mag alleen voor de rechtstreekse gevolgen van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer worden gebruikt. Dergelijke rechtstreeks inkomenssteun komt ten laatste tot het verstrijken van de in artikel 4, lid 1, punt d), bedoelde termijnen in aanmerking voor financiering.

2.De lidstaten kunnen de kosten van de volgende maatregelen en investeringen opnemen in de geschatte totale kosten van de plannen, mits die maatregelen en investeringen vooral ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en tot doel hebben om:

a)de renovatie van gebouwen te ondersteunen, vooral voor bewoners van gebouwen met de slechtste milieuprestaties, met inbegrip van financiële steun of fiscale prikkels zoals de mogelijkheid om renovatiekosten van de huur af te trekken, ongeacht de eigendomssituatie van de desbetreffende gebouwen;

b)bij te dragen tot het koolstofvrij maken van gebouwen, met inbegrip van het elektrisch maken van de verwarming en koeling daarvan en het koken daarin en de integratie van hernieuwbare energie die bijdraagt aan het realiseren van energiebesparingen;

c)openbare en particuliere entiteiten te helpen bij het ontwikkelen en realiseren van betaalbare energie-efficiëntieverhogende renovatieoplossingen en passende investeringsinstrumenten, overeenkomstig de sociale doelstellingen van het fonds;

d)toegang te verschaffen tot emissievrije en emissiearme voertuigen en fietsen, onder meer door financiële steun of fiscale prikkels te bieden voor de aanschaf daarvan en voor passende openbare en particuliere infrastructuur, onder meer voor opladen en bijtanken; er wordt voorzien in een tijdschema voor de geleidelijke afbouw van steun voor emissiearme voertuigen;

e)gratis toegang tot of aangepaste tarieven voor openbaar vervoer te bieden, en duurzame mobiliteit op aanvraag en diensten voor gedeelde mobiliteit te bevorderen;

f)openbare en particuliere entiteiten te ondersteunen bij het ontwikkelen van en voorzien in emissievrije en emissiearme mobiliteit en vervoersdiensten, en bij de uitrol van aantrekkelijke actievemobiliteitsopties in plattelands-, eiland-, bergachtige, afgelegen en moeilijk bereikbare gebieden, of in minder ontwikkelde regio’s of gebieden, met inbegrip van minder ontwikkelde voorstedelijke gebieden.

Artikel 7

Niet in de geschatte totale kosten van de sociale klimaatplannen op te nemen maatregelen en investeringen

1.Maatregelen in de vorm van rechtstreekse inkomenssteun uit hoofde van artikel 3, lid 2, van deze verordening aan huishoudens die reeds profiteren van de volgende maatregelen worden niet vanuit het fonds ondersteund en niet meegerekend in de geschatte totale kosten van de plannen:

a)overheidsingrijpen bij de prijsbepaling van brandstoffen die onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallen;

b)overheidsingrijpen bij de prijsbepaling van de gasvoorziening overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/73/EG.

2.Indien de desbetreffende lidstaat in zijn plan aantoont dat het in lid 1 bedoelde overheidsingrijpen de prijsstijging als gevolg van de opneming van de gebouwen- en wegvervoersectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG niet volledig compenseert, kan rechtstreekse inkomenssteun in de geschatte totale kosten worden meegerekend voor het deel van de prijsstijging die niet wordt gecompenseerd.

Artikel 8

Doorgave van uitkeringen aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers

De lidstaten kunnen financiële steun aan andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de geschatte totale kosten opnemen indien die entiteiten maatregelen treffen en investeringen doen die uiteindelijk ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers.

De lidstaten voorzien in de nodige wettelijke en contractuele waarborgen om ervoor te zorgen dat de gehele uitkering terechtkomt bij de huishoudens, micro-ondernemingen vervoergebruikers.

Artikel 9

Begroting

1.De financiële middelen voor uitvoering van het fonds bedragen voor de periode 2025-2027 23 700 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.De financiële middelen voor uitvoering van het fonds bedragen voor de periode 2028-2032 48 500 000 000 EUR in lopende prijzen, mits dat bedrag beschikbaar is in het kader van de jaarlijkse maxima van het toepasselijke meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU.

3.Ook kosten met betrekking tot voorbereidende, toezicht-, controle-, audit- en evaluatiewerkzaamheden ten behoeve van het beheer van het fonds en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan kunnen met de in de leden 1 en 2 genoemde middelen worden gedekt, met name onderzoeken, bijeenkomsten van deskundigen, raadplegingen van belanghebbenden, informatie- en communicatiewerkzaamheden, met inbegrip van inclusieve bewustmakingsacties en institutionele communicatie van de beleidsprioriteiten van de Unie met betrekking tot de doelstellingen van deze verordening, uitgaven met betrekking tot IT-netwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, technologische hulpmiddelen voor institutionele communicatie, en alle andere door de Commissie ten behoeve van het beheer van het fonds gemaakte kosten voor technische en administratieve ondersteuning. Ook de kosten van andere ondersteunende werkzaamheden, zoals kwaliteitsbewaking en de controle van projecten ter plaatse, en de kosten van raadpleging van collega’s en deskundigen ter beoordeling en uitvoering van de subsidiabele acties kunnen tot de uitgaven worden gerekend.

Artikel 10

Middelen vanuit programma’s onder gedeeld beheer en besteding van de middelen

1.Middelen die in gedeeld beheer aan de lidstaten zijn toegewezen kunnen op verzoek van de lidstaten worden overgedragen aan het fonds, mits aan de in de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 vastgestelde voorwaarden is voldaan. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 op directe wijze uit. Die middelen worden uitsluitend ten goede van de desbetreffende lidstaat aangewend.

2.De lidstaten kunnen de beheerautoriteiten van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057, en van de operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1058 opdragen de maatregelen en investeringen die met dit fonds worden gefinancierd uit te voeren indien dat met het oog op de synergieën tussen dit fonds en die Uniefondsen passend is en in overeenstemming is met de doelstellingen van dit fonds. Indien de lidstaten van plan zijn die autoriteiten dat op te dragen, geven zij dit aan in hun plannen.

3.De lidstaten kunnen de betalingen voor aanvullende technische ondersteuning uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EU) 2021/240 en het bedrag van de contante bijdrage van het lidstaatcompartiment overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/523 in hun plan opnemen als deel van de geschatte totale kosten. Die kosten bedragen ten hoogste 4 % van de totale financiële toewijzingen voor het plan, en de desbetreffende, in het plan uiteengezette maatregelen zijn in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 11

Uitvoering

59 De Commissie voert het fonds in direct beheer uit, overeenkomstig de relevante voorschriften als vastgesteld op grond van artikel 322 van het VWEU, met name Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Additionaliteit en aanvullende financiering

1.De steun vanuit het fonds vormt een aanvulling op de in het kader van andere fondsen, programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen kunnen steun ontvangen uit andere fondsen, programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.

2.De steun vanuit het fonds is additioneel en komt niet in de plaats van terugkerende nationale begrotingsuitgaven.

Artikel 13

Maximale financiële toewijzing

1.De maximale financiële toewijzing wordt voor iedere lidstaat berekend overeenkomstig de bijlagen I en II.

2.Iedere lidstaat kan ter uitvoering van zijn plan een aanvraag indienen tot die maximale financiële toewijzing.

Artikel 14

Nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten

1.De lidstaten dragen ten minste voor 50 % bij aan de geschatte totale kosten van hun plannen.

2.De lidstaten gebruiken onder meer de opbrengst van de veiling van hun emissierechten overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG om de nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten van hun plannen te bekostigen.

Artikel 15

Beoordeling door de Commissie

1.De Commissie beoordeelt of het plan, en in voorkomend geval door een lidstaat ingediende wijzigingen van dat plan als bedoeld in artikel 17, in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening. Bij het uitvoering van die beoordeling werkt de Commissie nauw samen met de desbetreffende lidstaat. De Commissie kan opmerkingen indienen of om aanvullende informatie verzoeken. De desbetreffende lidstaat verstrekt de gevraagde aanvullende informatie en kan het plan zo nodig herzien, ook nadat het plan is ingediend. De desbetreffende lidstaat en de Commissie kunnen indien nodig overeenkomen de beoordelingstermijn met een redelijke periode te verlengen.

2.De Commissie beoordeelt de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het plan als volgt.

a)De Commissie houdt voor de beoordeling van de relevantie rekening met de volgende criteria:

i) of het plan een respons vormt op de sociale gevolgen van de vaststelling, bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de desbetreffende lidstaten, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, en op de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de uitdagingen als geïdentificeerd in de beoordelingen door de Commissie van de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan van de desbetreffende lidstaat en van de daarbij geboekte vooruitgang, overeenkomstig artikel 9, lid 3, en de artikelen 13 en 29 van Verordening (EU) 2018/1999, en met de uitdagingen als geïdentificeerd in de overeenkomstig artikel 34 van die verordening gedane aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten met het oog op de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke uitdagingen van en de financiële toewijzingen aan de desbetreffende lidstaat;

ii) of er met het plan naar verwachting voor wordt gezorgd dat geen van de in het plan opgenomen maatregelen of investeringen ernstige afbreuk doet aan milieudoelstellingen, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;

iii) of het plan maatregelen en investeringen bevat waarmee wordt bijgedragen tot de groene transitie, met inbegrip van het aanpakken van uitdagingen als gevolg daarvan, en met name tot het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de mijlpalen van de mobiliteitsstrategie voor 2030;

b)De Commissie houdt voor de beoordeling van de doeltreffendheid rekening met de volgende criteria:

i) of het plan naar verwachting blijvende gevolgen in de desbetreffende lidstaat zal hebben voor de uitdagingen die met het plan worden aangepakt, met name voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en met name huishoudens die in energiearmoede verkeren;

ii) of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen naar verwachting zullen zorgen voor een doeltreffende controle en uitvoering van het plan, met inbegrip van het voorgestelde tijdschema, de mijlpalen en streefdoelen, en de bijbehorende indicatoren;

iii) of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde maatregelen en investeringen samenhangend zijn en voldoen aan de vereisten van Richtlijn [jjjj/nnn] [Voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU], Richtlijn (EU) 2018/2001, Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad 60 , Richtlijn (EU) 2019/1161 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2010/31/EU;

c)De Commissie houdt voor de beoordeling van de efficiëntie rekening met de volgende criteria:

i) of de rechtvaardiging van de lidstaat voor het bedrag aan geschatte totale kosten van het plan redelijk en aannemelijk is, in overeenstemming is met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staat tot de verwachte nationale milieu- en sociale gevolgen;

ii) of met de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen, met inbegrip van de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s, naar verwachting corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn uit het fonds worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd;

iii) of de door de lidstaat voorgestelde mijlpalen en streefdoelen efficiënt zijn met het oog op de reikwijdte, de doelstellingen en de subsidiabele acties van het fonds;

d)De Commissie houdt er voor de beoordeling van de samenhang rekening mee of het plan maatregelen en investeringen bevat die samenhangende acties inhouden.

Artikel 16

Besluit van de Commissie

1.De Commissie neemt, binnen zes maanden na indiening van het plan van een lidstaat overeenkomstig artikel 3, lid 1, van deze verordening en op basis van de beoordeling overeenkomstig artikel 15, in de vorm van een uitvoeringshandeling een besluit over dat plan.

Indien de Commissie een positieve beoordeling afgeeft, bevat dat besluit:

a)de door de lidstaat uit te voeren maatregelen en investeringen, het bedrag aan geschatte totale kosten van het plan, en de mijlpalen en streefdoelen;

b)de financiële toewijzing van de Unie overeenkomstig artikel 13 van deze verordening, die in termijnen wordt uitbetaald nadat de lidstaat alle relevante mijlpalen en streefdoelen die met betrekking tot de uitvoering van het plan zijn geïdentificeerd op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt, mits het in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde bedrag voor de periode 2028-2032 beschikbaar is in het kader van de jaarlijkse maxima van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU;

c)de nationale bijdrage;

d)de regelingen en het tijdschema voor de controle en uitvoering, in voorkomend geval met inbegrip van de nodige maatregelen om aan artikel 20 van deze verordening te voldoen;

e)de relevante indicatoren met betrekking tot het verwezenlijken van de beoogde mijlpalen en streefdoelen;

f)de regelingen om de Commissie volledige toegang te verschaffen tot de relevante onderliggende gegevens.

2.De in lid 1, punt b), bedoelde financiële toewijzing wordt vastgesteld op basis van de geschatte totale kosten van het plan, als voorgesteld door de desbetreffende lidstaat en beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 15, lid 2.

Het bedrag van de financiële toewijzing wordt als volgt vastgesteld:

a)indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, en het bedrag aan geschatte totale kosten van het pakket na aftrek van de nationale bijdrage gelijk is aan of hoger is dan de maximale financiële toewijzing voor de lidstaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, is de financiële toewijzing aan de desbetreffende lidstaat gelijk aan het totale bedrag van de maximale financiële toewijzing als bedoeld in artikel 9;

b)indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, en het bedrag aan geschatte totale kosten van het pakket na aftrek van de nationale bijdrage lager is dan de maximale financiële toewijzing voor de lidstaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, is de financiële toewijzing aan de lidstaat gelijk aan het bedrag van de geschatte totale kosten van het pakket, met aftrek van de nationale bijdrage;

c)indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, maar er bij de beoordeling zwakke punten in de controlesystemen zijn vastgesteld, kan de Commissie eisen dat vóór de eerste betaling aanvullende mijlpalen en streefdoelen worden verwezenlijkt;

d)indien het plan niet op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, worden geen financiële middelen aan de desbetreffende lidstaat toegewezen.

3.Indien de Commissie het plan negatief beoordeelt, bevat het in lid 1 bedoelde besluit de redenen voor die negatieve beoordeling. De desbetreffende lidstaat dient het plan opnieuw in en houdt daarbij rekening met de beoordeling van de Commissie.

Artikel 17

Wijziging van de sociale klimaatplannen

1.Lidstaten die hun sociaal klimaatplan of delen daarvan, met inbegrip van de relevante mijlpalen en streefdoelen, niet langer kunnen realiseren vanwege objectieve omstandigheden, met name vanwege de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, kunnen een voorstel bij de Commissie indienen om de nodige, naar behoren gemotiveerde, wijzigingen in hun plan aan te brengen. De lidstaten kunnen om technische ondersteuning verzoeken bij de voorbereiding van een dergelijk verzoek.

2.De Commissie beoordeelt het gewijzigde plan overeenkomstig artikel 15.

3.Indien de Commissie het gewijzigde plan positief beoordeelt, neemt zij binnen drie maanden na de officiële indiening van het gewijzigde plan door de lidstaat overeenkomstig artikel 16, lid 1, een besluit door middel van een uitvoeringshandeling waarin de redenen voor de positieve beoordeling worden uiteengezet.

4.Indien de Commissie het gewijzigde plan negatief beoordeelt, wijst zij het verzoek binnen de in lid 3 genoemde termijn af, nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden binnen drie maanden na de mededeling van de beoordeling van de Commissie zijn opmerkingen in te dienen.

5.Elke betrokken lidstaat beoordeelt tegen 15 maart 2027 of zijn plan passend is met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG. Die beoordelingen worden bij de Commissie ingediend als deel van de tweejarige voortgangsverslagen als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999.

Artikel 18

Vastlegging van de financiële toewijzing

1.Nadat de Commissie een besluit als bedoeld in artikel 16 heeft genomen, sluit zij tijdig een overeenkomst met de desbetreffende lidstaat, die een individuele juridische verbintenis in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 voor de periode 2025-2027 inhoudt. Die overeenkomst kan ten vroegste een jaar vóór het jaar waarin de veilingen in het kader van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG van start gaan, worden gesloten.

2.De individuele juridische verbintenis voor de periode 2028-2032 wordt alleen gesloten indien de in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde bedragen in het kader van de jaarlijkse maxima van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU beschikbaar zijn.

3.Begrotingsvastleggingen kunnen op totale vastleggingen worden gebaseerd en kunnen waar passend worden opgesplitst in over verschillende jaren gespreide jaarlijkse tranches.

Artikel 19

Voorschriften met betrekking tot betaling van en schorsing en beëindiging van overeenkomsten met betrekking tot financiële toewijzingen

1.Financiële toewijzingen in het kader van dit artikel worden aan de lidstaten uitbetaald nadat zij de relevante afgesproken mijlpalen en streefdoelen in het plan, dat overeenkomstig artikel 16 is goedgekeurd, hebben verwezenlijkt en indien financiering beschikbaar is. Nadat de desbetreffende lidstaat die mijlpalen en streefdoelen heeft verwezenlijkt, dient deze een naar behoren gemotiveerd verzoek tot betaling van de financiële toewijzing bij de Commissie in. De lidstaten dienen dergelijke betalingsverzoeken één- of tweemaal per jaar, uiterlijk op 31 juli, bij de Commissie in.

2.De Commissie beoordeelt onverwijld en ten laatste binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek of de relevante mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 16 bedoelde besluit van de Commissie op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt. Mijlpalen en streefdoelen worden alleen geacht op bevredigende wijze te zijn verwezenlijkt als er door de desbetreffende lidstaat geen maatregelen in verband met eerder verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen zijn teruggedraaid. De Commissie kan worden bijgestaan door deskundigen.

3.Indien de Commissie een positieve beoordeling afgeeft, stelt zij onverwijld een besluit vast waarmee de uitbetaling van de financiële toewijzing overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 wordt goedgekeurd.

4.Indien de Commissie naar aanleiding van de in lid 3 bedoelde beoordeling vaststelt dat de mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 16 bedoelde besluit van de Commissie niet op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt, wordt de betaling van de financiële toewijzing of een deel daarvan geschorst. De desbetreffende lidstaat kan tot uiterlijk een maand na mededeling van de beoordeling van de Commissie opmerkingen indienen.

De schorsing wordt pas opgeheven als de mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 16 bedoelde besluit van de Commissie op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt.

5.In afwijking van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 gaat de betalingstermijn in op de datum van mededeling van het besluit waarmee de uitbetaling aan de desbetreffende lidstaat overeenkomstig lid 3 van dit artikel wordt goedgekeurd, of op de datum waarop de schorsing overeenkomstig lid 4, tweede alinea, van dit artikel wordt opgeheven.

6.Indien de mijlpalen en streefdoelen binnen zes maanden na de schorsing niet op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt, verlaagt de Commissie het bedrag aan financiële toewijzingen naar rato, nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden binnen twee maanden na mededeling van haar conclusies zijn opmerkingen in te dienen.

7.Indien de desbetreffende lidstaat binnen twaalf maanden na de datum van de sluiting van de desbetreffende in artikel 18 bedoelde overeenkomsten geen concrete vorderingen ten aanzien van de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen heeft gemaakt, beëindigt de Commissie de desbetreffende in artikel 18 bedoelde overeenkomsten en trekt zij het bedrag van de financiële toewijzing in. De Commissie neemt een beslissing over het beëindigen van in artikel 18 bedoelde overeenkomsten nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen binnen twee maanden na mededeling van haar beoordeling van de vraag of er al dan niet concrete vooruitgang is geboekt, in te dienen.

Artikel 20

Bescherming van de financiële belangen van de Unie 

1.De lidstaten nemen, als de begunstigden van middelen in het kader van het fonds, bij de uitvoering van het fonds alle maatregelen die passend zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen en te waarborgen dat het gebruik van de middelen voor de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen in overeenstemming met het toepasselijke Unie- en nationale recht geschiedt, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten. Daartoe voorzien de lidstaten in een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem, zoals in detail beschreven in bijlage III, en in de terugvordering van ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte bedragen. De lidstaten kunnen een beroep doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen.

2.In de in artikel 18 bedoelde overeenkomsten worden de volgende verplichtingen van de lidstaten vastgesteld:

a)regelmatig controleren of de verstrekte financiering naar behoren is en wordt gebruikt in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften, en of maatregelen of investeringen van het plan naar behoren zijn uitgevoerd in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten;

b)passende maatregelen treffen om fraude, corruptie en belangenconflicten als gedefinieerd in artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 die de financiële belangen van de Unie schaden, te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en juridische stappen nemen om middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven terug te vorderen, ook als dat in het kader van een maatregel of investering van het plan is gebeurd;

c)een verzoek tot betaling vergezeld laten gaan van:

i) een beheersverklaring dat de middelen voor hun beoogde doel zijn gebruikt, dat de bij het betalingsverzoek ingediende informatie volledig, accuraat en betrouwbaar is en dat de controlesystemen waarin is voorzien de nodige garantie bieden dat de middelen in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften zijn beheerd, met name voorschriften ter voorkoming van belangenconflicten, fraude, corruptie en dubbele financiering vanuit het fonds en andere programma’s van de Unie, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, en

ii) een samenvatting van de in overeenstemming met internationaal geaccepteerde auditnormen uitgevoerde audits, inclusief de reikwijdte van die audits wat betreft het uitgegeven bedrag en de periode, en een analyse van de vastgestelde zwakke punten en eventuele corrigerende acties;

a)ten behoeve van audit en controle en om te zorgen voor vergelijkbare informatie over het gebruik van middelen voor de maatregelen en investeringen die in het kader van het plan worden uitgevoerd, de volgende categorieën gegevens in een elektronisch systeem verzamelen, registreren en opslaan, en de toegang tot die gegevens waarborgen:

i) de naam van de eindontvanger van de middelen, zijn btw-nummers of fiscale identificatienummers, en het bedrag aan financiële toewijzing vanuit het fonds;

ii) de waarde van de opdracht(en) en, indien de eindontvanger van de middelen overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht inzake overheidsaanbestedingen een aanbestedende dienst is: de naam van de contractant(en) en de onderaannemer(s) en hun btw-nummer(s) of fisca(a)l(e) identificatienummer(s);

iii) voorna(a)m(en), achterna(a)m(en), geboortedatum en btw-nummer(s) of fisca(a)l(e) identificatienummer(s) van de uiteindelijke begunstigde(n) van de ontvanger van de middelen of de contractant, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6), van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 61 ;

iv) indien van toepassing: een lijst van in het kader van het fonds uitgevoerde maatregelen en investeringen, het totale bedrag aan overheidsfinanciering van die maatregelen en investeringen, en het bedrag dat vanuit andere vanuit de Uniebegroting gefinancierde fondsen wordt betaald;

b)de Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM expliciet toestaan hun in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgelegde rechten uit te oefenen, en alle eindontvangers van uitbetaalde middelen voor de uitvoering van maatregelen en investeringen van het plan, of alle andere personen of entiteiten die bij de uitvoering daarvan betrokken zijn, verplichten de Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM expliciet toe te staan hun in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgelegde rechten uit te oefenen, alsook vergelijkbare verplichtingen opleggen aan alle eindontvangers van de uitbetaalde middelen;

c)het bijhouden van gegevens overeenkomstig artikel 132 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

3.De lidstaten en de Commissie verwerken de in lid 2, punt d), van dit artikel bedoelde persoonsgegevens ten behoeve van en gedurende kwijtings-, audit-, controle-, informatie-, communicatie- en publiciteitsactiviteiten met betrekking tot het gebruik van middelen voor de uitvoering van de in artikel 18 bedoelde overeenkomsten. De persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 of Verordening (EU) 2018/1725, naargelang van toepassing. Het fonds is in het kader van de procedure voor het aan de Commissie verlenen van kwijting overeenkomstig artikel 319 van het VWEU onderworpen aan verslaglegging in het kader van de in artikel 247 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 genoemde geïntegreerde financiële en verantwoordingsverslagen en met name afzonderlijk in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag.

4.De Commissie stelt een geïntegreerd en interoperabel informatie- en toezichtsysteem ter beschikking aan de lidstaten, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument om toegang te hebben tot de relevante gegevens en deze te analyseren. De lidstaten gebruiken dit instrument voor audits en controles om dubbele financiering te voorkomen, en om fraude, corruptie en belangenconflicten met betrekking tot de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM kunnen het instrument gebruiken binnen het kader van hun bevoegdheden en rechten als bedoeld in lid 2, punt d), van dit artikel.

5.De in artikel 18 bedoelde overeenkomsten voorzien ook in het recht van de Commissie om, in geval van fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden en die niet door de lidstaten zijn gecorrigeerd, of in geval van ernstige niet-nakoming van een uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichting, de steun vanuit het fonds naar rato te verlagen en aan de Uniebegroting verschuldigde bedragen terug te vorderen.

De Commissie neemt bij het nemen van een besluit over het bedrag van de terugvordering en de verlaging het evenredigheidsbeginsel in acht en houdt rekening met de ernst van de fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden of van de niet-nakoming een verplichting. De lidstaat wordt in de gelegenheid gesteld zijn opmerkingen in te dienen voordat de steun wordt verlaagd.

HOOFDSTUK IV
COMPLEMENTARITEIT, TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 21

Coördinatie en complementariteit

In overeenstemming met hun respectieve verantwoordelijkheden bevorderen de Commissie en de betrokken lidstaten synergieën en zorgen zij voor doeltreffende coördinatie tussen het fonds en andere Unieprogramma’s en -instrumenten, onder meer het InvestEU-programma, het instrument voor technische ondersteuning, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en de onder Verordening (EU) 2021/1060 vallende fondsen. Ten dien einde:

a)zorgen zij voor complementariteit, synergie, samenhang en consistentie tussen verschillende instrumenten op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;

b)optimaliseren zij coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen, en

c)zorgen zij voor nauwe samenwerking tussen de instanties die op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau voor de uitvoering en de controle verantwoordelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken.

Artikel 22 
Informatie, communicatie en publiciteit

1.De lidstaten maken de in artikel 20, lid 2, punt d), i), ii) en iv), van deze verordening bedoelde gegevens openbaar en houden deze gegevens bij op één enkele website en in een open, machineleesbaar formaat als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad 62 waarmee de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt. De in artikel 20, lid 2, punt d), i) en ii), van deze verordening bedoelde informatie wordt niet openbaar gemaakt in gevallen als bedoeld in artikel 38, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of als de betaalde rechtstreekse inkomenssteun minder dan 15 000 EUR bedraagt.

2.De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

3.De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, de op grond van deze verordening ondernomen acties en de resultaten ervan, en doet dit in voorkomend geval en indien de nationale autoriteiten daarmee instemmen door middel van gezamenlijke communicatieactiviteiten met de nationale autoriteiten en de vertegenwoordigingen van het Europees Parlement en van de Commissie in de desbetreffende lidstaat.

Artikel 23

Toezicht op de uitvoering

1.Elke betrokken lidstaat brengt tweejaarlijks verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van zijn plan als onderdeel van zijn geïntegreerd nationaal voortgangsverslag over energie en klimaat als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, en in overeenstemming met artikel 28 van die verordening. De betrokken lidstaten nemen het volgende in hun voortgangsverslag op:

a)gedetailleerde kwantitatieve informatie over het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert;

b)in voorkomend geval gedetailleerde informatie over de vooruitgang in de richting van de nationale indicatieve doelstelling om het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert te verlagen;

c)gedetailleerde informatie over de resultaten van de maatregelen en investeringen van het plan;

d)ingediende informatie over broeikasgasbeleidslijnen en -maatregelen en prognoses, en over energiearmoede, op grond van artikel 18, respectievelijk artikel 24, van Verordening (EU) 2018/1999;

e)in het kader van de langetermijnrenovatiestrategieën overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU ingediende informatie;

f)in 2027: een beoordeling van het in artikel 17, lid 5, bedoelde plan met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG;

g)informatie over wijzigingen van hun plan overeenkomstig artikel 17.

2.De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van het fonds en meet de mate waarin de doelstellingen ervan worden verwezenlijkt. Het toezicht op de uitvoering wordt gericht op en staat in verhouding tot de activiteiten die in het kader van het fonds worden uitgevoerd.

3.Met haar prestatieverslagleggingsysteem waarborgt de Commissie dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering van de activiteiten in het kader van het fonds op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van Uniefinanciering.

4.De Commissie wordt bij artikel 25 de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen om de gemeenschappelijke indicatoren voor voortgangsverslagen vast te stellen, te controleren en te evalueren, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen.

HOOFDSTUK V
SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Evaluatie en herziening van het fonds

1.Uiterlijk op 1 juli 2028 verstrekt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een evaluatieverslag over de uitvoering en het functioneren van het fonds.

2.Uiterlijk op 31 december 2033 verstrekt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag.

3.In het evaluatieverslag wordt met name beoordeeld in hoeverre de in artikel 1 genoemde doelstellingen van het fonds zijn verwezenlijkt, of de middelen efficiënt zijn gebruikt en wat de toegevoegde waarde van de Unie was. In het evaluatieverslag wordt nagegaan of alle in artikel 6 genoemde doelstellingen en acties nog relevant zijn met het oog op de effecten op broeikasgasemissies van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer op grond van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG en van de nationale maatregelen die zijn genomen om aan de bindende broeikasgasemissiereducties door de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 63 te voldoen. In het evaluatieverslag wordt ook nagegaan of de financiële middelen van het fonds nog passend zijn met het oog op de mogelijke ontwikkelingen met betrekking tot het veilen van emissieruimten in het kader van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer op grond van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG en andere relevante overwegingen.

4.Indien passend gaat het evaluatieverslag vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.

5.Het ex-postevaluatieverslag bestaat uit een algemene beoordeling van het fonds en bevat informatie over de effecten ervan.

Artikel 25

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 23, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegaties te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 23, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de datum waarop de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om te voldoen aan Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad 64 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

1.4.4.Prestatie-indicatoren

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.2.1.    Geraamde personeelsbehoeften

3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.4.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een sociaal klimaatfonds

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

Milieu en klimaatactie, energiearmoede, bevordering van energie-efficiëntie en -besparing, bevordering van duurzame vervoermiddelen

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

 een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie 65  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

De algemene doelstelling van het fonds is bij te dragen tot de transitie naar klimaatneutraliteit door de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

De specifieke doelstelling van het fonds is het ondersteunen van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers door middel van maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren bijvoorbeeld de renovatie van gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en de financiering van het gebruik van emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de bijgewerkte algehele EU-doelstelling om de broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van 1990, door de nodige investeringen te ondersteunen en de sociale gevolgen voor de kwetsbaarste groepen te verlichten.

De middelen van het fonds moeten worden verstrekt aan de lidstaten om hun maatregelen en investeringen te ondersteunen voor het energie-efficiënter maken en renoveren van gebouwen en de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en om emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te financieren.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.

Outputindicatoren

Indicator 1: aantal door de Commissie goedgekeurde plannen

Indicator 2: totale financiële toewijzing aan de plannen

Resultaatindicatoren:

Indicator 3: aantal uitgevoerde plannen

Impactindicatoren:

Indicator 4: in de plannen opgenomen doelstellingen die zijn verwezenlijkt

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Elke lidstaat moet voldoen aan de in de verordening uiteengezette vereisten. De sociale onevenwichtigheden tussen en binnen de lidstaten bij het streven naar het verwezenlijken van de bijgewerkte doelstelling van 55 % reductie van de nettobroeikasgasemissies in vergelijking met 1990 worden zo verkleind, met name wat betreft de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer.

Het fonds kan van 2025 tot en met 2032 worden gebruikt.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Redenen voor maatregelen op EU-niveau (ex ante)

De klimaatverandering is een grensoverschrijdende uitdaging; actie op EU-niveau kan nationale beleidsinstrumenten aanvullen en versterken. Het verhogen van het EU-streefcijfer voor broeikasgasemissiereductie tegen 2030 zal gevolgen hebben voor veel sectoren in de hele economie van de EU. Daarom is zowel een gecoördineerd optreden als financiële steun op EU-niveau onontbeerlijk. Overeenkomstig artikel 191, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet het beleid van de Unie op milieugebied bijdragen tot behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, alsook tot bevordering op internationaal niveau van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en met name de bestrijding van de klimaatverandering. Het milieubeleid van de Unie is gericht op een hoog beschermingsniveau, rekening houdend met de verschillende situaties in de verschillende regio’s van de Unie.

Daarnaast is het beleid van de Unie op het gebied van energie overeenkomstig artikel 194, lid 1, punt c), van het VWEU er, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, met name op gericht energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren.

Ook de situatie van kwetsbare vervoergebruikers moet met het fonds worden aangepakt. Daarom moeten met het fonds maatregelen worden ondersteund waarmee hun toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en vervoersoplossingen, met inbegrip van openbaar vervoer, wordt gefaciliteerd, en waarmee dus wordt bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het gemeenschappelijke vervoerbeleid overeenkomstig artikel 91, lid 1, punt d), van het VWEU.

Het fonds is opgericht om de sociale lasten van emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer te verlichten door de maatregelen en investeringen van de lidstaten te ondersteunen bij het energie-efficiënter maken en renoveren van gebouwen en de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en om het gebruik van emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te financieren.

Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (ex post)

De financiële steun vanuit het fonds wordt op een eerlijke en rechtvaardige manier verdeeld om de sociale gevolgen voor de kwetsbaarste groepen EU-burgers in alle lidstaten aan te pakken. Om financiering te ontvangen, moeten de lidstaten sociale klimaatplannen vaststellen waarin de activiteiten (maatregelen en investeringen) die zij met het fonds willen financieren, worden opgesomd. De financiering vanuit de Uniebegroting is vooral gericht op activiteiten waarvan de doelstellingen niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kunnen worden verwezenlijkt (noodzakelijkheidstoetsing) en waarbij optreden van de Unie een meerwaarde kan bieden ten opzichte van het optreden van de afzonderlijke lidstaten. Actie op Unieniveau is nodig om een passend respons op de maatschappelijke uitdagingen als gevolg van emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer te coördineren (effectiviteitstoets). Deze doelstelling kan niet in voldoende mate worden verwezenlijkt door afzonderlijk optreden van de lidstaten, terwijl ingrijpen van de Unie een meerwaarde kan bieden door een instrument op te zetten dat gericht is op de financiële ondersteuning van de lidstaten voor het ontwerpen en uitvoeren van de nodige maatregelen en investeringen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Het fonds bouwt voort op opgedane ervaringen bij de uitvoering van andere Uniefinanciering. Bij de oprichting en uitvoering van het fonds wordt rekening gehouden met de belangrijkste beginselen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

De doelstelling van klimaatneutraliteit in de Europese Green Deal en de Europese klimaatwet, alsook de gelijktijdige groene en digitale transitie, zijn belangrijke prioriteiten van de Europese Unie. Met het “Klaar voor 55”-pakket, NextGenerationEU en het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 wordt bijgedragen aan de door de EU nagestreefde gelijktijdige groene en digitale transitie. Door deze beleidslijnen te combineren, wordt de economische crisis na de COVID-19-pandemie aangepakt, en wordt de overschakeling op een schone en duurzame economie, waarin klimaatactie en economische groei worden gecombineerd, versneld.

Dit voorstel maakt deel uit van het klimaat- en energiepakket “Klaar voor 55”. De algehele doelstelling van het pakket is de Uniewetgeving in overeenstemming te brengen met de verhoogde klimaatambitie van de EU. Alle initiatieven van het pakket hangen nauw met elkaar samen, en elk initiatief is afhankelijk van de opzet van de andere initiatieven. Dit wetgevingsvoorstel vult de andere voorstellen van het pakket aan en is daarmee verenigbaar.

Het fonds wordt gefinancierd in het kader van rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) van het meerjarig financieel kader, en als deel van cluster 9 (Milieu- en klimaatactie) volgens de nomenclatuur van de jaarbegroting.

De omvang van het sociaal klimaatfonds moet in beginsel overeenkomen met 25 % van de verwachte opbrengsten als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. De Commissie zal binnenkort een voorstel tot wijziging van het eigenmiddelenbesluit doen, op grond waarvan de lidstaten die opbrengsten als eigen middelen ter beschikking van de Uniebegroting moeten stellen.

Eenzelfde bedrag als het voornoemde aandeel zal ter ondersteuning van het fonds vanuit het meerjarig financieel kader beschikbaar zijn. De Commissie zal daartoe binnenkort een voorstel tot gerichte herziening van het meerjarig financieel kader doen om de maximale vastleggingskredieten van rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) in 2025 met 2 176 miljoen EUR, in 2026 met 9 132 miljoen EUR en in 2027 met 8 786 miljoen EUR (in prijzen van 2018) te verhogen.

Gezien het feit dat de voorgestelde verhogingen van de maximale vastleggingen tot een gelijkwaardige toename van de betalingsbehoeften zullen leiden, stelt de Commissie voor het betalingsmaximum voor de jaren 2025, 2026 en 2027 met dezelfde bedragen te verhogen.

Wat betreft synergieën met andere instrumenten is de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waarmee de lidstaten reeds maatregelen voor terugdringing van de energiearmoede kunnen financieren, het meest relevant. De laatste financiering aan lidstaten in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt eind 2026 uitbetaald. Daarom vult dit sociaal klimaatfonds die faciliteit zowel qua tijd als qua reikwijdte aan, waarbij de nadruk wordt gelegd op de kwetsbaarsten. Het Fonds voor een rechtvaardige transitie en vooral het deel daarvan dat vanuit NextGenerationEU wordt gefinancierd, loopt eveneens kort na het begin van het sociaal klimaatfonds op zijn einde.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

Het fonds zal complementair zijn en er zal worden gezorgd voor synergieën met andere Unieprogramma’s, met name met de projecten die vanuit de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gefinancierd.

Het fonds zal, op basis van de sociale klimaatplannen van de lidstaten, voorzien in niet-terugbetaalbare financiële steun om nationale regelingen ter ondersteuning van huishoudens met een laag inkomen te medefinancieren, met name door investeringen te ondersteunen en waar nodig door middel van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf 2025 tot en met 2032 voor vastleggingskredieten en vanaf 2025 tot en met 2032 voor betalingskredieten

 onbeperkte geldigheidsduur

◻ uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ, gevolgd door een volledige uitvoering

1.7.Beheersvorm(en) 66  

 Direct beheer door de Commissie

⌧ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie

◻ door de uitvoerende agentschappen

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

◻ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke organen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

n.v.t.

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Om toezicht te houden op de prestaties bij de uitvoering van het fonds, wordt een systeem voor het aanvragen en doen van betalingen vanuit het fonds opgezet.

Om middelen vanuit het fonds te ontvangen, moeten de lidstaten de te financieren maatregelen en investeringen in hun sociale klimaatplannen (hierna “de plannen” genoemd) uiteenzetten. De Commissie moet die plannen beoordelen en kan die slechts goedkeuren na een positieve beoordeling van hun relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang. Uitbetaling van de financiële toewijzing volgt op het verwezenlijken van de mijlpalen en streefdoelen die met de desbetreffende lidstaat zijn afgesproken. De termijnen voor indiening van de plannen en de cycli voor voortgangsverslagen zijn afgestemd op de actualisering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999.

Daarom kunnen de lidstaten twee keer per jaar een aanvraag voor een betaling vanuit het fonds doen, die vergezeld moet gaan van bewijs over de vooruitgang in de richting van het verwezenlijken van de mijlpalen en streefdoelen. De lidstaten moeten verslag uitbrengen aan de Commissie over de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de maatregelen en investeringen in het kader van hun plannen in de tweejaarlijkse voorgangsverslagen over de uitvoering van hun nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de governanceverordening.

Er wordt een evaluatie en een ex-postevaluatie verricht om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van het fonds te beoordelen. Indien passend doet de Commissie de evaluatie vergezeld gaan van een voorstel tot herziening van de verordening.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

Het financieren van de in de door de lidstaten ingediende plannen vervatte acties, met nationale bijdragen, is de meest passende oplossing. Direct beheer in combinatie met een prestatiegericht instrument is het kostenefficiëntst en zorgt ervoor dat zo min mogelijk administratieve entiteiten bij het proces worden betrokken, en reduceert daarmee de complexiteit en de administratieve kosten.

Het fonds heeft naar verwachting het volgende tijdschema.

De lidstaten kunnen medio 2023 beginnen met het indienen van hun ontwerpplannen voor het gebruik van het fonds.

De diensten van de Commissie moeten aan het eind van 2023 en het begin van 2024 beginnen met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen over de verslagleggingsvereisten in het kader van het fonds.

De geplande toepassingsdatum van de verordening tot oprichting van het fonds is 30 juni 2024.

De uiterste termijn voor de officiële indiening van de plannen van de lidstaten bij de Commissie is eveneens 30 juni 2024. Zoals hierboven vermeld kunnen zij echter al medio 2023 beginnen met het indienen van die plannen, aangezien die overeenkomstig de nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de governanceverordening moeten worden ingediend.

De Commissie moet tussen 30 juni en 31 december 2024 de plannen voor gebruik van het fonds beoordelen en uiteindelijk gedelegeerde handelingen tot goedkeuring daarvan vaststellen. Aangezien daarvoor hetzelfde systeem als voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit/-plannen wordt voorzien, wordt dit een enorme hoeveelheid werk.

Vanaf het begin van 2025 zal de Commissie afzonderlijke overeenkomsten met de lidstaten over het gebruik van het fonds gaan ondertekenen. Deze vormen de financiële vastleggingen voor gebruik van het geld van het fonds door de lidstaten.

Vanaf medio 2025 kunnen de lidstaten betalingen vanuit het fonds aanvragen. De lidstaten kunnen twee keer per jaar betalingen vanuit het fonds aanvragen. De betalingen worden gedaan nadat is beoordeeld of de mijlpalen en streefdoelen zijn verwezenlijkt.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

Het risico heeft betrekking op de meting van de prestaties (namelijk het niet verwezenlijken van de vooraf vastgestelde streefdoelen/mijlpalen) of op ernstige onregelmatigheden.

De maatregelen die worden getroffen om die risico’s te beperken zijn:

   een grondig evaluatieproces om vast te stellen of de ontvangende lidstaten de mijlpalen/streefdoelen hebben verwezenlijkt voordat de middelen worden uitbetaald;

   schorsing en terugvordering van de middelen en beëindiging van overeenkomsten indien de ontvangende lidstaten de mijlpalen/streefdoelen niet verwezenlijken, of in geval van ernstige onregelmatigheden of niet-nakoming van de in de overeenkomsten met de lidstaten vastgelegde verplichtingen.

Het fonds wordt in direct beheer door de Commissie uitgevoerd, in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

De middelen worden aan de lidstaten toegewezen in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bv. in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

De verordening bevat de nodige bepalingen om ervoor te zorgen dat het fonds in overeenstemming met de bescherming van de financiële belangen van de Unie wordt uitgevoerd.

Op managementniveau zullen passende internecontroleprocessen van kracht zijn, die zijn ontworpen om redelijke zekerheid te bieden dat de volgende doelstellingen worden verwezenlijkt: doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van de verrichtingen; betrouwbaarheid van de verslaglegging; bescherming van activa en informatie; adequaat beheer van de risico’s in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, en preventie, opsporing en correctie van fraude, corruptie, belangenconflicten, onregelmatigheden en dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgaven

Bijdrage

Aantal  

GK/NGK

van EVA‑landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

3

09 01 04 01 – Uitgaven voor steun aan het sociaal klimaatfonds

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

3

09 05 01- Sociaal klimaatfonds — Beleidsuitgaven

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Rubriek van het meerjarig financieel kader

3

NATUURLIJKE HULPBRONNEN EN MILIEU

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

TOTAAL

Beleidskredieten  

09 05 01

Vastleggingen

-1

2 495,000

10 695,000

10 495,000

10 145,000

9 945,000

9 745,000

9 495,000

9 145,000

72 160,000

Betalingen

-2

2 495,000

10 695,000

10 495,000

10 145,000

9 945,000

9 745,000

9 495,000

9 145,000

72 160,000

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

09 01 04 01

 

-3

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

40 000

TOTAAL kredieten voor de middelen van het programma

Vastleggingen

= 1 + 3

2 500,000

10 700,000

10 500,000

10 150,000

9 950,000

9 750,000

9 500,000

9 150,000

72 200,000

Betalingen

= 2 + 3

2 500,000

10 700,000

10 500,000

10 150,000

9 950,000

9 750,000

9 500,000

9 150,000

72 200,000

   



Rubriek van het meerjarig financieel kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten. 

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

TOTAAL

Personele middelen

1 824

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

88 464

Andere administratieve uitgaven

-

-

0 059

0 016

-

-

-

-

-

-

-

0 075

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader

(Totaal vastleggingen = totaal betalingen)

1 824

8 664

8 723

8 680

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

88 539

   in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

TOTAAL

TOTAAL kredieten voor alle RUBRIEKEN
van het meerjarig financieel kader
 

Vastleggingen

1 824

8 664

8 723

2 508,680

10 708,664

10 508,664

10 158,664

9 958,664

9 758,664

9 508,664

9 158,664

72 288,539

Betalingen

1 824

8 664

8 723

2 508,680

10 708,664

10 508,664

10 158,664

9 958,664

9 758,664

9 508,664

9 158,664

72 288,539

3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

1 824

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

88 464

Andere administratieve uitgaven

-

-

0 059

0 016

-

-

-

-

-

-

-

0 075

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

1 824

8 664

8 723

8 680

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

8 664

88 539

Buiten RUBRIEK 7 67  
of the multiannual financial framework

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

-

-

-

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

40 000

Subtotaal buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

-

-

-

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

40 000

TOTAAL

1 824

8 664

8 723

13 680

13 664

13 664

13 664

13 664

13 664

13 664

13 664

128 539

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.2.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

12

57

57

57

57

57

57

57

57

57

57

20 01 02 03 (delegaties)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

01 01 01 01  (onderzoek door derden)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Extern personeel (in voltijdequivalenten — vte)[1]

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

XX 01 xx yy zz

— zetel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

— delegaties

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek door derden)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

01 01 01 12 (AC, END, INT — eigen onderzoek)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

12

57

57

57

57

57

57

57

57

57

57

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

   Ontwerp, opstellen van wetgeving, raadpleging, coördinatie met diensten van de Commissie

   Beoordeling van ontwerp- en uiteindelijke nationale sociale klimaatplannen, in synergie met andere processen (2023-2024)

   Opstellen en beheren van subsidieovereenkomsten en de bijbehorende financiële transacties

   Toezicht op en monitoring van de uitvoering van het fonds (vanaf 2025)

• Begrotings- en monitoringsprocedures met DG BUDG (vanaf 2025)

Extern personeel

3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader 

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

Het fonds wordt gefinancierd in het kader van rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) van het meerjarig financieel kader, en als deel van cluster 9 (Milieu- en klimaatactie) van de jaarbegroting.

De omvang van het sociaal klimaatfonds moet in beginsel overeenkomen met 25 % van de verwachte opbrengsten als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG.

Eenzelfde bedrag als het voornoemde aandeel zal ter ondersteuning van het fonds vanuit het meerjarig financieel kader beschikbaar zijn. De Commissie zal daartoe binnenkort een voorstel tot gerichte herziening van het meerjarig financieel kader doen om de maximale vastleggingskredieten van rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) in 2025 met 2 176 miljoen EUR, in 2026 met 9 132 miljoen EUR en in 2027 met 8 786 miljoen EUR (in prijzen van 2018) te verhogen.Gezien het feit dat de voorgestelde verhogingen van de maximale vastleggingen tot een gelijkwaardige toename van de betalingsbehoeften zullen leiden, stelt de Commissie voor het betalingsmaximum voor de jaren 2025, 2026 en 2027 met dezelfde bedragen te verhogen.

3.2.4.Bijdragen van derden 

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

Medefinancieringsbron 

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

TOTAAL medegefinancierde kredieten

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

 

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 68

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

Artikel ………….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[…]

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie). [...]

[…]

(1)    COM(2019) 640 final.
(2)    COM(2020) 562 final.
(3)    Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4).
(4)    Conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2020 (EUCO 22/20 CO EUR 17 CONCL 8).
(5)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(6)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(7)    Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).
(8)    Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
(9)    Voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (COM(2021) XXX final).
(10)    Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(11)    Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 23).
(12)    Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(13)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie‑unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(14)    Goedgekeurd door de Europese Raad op 24 en 25 juni 2021.
(15)    Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
(16)    Aanbeveling (EU) 2020/1563 van de Commissie van 14 oktober 2020 over energiearmoede (C/2020/9600) (PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35).
(17)    COM(2021) 400.
(18)    Er konden 12 weken lang, van 13 november 2020 tot en met 5 februari 2021, reacties worden ingediend. De resultaten zijn te vinden op: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12660-Updating-the-EU-Emissions-Trading-System/public-consultation_nl
(19)    Er kon van 29 oktober 2020 tot en met 26 november 2020 feedback over de aanvangseffectbeoordeling worden ingediend. Er zijn ongeveer 250 bijdragen ontvangen. De resultaten zijn te vinden op: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12660-Klimaatverandering-actualisering-van-het-EU-emissiehandelssysteem-ETS-_nl
(20)    SWD(2020) 176, met name punt 6.5.2.
(21)    [Effectbeoordeling van]
(22)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank, “Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM(2018) 773 final).
(23)    Artikel 21 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
(24)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(25)    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(26)    PB C […] van […], blz. […].
(27)    PB C […] van […], blz. […].
(28)    Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4).
(29)    COM(2019) 640 final.
(30)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(31)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(32)    Gegevens uit 2018. Eurostat, SILC [ilc_mdes01]).
(33)    Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
(34)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(35)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie‑unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(36)    [Referentie toevoegen]
(37)    Goedgekeurd door de Europese Raad op 24 en 25 juni 2021.
(38)    Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).
(39)    Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
(40)    Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
(41)    Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
(42)    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(43)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(44)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(45)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(46)    Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(47)    Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(48)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(49)    Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(50)    [Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad (PB L [...] van [...], blz. [...]).] [Voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie]
(51)    Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2019 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 808/2004, (EG) nr. 452/2008 en (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 577/980 van de Raad (PB L 261I van 14.10.2019, blz. 1).
(52)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(53)    Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Voor de EER relevante tekst) (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
(54)    PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35.
(55)    Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).
(56)    Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(57)    Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
(58)    Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).
(59)    Verordening (EU) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 1).
(60)    Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
(61)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(62)    Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).
(63)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
(64)    Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad ... (PB....).] [richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG]
(65)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of punt b), van het Financieel Reglement.
(66)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx
(67)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(68)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 568 final

BIJLAGEN

bij

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot oprichting van een sociaal klimaatfonds


BIJLAGE I

Methode voor de berekening van de maximale financiële toewijzing per lidstaat in het kader van het fonds overeenkomstig artikel 13

In deze bijlage is de methode beschreven voor de berekening van de maximale financiële toewijzing die voor elke lidstaat beschikbaar is overeenkomstig de artikelen 9 en 13.

In de methode is ten aanzien van elke lidstaat rekening gehouden met de volgende variabelen:

bevolking met risico op armoede in plattelandsgebieden (2019);

koolstofdioxide-emissies door verbranding van brandstoffen door huishoudens (gemiddelde 2016‑2018);

percentage huishoudens met risico op armoede met achterstallige betalingen op hun energierekeningen (2019);

totale bevolking (2019);

het bni per hoofd van de bevolking van de lidstaat, in koopkrachtstandaard (2019);

aandeel van de referentie-emissies overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 voor de sectoren die onder [hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG] vallen (gemiddelde 2016‑2018).

De maximale financiële toewijzing per lidstaat in het kader van het fonds (MFAi) wordt als volgt bepaald:

waarbij:

de totale financiële middelen (TFE) voor de uitvoering van het Fonds de som zijn van de financiële middelen als bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, en het aandeel van de lidstaat i in de totale financiële middelen is, bepaald op basis van de volgende stappen:

met

βi = min(

γi =

δi = min(

fi = 1 als ; fi = 2,5 als

waarbij voor elke lidstaat i:

= de bevolking met risico op armoede in plattelandsgebieden van lidstaat i;

= de som van de bevolking met risico op armoede in plattelandsgebieden in de lidstaten van de EU‑27;

 = de bevolking van lidstaat i;

 = de som van de bevolking van de lidstaten van de EU‑27;

= de koolstofdioxide-emissies van de verbranding van brandstoffen door huishoudens in lidstaat i;

= de som van koolstofdioxide-emissies van de verbranding van brandstoffen door huishoudens in de lidstaten van de EU‑27;

= het percentage huishoudens met risico op armoede met achterstallige betalingen op hun energierekeningen in lidstaat i;

= het percentage huishoudens met risico op armoede met achterstallige betalingen op hun energierekeningen in de EU‑27;

= het bni per hoofd van de bevolking van lidstaat i;

= het bni per hoofd van de bevolking van de EU‑27.

De waarde βi van de lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat lager is dan dat van de EU‑27 en waarvoor de minimumcomponent is, wordt naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som van βi voor alle lidstaten neerkomt op 100 %. Alle waarden λi worden naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som neerkomt op 100 %.

Voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat lager is dan 90 % van dat van de EU‑27, kan niet lager zijn dan het aandeel referentie-emissies overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 voor de sectoren die onder [hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG] vallen voor het gemiddelde van de periode 2016‑2018. De waarde van lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat hoger is dan dat van de EU‑27 wordt naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som van alle waarden neerkomt op 100 %.

BIJLAGE II

Maximale financiële toewijzing per lidstaat in het kader van het fonds overeenkomstig de artikelen 9 en 13

De toepassing van de methode van bijlage I op de in artikel 9, leden 1 en 2, bedoelde bedragen resulteert in de volgende aandelen en maximale financiële toewijzing (MFA) per lidstaat.

Bedragen als bedoeld in artikel 9, lid 3, worden pro rata gedekt tot de maximale financiële toewijzing per lidstaat.

Maximale financiële toewijzing per lidstaat van de Unie

Lidstaat

Aandeel als % van het totaal

TOTAAL

2025‑2032

(in EUR, lopende prijzen)

Bedrag voor

2025‑2027

(in EUR, lopende prijzen)

Bedrag voor

2028‑2032

(in EUR, lopende prijzen)

België

2,56

1 844 737 639

605 544 073

1 239 193 566

Bulgarije

3,85

2 778 104 958

911 926 420

1 866 178 538

Tsjechië

2,40

1 735 707 679

569 754 460

1 165 953 219

Denemarken

0,50

361 244 536

118 580 270

242 664 266

Duitsland

8,19

5 910 983 488

1 940 308 984

3 970 674 504

Estland

0,29

207 004 992

67 950 392

139 054 600

Ierland

1,02

737 392 966

242 052 816

495 340 150

Griekenland

5,52

3 986 664 037

1 308 641 796

2 678 022 241

Spanje

10,53

7 599 982 898

2 494 731 228

5 105 251 670

Frankrijk

11,20

8 087 962 701

2 654 912 964

5 433 049 737

Kroatië

1,94

1 403 864 753

460 825 411

943 039 343

Italië

10,81

7 806 923 117

2 562 660 358

5 244 262 759

Cyprus

0,20

145 738 994

47 839 531

97 899 463

Letland

0,71

515 361 901

169 170 042

346 191 859

Litouwen

1,02

738 205 618

242 319 573

495 886 046

Luxemburg

0,10

73 476 421

24 118 991

49 357 430

Hongarije

4,33

3 129 860 199

1 027 391 783

2 102 468 416

Malta

0,01

5 112 942

1 678 348

3 434 594

Nederland

1,11

800 832 270

262 877 075

537 955 195

Oostenrijk

0,89

643 517 259

211 237 660

432 279 599

Polen

17,61

12 714 118 688

4 173 471 093

8 540 647 595

Portugal

1,88

1 359 497 281

446 261 573

913 235 708

Roemenië

9,26

6 682 901 998

2 193 694 977

4 489 207 021

Slovenië

0,55

397 623 987

130 522 001

267 101 985

Slowakije

2,36

1 701 161 680

558 414 568

1 142 747 112

Finland

0,54

386 966 933

127 023 772

259 943 161

Zweden

0,62

445 050 067

146 089 842

298 960 225

EU-27

100 %

72 200 000 000

23 700 000 000

48 500 000 000

BIJLAGE III

Hoofdvereisten voor het controlesysteem van de lidstaat

1.De lidstaat voorziet in een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem, met inbegrip van functiescheiding en regelingen voor verslaglegging, toezicht en monitoring.

Dit omvat:

·het aanwijzen van een autoriteit als “coördinator” die de algemene verantwoordelijkheid voor het sociale klimaatplan draagt en het enige contactpunt voor de Commissie is;

·ervoor zorgen dat de coördinator beschikt over i) de administratieve capaciteit wat betreft personele middelen (aantal personeelsleden en profielen), institutionele ervaring en deskundigheid, en ii) het mandaat en de bevoegdheid om alle relevante taken uit te voeren, met inbegrip van verantwoordelijkheden met betrekking tot toezicht en verslaglegging;

·het aanwijzen van de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van het sociale klimaatplan en de toewijzing van de bijbehorende functies;

·het aanwijzen van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het ondertekening van de beheersverklaring bij de betalingsverzoeken;

·procedures om ervoor te zorgen dat die autoriteit de zekerheid krijgt dat de mijlpalen en streefdoelen van het plan zijn verwezenlijkt en dat de middelen in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften zijn beheerd, met name met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten en de preventie van fraude, corruptie en dubbele financiering;

·een passende scheiding tussen beheers- en auditfuncties.

2.De lidstaat treft op doeltreffende wijze evenredige maatregelen tegen fraude en corruptie, en treft eventuele maatregelen die nodig zijn om op doeltreffende wijze belangenconflicten te voorkomen.

Dit omvat:

·passende maatregelen in verband met het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten, en het voorkomen van dubbele financiering, alsook voor het nemen van juridische stappen om onrechtmatig verstrekte middelen terug te vorderen;

·een beoordeling van het risico op fraude en het vaststellen van passende fraudebestrijdingsmaatregelen.

3.De lidstaat past passende procedures toe voor het opstellen van de beheersverklaring en de samenvattingen van de op nationaal niveau uitgevoerde audits en controles.

Dit omvat:

·een doeltreffende procedure voor het opstellen van de beheersverklaring, het registreren van de samenvattingen van de audits en controles, en het bewaren van de onderliggende informatie van het auditspoor;

·doeltreffende procedures om ervoor te zorgen dat alle gevallen van fraude, corruptie en belangenconflicten naar behoren worden gemeld en door middel van terugvorderingen worden gecorrigeerd.

4.Om de nodige informatie te verstrekken, zorgt de lidstaat voor passende beheersverificaties, met inbegrip van procedures om te controleren of de mijlpalen en streefdoelen zijn verwezenlijkt en of de horizontale beginselen van goed financieel beheer zijn nageleefd.

Dit omvat:

·passende beheersverificaties waarmee de uitvoerende autoriteiten controleren of de mijlpalen en streefdoelen van het fonds zijn verwezenlijkt (bijvoorbeeld controle van de stukken of controles ter plaatse);

·passende beheersverificaties waarmee de uitvoerende autoriteiten controleren of er geen sprake is van ernstige onregelmatigheden (fraude, corruptie en belangenconflicten) of dubbele financiering (bijvoorbeeld controle van de stukken of controles ter plaatse).

5.De lidstaat voert passende en onafhankelijke audits van systemen en verrichtingen uit overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

Dit omvat:

·aanwijzing van de instantie(s) die de audits van systemen en concrete acties uitvoert/uitvoeren, en hoe de functionele onafhankelijkheid van die instantie(s) wordt gewaarborgd;

·toewijzing van voldoende middelen aan die instantie(s) ten behoeve van het fonds;

·een doeltreffende aanpak door de auditinstantie(s) van het risico op fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering, zowel via systeemaudits als via audits van concrete acties.

6.De lidstaat onderhoudt een doeltreffend systeem om ervoor te zorgen dat alle informatie en documenten die ten behoeve van de controleerbare vastlegging nodig zijn, worden bewaard.

Dit omvat:

·het op doeltreffende wijze verzamelen, registreren en opslaan in een elektronisch systeem van gegevens over de eindontvangers van maatregelen of investeringen die nodig zijn om de mijlpalen/streefdoelen te verwezenlijken;

·toegang voor de Commissie, het OLAF, de Europese Rekenkamer en (indien van toepassing) het EOM tot de gegevens over eindontvangers.

Top