EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013L0038

Richtlijn 2013/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole Voor de EER relevante tekst

PB L 218 van 14.8.2013, p. 1–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2013/38/oj

14.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 218/1


RICHTLIJN 2013/38/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 augustus 2013

tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft op 23 februari 2006 het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 (Maritime Labour Convention 2006 — MLC 2006), vastgesteld, met de bedoeling één enkel coherent instrument te creëren dat voor zover mogelijk alle actuele normen van de bestaande maritieme arbeidsverdragen en aanbevelingen bundelt, en ook de grondbeginselen van andere internationale arbeidsverdragen.

(2)

Bij Beschikking 2007/431/EG van de Raad (3) zijn de lidstaten gemachtigd het MLC 2006 te ratificeren. De lidstaten dienen het derhalve zo snel mogelijk te ratificeren.

(3)

Lidstaten moeten, wanneer zij overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (4) havenstaatcontrole-inspecties verrichten met betrekking tot aangelegenheden die worden bestreken door verdragen die zij nog niet geratificeerd hebben en die bepalen dat elk schip dat zich in de haven van een andere verdragsluitende staat of partij bevindt, onderworpen is aan controle door daartoe naar behoren gemachtigde ambtenaren, alles in het werk stellen om te voldoen aan de krachtens deze verdragen toepasselijke procedures en praktijken en moeten zich bijgevolg onthouden van het opstellen van voor de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en/of de IAO bestemde rapporten met betrekking tot havenstaatcontroles. De lidstaten die een onder Richtlijn 2009/16/EG vallend internationaal verdrag op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan nog niet hebben geratificeerd, moeten alles in het werk stellen om aan boord van hun schepen soortgelijke arbeidsomstandigheden te creëren in overeenstemming met de voorschriften van dat verdrag.

(4)

Om een geharmoniseerde aanpak zeker te stellen met betrekking tot het doen naleven van de internationale normen door de lidstaten bij vlaggenstaatinspecties en havenstaatcontrole-inspecties, alsmede om conflicten tussen het internationaal en het Europees recht te vermijden, moeten lidstaten ernaar streven de verdragen, of in elk geval de onderdelen daarvan die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, te ratificeren vóór de datum waarop zij van kracht worden.

(5)

In het MLC 2006 zijn maritieme arbeidsnormen voor alle zeevarenden, ongeacht hun nationaliteit of de vlag van het schip waarop zij werkzaam zijn, vastgesteld.

(6)

Voor de toepassing van Richtlijn 2009/16/EG verdient het de voorkeur, boven het definiëren van deze termen, dat de termen „zeevarende” en „bemanning” in elk afzonderlijk geval worden uitgelegd op een wijze, zoals deze onder de relevante internationale verdragen worden gedefinieerd of worden uitgelegd. In het bijzonder voor alle aangelegenheden die verband houden met de handhaving van MLC 2006, moet onder „bemanning” worden verstaan „zeevarenden” als omschreven in MLC 2006.

(7)

Voor iedere, door deze richtlijn bestreken aangelegenheid betreffende de handhaving van MLC 2006, waaronder voor schepen waarop de Internationale Veiligheidsmanagementcode niet van toepassing is, moeten de verwijzingen in Richtlijn 2009/16/EG naar „maatschappij” worden begrepen als verwijzingen naar „reder” als omschreven in de desbetreffende definitie van MLC 2006, aangezien bedoelde definitie beter aansluit bij de specifieke behoeften van MLC 2006.

(8)

Een aanzienlijk deel van de normen van MLC 2006 is in het Unierecht opgenomen middels Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de Overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 (5) en Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) (6). De normen van MLC 2006 die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/13/EG of Richtlijn 1999/63/EG vallen, moeten door de lidstaten overeenkomstig die richtlijnen worden toegepast.

(9)

Als algemeen beginsel mogen de maatregelen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld, in geen geval een rechtvaardigingsgrond geven voor een vermindering door een lidstaat van het algemene beschermingsniveau die zeevarenden genieten aan boord van onder de vlag van een lidstaat varende schepen uit hoofde van het toepasselijke sociaal recht van de Unie.

(10)

In MLC 2006 zijn handhavingsregels opgenomen waarin de verantwoordelijkheden van de staten die havenstaatcontroles moeten uitvoeren, worden gedefinieerd. Om de veiligheid te beschermen en concurrentieverstoring tegen te gaan, moeten de lidstaten het recht krijgen controle uit te oefenen op de naleving van de normen van MLC 2006 door alle schepen die hun havens en hun ankerplaatsen aandoen, ongeacht onder de vlag van welke staat zij varen.

(11)

De havenstaatcontrole wordt geregeld bij Richtlijn 2009/16/EG, waarin MLC 2006 moet worden toegevoegd aan de verdragen, waarvan de tenuitvoerlegging door de autoriteiten van de lidstaten in hun havens wordt gecontroleerd.

(12)

Wanneer de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2009/16/EG havenstaatcontrole-inspecties verrichten, dienen zij de bepalingen van MLC 2006 in acht te nemen, volgens welke de lidstaten het maritiemearbeidscertificaat en de conformiteitsverklaring voor maritieme arbeid moeten aanvaarden als prima facie-bewijs dat aan de voorschriften van MLC 2006 is voldaan.

(13)

In het Unierecht moet eveneens vorm worden gegeven aan de in MLC 2006 vervatte procedures voor de behandeling van klachten aan wal in verband met aangelegenheden die onder MLC 2006 vallen.

(14)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/16/EG, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen: voor de uitvoering van een methode voor het beoordelen van algemene risicoparameters aangaande met name de vlaggenstaatcriteria en de prestatiecriteria voor rederijen; voor het zekerstellen van uniforme voorwaarden voor de reikwijdte van een uitgebreide inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden; voor het zekerstellen van de uniforme toepassing van de procedures voor de controle en de beveiligingscontroles van schepen; voor het vaststellen van een geharmoniseerd elektronisch formaat voor het rapporteren van klachten in verband met MLC 2006; voor het invoeren van geharmoniseerde procedures voor het rapporteren van klaarblijkelijke onregelmatigheden door loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties en de naar aanleiding daarvan door de lidstaten getroffen vervolgmaatregelen; en voor de vaststelling van nadere voorschriften voor de publicatie van informatie aangaande rederijen met een laag en zeer laag prestatieniveau, de criteria voor de verzameling van relevante gegevens en de frequentie van actualiseringen. Dat is zeer technisch werk dat moet worden verricht op basis van de in die richtlijn vastgestelde beginselen en criteria. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (7).

(15)

Uitvoeringshandelingen die betrekking hebben op de methode voor het beoordelen van algemene risicoparameters aangaande met name de vlaggenstaatcriteria en de prestatiecriteria voor rederijen, op de verslagen van loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties, onder meer geharmoniseerde procedures voor het rapporteren van klaarblijkelijke onregelmatigheden door loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties en de naar aanleiding daarvan door de lidstaten getroffen maatregelen, en op de nadere voorschriften voor de publicatie van informatie over rederijen die laag of zeer laag hebben gepresteerd, mogen niet door de Commissie worden vastgesteld indien het in deze richtlijn bedoelde comité geen advies uitbrengt over het door de Commissie ingediende ontwerpuitvoeringshandeling.

(16)

Bij het vaststellen van de uitvoeringsvoorschriften dient de Commissie specifiek rekening te houden met de expertise en ervaring die is opgedaan met het inspectiesysteem in de Unie, en dient zij voort te bouwen op de expertise van het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole („MOU van Parijs”), in zijn meest actuele versie.

(17)

De uitvoeringsvoorschriften, waaronder de verwijzingen naar de instructies en richtsnoeren van het MOU van Parijs, mogen geen afbreuk doen aan het professionele oordeel van de inspecteurs of van de bevoegde autoriteit, noch aan de flexibiliteit voorzien in Richtlijn 2009/16/EG.

(18)

De in Richtlijn 2009/16/EG bedoelde inspectiedatabank moet worden aangepast en ontwikkeld op basis van de bij deze richtlijn ingevoerde wijzigingen, of de in het kader van het MOU van Parijs aangenomen wijzigingen.

(19)

Met het MOU van Parijs wordt beoogd via een geharmoniseerd systeem van havenstaatcontrole uit te sluiten dat schepen die niet aan de norm voldoen, nog worden gebruikt, onder meer door middel van gecoördineerde inspecties van schepen die een haven aandoen, met inbegrip van havens van de lidstaten, in het onder het MOU van Parijs vallend gebied. Met deze inspecties moet worden nagegaan of schepen voldoen aan internationale veiligheids-, beveiligings- en milieunormen en of de leef- en werkomstandigheden van de zeevarenden adequaat zijn en stroken met de geldende internationale verdragen. Bij het uitvoeren van inspecties en wanneer wordt verwezen naar de instructies en richtsnoeren van het MOU van Parijs, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze instructies en richtsnoeren ontwikkeld en vastgesteld worden om de samenhang te waarborgen en om de inspecties aan te sturen teneinde een zo hoog mogelijke graad van convergentie mogelijk te maken.

(20)

Inspecteurs moeten beschikken over het noodzakelijke opleidingsniveau om de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden aan boord alsmede hun opleiding en kwalificaties te kunnen inspecteren en na te gaan of deze voldoen aan de eisen van MLC 2006. Het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en de lidstaten moeten het geven van opleiding voor inspecteurs met het oog op het controleren van de uitvoering van MLC 2006 bevorderen.

(21)

Teneinde de Commissie de mogelijkheid te bieden om de relevante procedures snel te actualiseren, en zo bij te dragen tot de doelstelling om op wereldschaal gelijke concurrentievoorwaarden voor de scheepvaart tot stand te brengen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen voor wijzigingen van bijlage VI bij Richtlijn 2009/16/EG, waarin de lijst van de door het MOU van Parijs vastgestelde instructies is opgenomen, om de procedures, in overeenstemming met de op internationaal niveau afgesproken procedures en overeenkomstig de desbetreffende verdragen, toepasbaar en afdwingbaar te houden op het grondgebied van de lidstaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(22)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(23)

Richtlijn 2009/16/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(24)

Overeenkomstig artikel VIII ervan, treedt MLC 2006 in werking twaalf maanden na de datum waarop door ten minste 30 leden van de IAO ratificaties zijn geregistreerd, die samen een totaal aandeel van 33 procent in het mondiaal bruto tonnage hebben. Aan deze voorwaarde werd op 20 augustus 2012 voldaan, waardoor de MLC 2006 op 20 augustus 2013 in werking treedt.

(25)

Deze richtlijn dient op dezelfde datum als MLC 2006 in werking te treden,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2009/16/EG

Richtlijn 2009/16/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt g) wordt geschrapt;

ii)

de volgende punten worden toegevoegd:

„i)

het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 (Maritime Labour Convention 2006 — MLC 2006);

j)

het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen, 2001 (AFS-verdrag 2001);

k)

Internationaal Verdrag van 2001 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie (Bunkerolieverdrag, 2001).”;

b)

onderstaande punten worden toegevoegd:

„23.   „maritiem arbeidscertificaat”: het in voorschrift 5.1.3 van MLC 2006 bedoelde certificaat;

24.   „conformiteitsverklaring voor maritieme arbeid”: de in voorschrift 5.1.3 van MLC 2006 bedoelde verklaring.”;

c)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Alle verwijzingen in deze richtlijn naar de verdragen, internationale codes en resoluties, waaronder voor certificaten en andere documenten, worden beschouwd als verwijzingen naar de actuele versies van die verdragen, internationale codes en resoluties.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een staat die geen partij is bij een verdrag, zien de lidstaten erop toe dat schip en bemanning geen gunstiger behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een staat die wel partij is bij dat verdrag. Een dergelijk schip wordt onderworpen aan een meer gedetailleerde inspectie in overeenstemming met de procedures van het MOU van Parijs.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Maatregelen die ter uitvoering van deze richtlijn worden vastgesteld, leiden niet tot een verlaging van het algemene niveau van de bescherming die zeevarenden op grond van het sociaal recht van de Unie genieten op de gebieden waarop deze richtlijn van toepassing is, ten opzichte van de situatie die in iedere lidstaat reeds bestaat. Als de bevoegde autoriteit van de havenstaat bij de uitvoering van die maatregelen te weten komt dat er sprake is van een duidelijke schending van het Unierecht aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, meldt deze autoriteit dit in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk onverwijld aan andere bevoegde autoriteiten met het oog op passende reacties daarop.”.

3)

Artikel 8, lid 4, wordt geschrapt.

4)

In artikel 10 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Aan de Commissie worden uitvoeringsbevoegdheden toegekend voor de uitvoering van een methode voor het beoordelen van algemene risicoparameters aangaande met name de vlaggenstaatcriteria en de prestatiecriteria voor rederijen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

5)

In artikel 14 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De reikwijdte van een uitgebreide inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden, wordt omschreven in bijlage VII. De Commissie kan nadere maatregelen vaststellen met het oog op uniforme voorwaarden voor de toepassing van bijlage VII. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

6)

In artikel 15 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De Commissie kan nadere maatregelen vaststellen met het oog op de uniforme toepassing van de procedures als bedoeld in lid 1 en van de beveiligingscontroles als bedoeld in lid 2 van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

7)

Aan artikel 17 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Indien uit een meer gedetailleerde inspectie blijkt dat de leef- en werkomstandigheden aan boord niet voldoen aan de vereisten van het MLC 2006, brengt de inspecteur de tekortkomingen onmiddellijk onder de aandacht van de kapitein van het schip en stelt hij de termijnen waarbinnen deze tekortkomingen moeten worden verholpen.

Als de inspecteur deze tekortkomingen aanzienlijk vindt of als deze betrekking hebben op een mogelijke klacht als bedoeld in punt 19 van deel A van bijlage V, brengt de inspecteur de tekortkomingen ook onder de aandacht van de betrokken zeevarenden- en redersorganisaties in de lidstaat waar de inspectie wordt uitgevoerd, en kan hij:

a)

een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat in kennis stellen;

b)

de relevante informatie verstrekken aan de bevoegde instanties van de volgende aanloophaven.

Met betrekking tot zaken die betrekking hebben op MLC 2006 heeft de lidstaat waar de inspectie wordt uitgevoerd, het recht een afschrift van het inspectieverslag, waarbij alle binnen de gestelde termijn ontvangen antwoorden van de bevoegde instanties van de vlaggenstaat zijn gevoegd, te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau met het oog op de maatregelen die passend of aangewezen worden geacht om ervoor te zorgen dat die informatie wordt opgeslagen en onder de aandacht wordt gebracht van partijen die mogelijk gebruik willen maken van de beroepsprocedures.”.

8)

Artikel 18, vierde alinea, komt als volgt te luiden:

„De identiteit van de persoon die de klacht heeft ingediend wordt niet bekendgemaakt aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip. De inspecteur neemt de gepaste stappen om de vertrouwelijkheid van door zeevarenden ingediende klachten te garanderen, onder andere door de vertrouwelijkheid gedurende elk gesprek met zeevarenden te waarborgen.”.

9)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 bis

Aan land toepasselijke klachtafhandelingsprocedures aangaande MLC 2006

1.   Een klacht van een zeevarende waarin een inbreuk op de voorschriften van MLC 2006 (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) wordt aangevoerd, kan worden gemeld aan een inspecteur in de haven waar het schip van de zeevarende is binnengelopen. In die gevallen verricht de inspecteur een eerste onderzoek.

2.   Indien zulks gelet op de aard van de klacht passend is, wordt tijdens het eerste onderzoek ook nagegaan, of aan boord de klachtenprocedures zijn gevolgd waarin voorschrift 5.1.5 van MLC 2006 voorziet. De inspecteur kan ook een meer gedetailleerde inspectie in overeenstemming met artikel 13 van deze richtlijn verrichten.

3.   De inspecteur tracht, in voorkomend geval, een oplossing voor de klacht aan boord te bevorderen.

4.   Indien het onderzoek of de inspectie een onder artikel 19 vallende inbreuk uitwijst, is dat artikel van toepassing.

5.   Indien lid 4 niet van toepassing is en een klacht van een zeevarende over aangelegenheden die onder MLC 2006 vallen niet aan boord is opgelost, stelt de inspecteur de vlaggenstaat daarvan onmiddellijk in kennis en verlangt hij binnen een vastgestelde termijn advies en een corrigerend actieplan van de vlaggenstaat. Een verslag van iedere verrichte inspectie wordt via elektronische weg naar de in artikel 24 bedoelde inspectiedatabank gestuurd.

6.   Indien de klacht na de overeenkomstig lid 5 ondernomen actie niet is opgelost, stuurt de havenstaat de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau een afschrift van het verslag van de inspecteur. Elk antwoord dat binnen de voorgeschreven termijn van de bevoegde instantie van de vlaggenstaat is ontvangen, wordt bij het verslag gevoegd. De desbetreffende zeevarenden- en redersorganisaties in de havenstaat worden eveneens op de hoogte gebracht. Daarnaast stuurt de havenstaat de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau regelmatig statistieken en informatie over de opgeloste klachten.

Dergelijke toezendingen worden voorzien om een bestand van dergelijke informatie bij te houden, voor zover op basis van dergelijke acties als passend en doelmatige kan worden beschouwd, en die onder de aandacht van partijen wordt gebracht, waaronder de organisaties van zeevarenden en reders, die eventueel gebruik willen maken van de beroepsprocedures.

7.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, worden aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend voor het vaststellen van een geharmoniseerd elektronisch formaat en procedure voor de rapportering van door de lidstaten genomen vervolgmaatregelen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

8.   Dit artikel laat artikel 18 onverlet. Artikel 18, vierde alinea, geldt ook voor klachten over aangelegenheden die vallen onder MLC 2006.”.

10)

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„2 bis.   Bij leef- en werkomstandigheden aan boord die een manifest gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de bescherming van de zeevarenden inhouden of bij tekortkomingen die een ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van MLC 2006 (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) vormen, moet de bevoegde instantie van de havenstaat waar het schip wordt geïnspecteerd, erop toezien dat het schip wordt aangehouden of dat de nog in gang zijnde operatie waarop die tekortkomingen betrekking hebben, wordt stopgezet.

De aanhouding van het schip of de stopzetting van een operatie wordt pas opgeheven wanneer deze tekortkomingen verholpen zijn of de bevoegde instantie een actieplan om de betrokken tekortkomingen te verhelpen, heeft aanvaard en zich ervan heeft vergewist dat het actieplan spoedig zal worden uitgevoerd. Alvorens een actieplan te aanvaarden, kan de inspecteur de vlaggenstaat raadplegen.”;

b)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   In geval van aanhouding dient de bevoegde instantie onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat of, wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moeten, indien relevant, ook de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de classificatiecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig verdragen worden afgegeven, worden ingelicht. Indien een schip niet kan uitvaren wegens ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van MLC 2006, met inbegrip van de rechten van zeevarenden, of indien de leef- en werkomstandigheden aan boord een duidelijk gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de bescherming van zeevarenden vormen, stelt de bevoegde instantie voorts de vlaggenstaat daarvan onverwijld in kennis met een verzoek aan een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat om, indien mogelijk, aanwezig te zijn, en verlangt hij dat de vlaggenstaat binnen een voorgeschreven termijn antwoordt. De bevoegde instantie brengt de betrokken zeevarenden- en redersorganisaties in de havenstaat waar de inspectie is uitgevoerd onverwijld op de hoogte.”.

11)

In artikel 23 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   Aan de Commissie worden uitvoeringsbevoegdheden toegekend om maatregelen voor de uitvoering van dit artikel vast te stellen, onder meer geharmoniseerde procedures voor het rapporteren van klaarblijkelijke onregelmatigheden door loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties en de naar aanleiding daarvan door de lidstaten getroffen vervolgmaatregelen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

12)

In artikel 27 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Aan de Commissie worden uitvoeringsbevoegdheden toegekend met het oog op de vaststelling van nadere voorschriften voor de publicatie van de in de eerste alinea bedoelde informatie, de criteria voor de verzameling van relevante gegevens en de frequentie van actualiseringen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

13)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 30 bis

Gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen in bijlage VI, teneinde de in die bijlage opgenomen lijst aan te vullen met instructies inzake havenstaatcontrole die zijn vastgesteld door de organisatie als ingesteld bij het MOU van Parijs.

Artikel 30 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 30 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 20 augustus 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 30 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 30 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

14)

Artikel 31 wordt vervangen door:

„Artikel 31

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (8) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht over een krachtens artikel 10, lid 3, artikel 23, lid 5, en artikel 27, lid 2, vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

15)

Artikel 32 wordt geschrapt;

16)

Artikel 33 wordt vervangen door:

„Artikel 33

Uitvoeringsvoorschriften

Bij de vaststelling van de in artikel 10, lid 3, artikel 14, lid 4, artikel 15, lid 4, artikel 18 bis, lid 7, artikel 23, lid 5, en artikel 27 bedoelde uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig de in artikel 31, lid 3, bedoelde procedures ziet de Commissie er in het bijzonder op toe dat in deze uitvoeringsvoorschriften rekening wordt gehouden met de expertise en ervaringen die zijn opgedaan met het inspectiesysteem in de Unie en met de expertise van het MOU van Parijs.”.

17)

In bijlage I wordt deel II, punt 2B, als volgt gewijzigd:

a)

het vijfde streepje wordt vervangen door:

„—

Schepen waarover een rapport of klacht, daaronder begrepen een klacht aan wal, is ingediend door de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft bij de veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de betrokken lidstaat het rapport of de klacht als kennelijk ongegrond beschouwt.”;

b)

het volgende streepje wordt toegevoegd:

„—

schepen waarvoor een actieplan is overeengekomen om tekortkomingen als bedoeld in artikel 19, lid 2 bis, weg te werken maar waarvan de uitvoering van dat plan niet door een inspecteur is geverifieerd.”.

18)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 14, 15 en 16 worden vervangen door:

„14.

Geneeskundige verklaringen (zie MLC 2006).

15.

Tabel met de arbeidsorganisatie aan boord (zie MLC 2006 en STCW 78/95).

16.

Register van de werk- en rusttijden van zeevarenden (zie MLC 2006).”;

b)

de volgende punten worden toegevoegd:

„45.

Maritiem arbeidscertificaat.

46.

Conformiteitsverklaring voor maritieme arbeid, delen I en II.

47.

Internationaal certificaat inzake aangroeiwerende systemen.

48.

Certificaat van verzekering of andere financiële zekerheid ter zake van wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie.”.

19)

In bijlage V, punt A, worden de volgende punten toegevoegd:

„16.

De op grond van MLC 2006 vereiste documenten worden niet overlegd, worden niet gehandhaafd of worden valselijk gehouden, of de overgelegde documenten bevatten niet de op grond van het MLC 2006 vereiste informatie of zijn om een andere reden ongeldig.

17.

De leef- en werkomstandigheden op het schip zijn niet in overeenstemming met de normen van MLC 2006.

18.

Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het schip van vlag heeft gewisseld opdat MLC 2006 niet hoeft te worden nageleefd.

19.

Er is een klacht ingediend dat de leef- en werkomstandigheden op het schip niet in overeenstemming met de normen van MLC 2006 zijn.”.

20)

Bijlage X, punt 3.10, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Werkingssfeer van MLC 2006”;

b)

de volgende punten worden toegevoegd:

„8.

De omstandigheden aan boord vormen een duidelijk gevaar voor de veiligheid, gezondheid of bescherming van zeevarenden.

9.

De tekortkoming vormt een ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van MLC 2006, met inbegrip van de rechten van zeevarenden met betrekking tot de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden op het schip, zoals bepaald in het maritiem arbeidscertificaat en de conformiteitsverklaring voor maritieme arbeid van het schip.”.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 21 november 2014 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mee. Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in die maatregelen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op 20 augustus 2013, de datum van inwerkingtreding van MLC 2006.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 augustus 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 153.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 2 juli 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 juli 2013.

(3)  PB L 161 van 22.6.2007, blz. 63.

(4)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57.

(5)  PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30.

(6)  PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33.

(7)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(8)  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.”.


Top