This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31998D0179
98/179/EC: Commission Decision of 23 February 1998 laying down detailed rules on official sampling for the monitoring of certain substances and residues thereof in live animals and animal products (Text with EEA relevance)
98/179/EG: Beschikking van de Commissie van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten (Voor de EER relevante tekst)
98/179/EG: Beschikking van de Commissie van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten (Voor de EER relevante tekst)
PB L 65 van 5.3.1998, p. 31–34
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)
No longer in force, Date of end of validity: 09/06/2021; opgeheven door 32021R0808
98/179/EG: Beschikking van de Commissie van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten (Voor de EER relevante tekst)
Publicatieblad Nr. L 065 van 05/03/1998 blz. 0031 - 0034
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten (Voor de EER relevante tekst) (98/179/EG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (1), en met name op artikel 15, lid 1, tweede alinea, Overwegende dat de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vastgestelde procedures voor de bemonstering en de behandeling van de monsters tot op het ogenblik waarop zij aankomen in het laboratorium dat belast is met de analyse, een directe invloed hebben op de aanwezigheid van illegale stoffen in de monsters en op de mate waarin residuen van bepaalde stoffen kunnen worden opgespoord; dat die procedures daarom een belangrijk onderdeel zijn van het residubewakingsplan; Overwegende dat, om de doeltreffendheid te verbeteren van de bewakingsplannen die elk jaar door de lidstaten ten uitvoer worden gelegd voor de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan bij levende dieren en dierlijke producten, en om erop toe te zien dat de verkregen resultaten onderling vergelijkbaar zijn, geharmoniseerde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de bemonstering moeten worden vastgesteld; Overwegende dat de monsters moeten worden genomen met inachtneming van de bijlagen III en IV bij bovengenoemde richtlijn; dat bovendien criteria voor gerichte bemonstering moeten worden vastgesteld; Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Veterinair Comité, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering, inclusief criteria voor gerichte bemonstering, worden vastgesteld in de bijlage bij deze beschikking. Artikel 2 Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, 23 februari 1998. Voor de Commissie Franz FISCHLER Lid van de Commissie (1) PB L 125 van 23. 5. 1996, blz. 10. BIJLAGE Voorschriften inzake de officiële bemonsteringsprocedures en de officiële monsterbehandeling 1. Verantwoordelijkheden 1.1. Inspecteur Door de bevoegde autoriteit worden officiële inspecteurs aangewezen die ervoor verantwoordelijk zijn dat de officiële controlemonsters onder adequate omstandigheden worden genomen, geregistreerd, voorbewerkt en vervoerd. 1.2. Erkende laboratoria De monster worden uitsluitend geanalyseerd in laboratoria die door de bevoegde autoriteit zijn erkend voor de officiële controle op residuen. Erkende laboratoria moeten deelnemen aan een internationaal erkende externe regeling inzake kwaliteitscontrole en -certificering. De accrediteringsprocedure moet afgerond zijn vóór 1 januari 2002. De laboratoria moeten hun bekwaamheid bewijzen door regelmatig en met goed gevolg deel te nemen aan aangepaste bekwaamheidstests die zijn erkend of worden georganiseerd door het nationale of het communautaire referentielaboratorium. 2. Bemonstering 2.1. Fundamentele aspecten Officiële monsters moeten steeds onaangekondigd en onverwacht worden genomen en niet op vaste tijdstippen of op bepaalde dagen van de week. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat het verrassingselement bij de controles steeds aanwezig is. De bemonstering moet wisselende tussenpozen en verspreid over het hele jaar worden verricht in de inrichtingen als bedoeld in punt 1 van bijlage III bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad (1). Hierbij dient ermee rekening te worden gehouden dat sommige stoffen slechts in bepaalde perioden worden toegediend. Onverminderd de in het residubewakingsplan vastgelegde bepalingen, dient bij het kiezen van de monsters ook andere informatie in aanmerking te worden genomen, bijvoorbeeld het gebruik van tot dan toe onbekende stoffen, het plots opduiken van ziekten in bepaalde gebieden, aanwijzingen voor frauduleuze praktijken enz. 2.2. Bemonsteringsstrategie Het residubewakingsplan heeft ten doel: a) elke illegale behandeling als bepaald in artikel 2, onder b), van Richtlijn 96/23/EG op te sporen; b) te controleren of de in de bijlagen I en III bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad (2) vastgestelde maximumwaarden voor residuen van diergeneesmiddelen en de in bijlage II bij Richtlijn 86/363/EEG van de Raad (3) vastgestelde maximumgehalten voor residuen van bestrijdingsmiddelen in acht worden genomen en of aan de nationale regelgeving inzake milieucontaminanten wordt voldaan; c) de oorzaken van de aanwezigheid van residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong te achterhalen. 2.3. Bemonstering 2.3.1. Definities 2.3.1.1. Gericht monster Een gericht monster is een monster dat wordt genomen overeenkomstig de bemonsteringsstrategie als omschreven in punt 2.2, hierboven. 2.3.1.2. Verdacht monster Een verdacht monster is een monster dat wordt genomen: - op grond van positieve uitkomsten met een monster dat is genomen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 96/23/EG; - op grond van artikel 11; - op grond van artikel 24. 2.3.1.3. Aselect monster Een aselect monster is een monster dat wordt genomen met inachtneming van statistische criteria die moeten garanderen dat de verkregen gegevens representatief zijn. 2.3.2. Gericht monster op het bedrijf 2.3.2.1. Criteria voor de selectie van gerichte monsters De voor bemonstering op het bedrijf in aanmerking komende bedrijven worden gekozen op basis van ter plaatse verkregen informatie of van andere relevante gegevens, bijvoorbeeld het mesterijsysteem, het ras en het geslacht van het dier. De inspecteur maakt vervolgens een evaluatie van alle dieren op het bedrijf en selecteert de te bemonsteren dieren. Bij deze evaluatie dienen met name de volgende criteria te worden aangehouden: - aanwijzingen over het gebruik van farmacologisch werkzame stoffen; - secundaire geslachtskenmerken; - wijzigingen in het gedrag; - dezelfde mate van ontwikkeling in een groep dieren van verschillende rassen en klassen; - dieren met goede bevleesdheid en weinig vet. 2.3.2.2. Type van het te nemen gerichte monster Voor de opsporing van farmacologisch werkzame stoffen worden de overeenkomstige adequate monsters genomen met inachtneming van het bepaalde in het residubewakingsplan. 2.3.3. Gerichte bemonstering op inrichtingen voor eerste verwerking 2.3.3.1. Selectiecriteria Bij het evalueren van de te bemonsteren karkassen en/of dierlijke producten past de inspecteur met name de onderstaande criteria toe: - geslacht, leeftijd, soort en houderijsysteem; - informatie over de producent; - aanwijzingen inzake het gebruik van farmacologisch werkzame stoffen; - de gewoonten inzake het toedienen van bepaalde farmacologisch werkzame stoffen naar gelang van het houderijsysteem. Bij de bemonstering wordt bij voorkeur vermeden dat te veel monsters worden genomen bij dezelfde producent. 2.3.3.2. Type van de genomen monsters Voor de opsporing van farmacologisch werkzame stoffen worden de daartoe vereiste adequate monsters genomen overeenkomstig het bepaalde in het residubewakingsplan. 2.4. Omvang van de monsters De omvang van de monsters wordt vastgesteld in het nationaal residubewakingsplan. Elk monster moet groot genoeg zijn om de erkende laboratoria in staat te stellen alle analyses te verrichten die nodig zijn voor screening en bevestiging. 2.5. Opsplitsing in submonsters Tenzij het technisch onmogelijk is of niet vereist krachtens de nationale wetgeving, moet elk monster worden opgesplitst in ten minste twee equivalente submonsters die elk afzonderlijk kunnen volstaan voor het uitvoeren van de volledige analyseprocedure. De opsplitsing kan plaatsvinden op de plaats van bemonstering of in het laboratorium. 2.6. Containers voor de monsters De monsters worden verzameld in daarvoor geschikte containers teneinde te garanderen dat de deugdelijkheid van de monsters niet wordt aangetast en dat de herkomst ervan op elk moment kan worden bepaald. De containers moeten met name zo zijn ontworpen dat vervanging, kruisbesmetting en bederf van de monsters worden voorkomen. De containers moeten officieel worden verzegeld. 2.7. Bemonsteringsrapport Na elke bemonstering wordt een rapport opgesteld. In het bemonsteringsrapport vermeldt de inspecteur ten minste de volgende gegevens: - adres van de bevoegde autoriteit; - naam van de inspecteur of identificatiecode; - officieel codenummer van het monster; - datum van de bemonstering; - naam en adres van de eigenaar van het dier of de dierlijke producten, of van de persoon die ervoor verantwoordelijk is; - naam en adres van het bedrijf van herkomst van het dier (bij bemonstering op het bedrijf); - registratienummer van het bedrijf/nummer van het slachthuis; - identificatie van het dier of het product; - diersoort; - aard van het monster; - in de laatste vier weken vóór de bemonstering toegediende geneesmiddelen (bij bemonstering op het bedrijf); - op te sporen stof of groep stoffen; - bijzondere opmerkingen. Naar gelang van de bemonsteringsprocedure dient te worden gezorgd voor kopieën van het rapport. Het bemonsteringsrapport en de kopieën daarvan worden ten minste door de inspecteur ondertekend; bij bemonstering op het bedrijf kan de bedrijfsvoerder of zijn assistent worden verzocht het originele bemonsteringsrapport mee te ondertekenen. Het originele exemplaar van het bemonsteringsrapport blijft bij de bevoegde autoriteit, die dient te garanderen dat onbevoegden geen toegang hebben tot dat origineel. Indien nodig, wordt de bedrijfsvoerder of de eigenaar van het bedrijf ervan in kennis gesteld dat bemonstering zal plaatsvinden. 2.8. Laboratoriumrapport Het door de bevoegde autoriteit opgestelde en voor het laboratorium bestemde rapport bevat ten minste de volgende gegevens: - adres van de bevoegde autoriteit; - naam van de inspecteur of identificatiecode; - officieel codenummer van het monster; - datum van bemonstering; - diersoort; - aard van het monster; - op te sporen stof of groep stoffen; - bijzondere opmerkingen. Dit rapport wordt samen met de monsters aan het routinelaboratorium overhandigd. 2.9. Vervoer en opslag Residubewakingsplannen dienen te voorzien in adequate opslag en vervoer voor elke analyt/matrixcombinatie, teneinde te garanderen dat de analyt stabiel blijft en het monster deugdelijk. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de transportdozen, de temperatuur en de termijn voor levering bij het bevoegde laboratorium. Wanneer niet aan de in het bewakingsplan vastgestelde eisen wordt voldaan, stelt het laboratorium de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis. (1) PB L 125 van 23. 5. 1996, blz. 10. (2) PB L 224 van 18. 8. 1990, blz. 1. (3) PB L 221 van 7. 8. 1989, blz. 43.