This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51994AC0388
OPINION OF THE ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE on the Commission proposals on the prices for agricultural products and on related measures (1994/1995)
ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over de voorstellen van de Commissie voor de vaststelling van de landbouwprijzen en bepaalde begeleidende maatregelen (1994/1995)
ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over de voorstellen van de Commissie voor de vaststelling van de landbouwprijzen en bepaalde begeleidende maatregelen (1994/1995)
PB C 148 van 30.5.1994, pp. 49–54
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over de voorstellen van de Commissie voor de vaststelling van de landbouwprijzen en bepaalde begeleidende maatregelen (1994/1995)
Publicatieblad Nr. C 148 van 30/05/1994 blz. 0049
Advies over de voorstellen van de Commissie voor de vaststelling van de landbouwprijzen en bepaalde begeleidende maatregelen (1994/1995)(1) (94/C 148/11) De Raad heeft op 16 februari 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 43 en 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde voorstellen. De Afdeling voor landbouw en visserij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 maart 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Pricolo. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 23 en 24 maart 1994 gehouden 314e Zitting (vergadering van 24 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met een ruime meerderheid van stemmen (20 stemmen tegen en 6 onthoudingen) werd goedgekeurd. 1. Inleidende opmerkingen over de algemene economische toestand 1.1. In de jaren 1994 en 1995 zal de landbouw, en in grote mate ook de agro-industrie, in het teken staan van twee in economisch en politiek opzicht belangrijke feiten. 1.1.1. Het gaat allereerst om de concrete uitvoering van de in het kader van de hervorming van het GLB in 1992 genomen besluiten, en vervolgens om de recente afsluiting van de GATT-onderhandelingen, waarvan de impact de al bestaande moeilijkheden in de communautaire landbouw wel eens aanzienlijk zou kunnen vergroten. 1.2. Met de landbouwinkomens is het al slecht gesteld. Die situatie kan alleen maar verslechteren door het gecombineerde effect van de genoemde politieke factoren, met daar bovenop het voorstel om de prijzen voor het verkoopseizoen 1994/1995 te bevriezen. Daarmee is de grondslag gelegd voor een nieuwe daling van de landbouwinkomens in 1994. Pogingen om het staken van landbouwactiviteiten te stimuleren, lopen spaak omdat er buiten de landbouw nauwelijks of zelfs helemaal geen werk is. Naar verwachting zal de werkloosheid in 1994 nog toenemen en in de Unie tot meer dan 12 % oplopen. 1.3. In weerwil van het feit dat een aantal produktiemiddelen (fokdieren, diervoeders) goedkoper zijn geworden, zijn in 1993 de totale kosten van de produktiemiddelen in de landbouw nominaal met ongeveer 3 % gestegen. Dat bovendien de energiekosten in de Gemeenschap met meer dan 4 % zijn gestegen, vormt ook al een struikelblok voor de met de hervorming van het GLB nagestreefde landbouwdiversifiëring en -opleving. 1.4. De kloof tussen de prijzen van de landbouwprodukten en van de landbouwproduktiemiddelen wordt steeds groter. De landbouwsector trekt daarbij aan het kortste eind, te meer daar er nauwelijks sprake is van toenadering tussen de inkomens binnen en buiten de landbouw. 1.5. Als gevolg van zowel de verschillen inzake bedrijfsstructuur en tussen de soorten produkten als van de monetaire schommelingen lopen de landbouwinkomens binnen de landbouwsector zelf en binnen de afzonderlijke lid-staten uiteen. Dit is echter niet de juiste plaats om daar dieper op in te gaan. 1.5.1. Het is voldoende vast te stellen dat - los van de hierboven genoemde verschillen - de landbouwinkomens de afgelopen drie jaar over het geheel genomen en gemiddeld aanzienlijk zijn gedaald. 1.6. Het staat buiten kijf dat de compenserende steun waarop landbouwers sinds de hervorming van het GLB aanspraak kunnen maken, belangrijk en in sommige gevallen zelfs doorslaggevend is. Wel wordt het verwachte gunstige effect ervan in een aantal landen gedeeltelijk tenietgedaan door de administratieve achterstand die bij de uitkering van de steun is opgelopen. Het Comité is dan ook van oordeel dat de Commissie nieuwe en eenvoudigere procedures moet uitwerken waarmee achterstand kan worden voorkomen en tegelijk het nodige moet doen om ervoor te zorgen dat de lid-staten de diverse steunregelingen onverwijld en volgens de bepalingen van de verordeningen ten uitvoer leggen. 1.7. Het bevriezen van de prijzen op het peil van het verkoopseizoen 1993/1994 leidt tot een verdere daling van de landbouwinkomens. Als gevolg daarvan zullen de investeringen nog verder terugvallen en zal de werkgelegenheid in de landbouw (zowel voor bedrijfshoofden als voor agrarische werknemers) en tot op zekere hoogte ook in de agro-industrie verder worden aangetast. 1.7.1. Het spreekt voor zich dat die verslechtering van de situatie, met alle gevolgen van dien voor de gehele produktieketen, uiteindelijk ook ten koste zal gaan van het verbruik en de koopkracht van brede lagen van de bevolking. 2. Opmerkingen vooraf 2.1. In het licht van de in het vorige hoofdstuk beschreven algemene economische omstandigheden komt het Comité tot de voorlopige conclusie dat de hervorming van het GLB in haar toepassing meer met haar oorspronkelijke doelstellingen in overeenstemming moet worden gebracht. Die verschillende doelstellingen moeten zo op elkaar worden afgestemd dat tegenstrijdigheid tussen de verschillende maatregelen wordt voorkomen. Ook mogen de in het kader van de hervorming van het GLB genomen besluiten niet plotseling in een voor de landbouwers ongunstige zin worden gewijzigd. 2.2. De grondgedachte achter de door de Commissie gekozen aanpak is overduidelijk dat de landbouwuitgaven hoe dan ook moeten worden teruggedrongen, ook als dit ten koste gaat van de landbouwinkomens (art. 39 van het Verdrag) en de werkgelegenheid in de landbouw zelf, maar ook in de sector be- en verwerking van landbouwprodukten. 2.3. Er kan wel begrip worden opgebracht voor de door de Commissie voorgestelde maatregelen voor landbouwprodukten die onder de hervorming van het GLB vallen (automatische toepassing van de besluiten van mei 1992, nl. geleidelijke gelijkschakeling van EG-prijzen en wereldmarktprijzen, gekoppeld aan de uitkering van een compenserende hectaretoeslag), ook al is het Comité het - zoals in het vervolg zal blijken - met een aantal voorstellen gedeeltelijk oneens. 2.4. De algemene en volledige bevriezing van de prijzen voor landbouwprodukten die niet onder de hervorming van het GLB vallen, is daarentegen onverantwoord en onaanvaardbaar. Voor deze produkten wordt immers geen enkele compenserende steun verleend en de prijzen voor een aantal ervan zijn in 1993 reëel scherp gedaald (9 % voor groenten en fruit en 9,2 % voor wijn). 2.4.1. De produktie- en afzetproblemen voor deze produkten zouden hierdoor nog veel groter worden. Het is overigens al voor het derde opeenvolgende jaar dat de prijzen van deze produkten worden bevroren. 2.5. Ten slotte ontberen deze voorstellen, waarmee de Commissie de EG-landbouw zwaar onder druk zet, iedere concrete stimulans voor individuele en/of collectieve initiatieven om op andere teelten over te schakelen, waardoor de pijn ten minste voor een deel zou kunnen worden verzacht. Het Comité pleit dan ook voor meer financiële steun aan nieuwe produktiesectoren of voor vernieuwing (bv. het kweken van moerbeibomen, de teelt van zijderupsen, ontwikkeling van de teelt van landbouwgrondstoffen voor niet-voedingsdoeleinden zoals medicinale en officinale planten, en het fokken van naar verhouding weinig voorkomende diersoorten). 2.6. Een groter gebruik van landbouwprodukten voor energiedoeleinden zou de landbouwproblemen kunnen helpen oplossen. Een verlaging van de accijnzen op brandstoffen uit landbouwprodukten en produkten van agrarische oorsprong zou hiertoe een goede stimulans kunnen vormen. 2.7. Daarnaast dient uitdrukkelijk steun te worden verleend aan de speciale programma's waarmee nieuwe technologieën worden ontwikkeld ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en van produkten van agrarische oorsprong in de bio-industrie. 2.7.1. Met het oog daarop pleit het Comité voor nauwe onderlinge coördinatie tussen de directoraten-generaal van de Commissie die bevoegd zijn voor resp. landbouw, energiebeleid en fiscaal beleid. 2.8. Het Comité betreurt het dat de Commissie heeft verzuimd met de nodige voorstellen te reageren op de monetaire schommelingen die de hoogte van de landbouwinkomens wel eens aanzienlijk zouden kunnen beïnvloeden en de daadwerkelijke eenheid van de landbouwmarkt in gevaar zouden kunnen brengen. 3. Opmerkingen over de afzonderlijke landbouwprodukten 3.1. Granen 3.1.1. De graanprijzen worden verlaagd overeenkomstig de daarvoor krachtens de hervorming van het GLB vastgelegde regeling, met dien verstande dat zij aan de gewijzigde muntpariteiten worden aangepast. Hierop dan ook geen commentaar. 3.1.2. Een andere zaak is de door de Commissie voorgestelde verlaging van de maandelijkse verhogingen. De Commissie voert daarvoor aan dat de garantieprijzen en de rente zijn gedaald. 3.1.2.1. Het Comité vindt echter dat de maandelijkse verhogingen op het huidige peil moeten worden gehandhaafd, zodat het graan over het hele verkoopseizoen verspreid kan worden afgezet. 3.1.3. Het Comité wijst met klem op de noodzaak dat de prijsverhouding tussen durumtarwe en de overige graansoorten wordt herzien. De aanpassing van de prijs van durumtarwe aan de prijzen van de overige graansoorten heeft ondanks de hectaretoeslag tot gevolg gehad dat deze teelt in bepaalde regio's is opgegeven en dat durumtarwe van hoge kwaliteit van de markt is verdwenen. 3.2. Rijst 3.2.1. Het Comité is van oordeel dat de Commissie zich niet zozeer met de prijzen zou moeten bezighouden (die nu al jaren bevroren zijn niettegenstaande het feit dat de produktiekosten blijven stijgen) als wel met de beperking van het rijstareaal. Daarvoor zou een maximumareaal kunnen worden bepaald, uitgaande van het gemiddelde areaal in een representatieve periode in het verleden. 3.2.2. Bovengenoemde opmerking over de door de Commissie voorgestelde verlaging van de maandelijkse verhogingen geldt ook voor rijst. 3.2.3. Het Comité benadrukt het belang van de handhaving van de speciale produktiesteun voor INDICA-rijst, omdat de daarvan uitgaande stimulans voor producenten om op de teelt van dit ras over te schakelen, behouden moet blijven. 3.3. Aardappelzetmeel 3.3.1. Het Comité stemt in met het voorstel van de Commissie om de gegarandeerde produktie op maximaal 1,5 miljoen ton vast te stellen, met dien verstande dat die maximale hoeveelheid in het licht van de ontwikkeling van de gehele zetmeelmarkt kan worden aangepast. Wel pleit het voor een zekere flexibiliteit bij het beheer van deze maatregel. Zo zou meer dan 5 % van de referentiehoeveelheid naar het volgende jaar moeten kunnen worden overgeheveld, omdat het altijd kan voorkomen dat de produktie in dat jaar vanwege klimaat- en/of weersomstandigheden lager uitvalt. 3.4. Suiker 3.4.1. Het Comité stelt vast dat de bevriezing van de prijzen in de bietsuikersector het logische gevolg is van het besluit van de Raad om de huidige marktregeling tot 1 juli 1995 te verlengen. 3.4.2. Het neemt kennis van het voornemen van de Commissie om met voorstellen voor de hervorming van de GMO te komen en hoopt dat de suikerbietenproducenten tijdig van het toekomstige EU-beleid in de suikerbieten- en suikersector voor de middellange en/of lange termijn op de hoogte zullen worden gebracht. 3.4.3. Evenals voor granen en rijst mag er ook voor suiker geen verlaging komen van het maandelijkse bedrag aan opslagkosten dat mag worden vergoed. 3.5. Olijfolie 3.5.1. Erkend wordt dat de overheveling van het resterende bedrag aan consumptiesteun naar produktiesteun het beheer van en het toezicht op deze regeling zal vergemakkelijken. 3.5.2. Met die geleidelijke overheveling is in het verkoopseizoen 1991/1992 reeds een begin gemaakt. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan een veelvuldig geuite eis van de olijfproducenten en van de consumenten. 3.5.3. Wel plaatst het Comité vraagtekens bij de verlaging van de interventieprijs, omdat de door de interventieprijs geboden bescherming in het verkoopseizoen 1994/1995 niet mag worden aangetast nu de laatste consumptiesteun wegvalt. De reden is dat de wijziging van de steunregeling de marktprijsvorming kan beïnvloeden. 3.5.4. Een goed opgezette, doortastende en permanente campagne voor de bevordering van het olijfolieverbruik is dringend vereist. Een bedrag van nauwelijks 10 miljoen ecu is daarvoor uiteraard ontoereikend. De Commissie zou deze belangrijke kant van de zaak dan ook opnieuw moeten bezien. 3.5.5. Het Comité acht de bij de uitbetaling van de produktiesteun opgelopen achterstand onaanvaardbaar. Voor veel produkten betekent dit nl. een reële verlaging van het inkomen. 3.6. Gedroogde voedergewassen 3.6.1. Het Comité stemt in met de door de Commissie in deze sector nagestreefde doelstellingen. Dit geldt met name voor het voornemen om strengere kwaliteitscriteria te hanteren door voor produkten die voor steun in aanmerking komen, een hoger minimaal eiwitgehalte voor te schrijven. Het is het tevens eens met het voorstel om de regeling te vereenvoudigen, maar vindt de verlaging van de vaste steunbedragen voor gedroogde voedergewassen te ver gaan. 3.7. Textielvezels 3.7.1. Katoen 3.7.1.1. Hier herhaalt het Comité het standpunt dat het in het verleden al heeft ingenomen. Daarbij is uitgegaan van de objectieve vaststelling dat er in de Gemeenschap te weinig katoen wordt geproduceerd. Bijgevolg moeten de nodige maatregelen worden genomen om de katoenproduktie te verhogen, aangezien katoen heel goed in de plaats kan komen van overschotprodukten. Een en ander past volledig in het met de hervorming van het GLB ingeluide streven naar produktieomschakeling. 3.7.1.2. Het Comité meent dat de bevriezing van de prijzen op het peil van het vorige verkoopseizoen, gekoppeld aan de vaststelling van een gegarandeerde maximumproduktie van 701 000 t, de mogelijkheden beperken om deze teelt te stimuleren. Het is duidelijk dat een dergelijk beleid indruist tegen de doelstellingen van het nieuwe GLB. 3.7.1.3. In die gevallen waarin de gegarandeerde maximumproduktie niet kan worden verhoogd, vindt het Comité dat de sanctie bij overschrijding daarvan - 15 % + 5 % krachtens de besluiten van de Raad voor het verkoopseizoen 1993-1994 - ongewijzigd moet blijven. 3.7.1.4. Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het toezicht op alle sectoren te verscherpen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de standaardkwaliteit zoals deze momenteel is vastgelegd. 3.7.2. Zijderupsen 3.7.2.1. De teelt van zijderupsen vormt vooral in de traditionele produktieregio's van de Gemeenschap een uitgelezen kans om de op landbouw gebaseerde economie te heroriënteren, met aanzienlijke gevolgen voor industrie en werkgelegenheid. Tegen die achtergrond is de steun die de Gemeenschap momenteel verleent (110,41 ecu per doos eieren) dan ook onvoldoende en te beperkt. 3.7.2.2. De zijderupsenteelt heeft alles in zich om weer lonend te worden, ook al biedt de GATT-overeenkomst de Europese zijde - die op de wereldmarkt toch voor de zijde van de hoogste kwaliteit doorgaat - onvoldoende bescherming. 3.7.2.3. Deze belangrijke teelt kan nieuw leven in worden geblazen door in de algemene steunregeling voor de omschakeling van de produktie van zaaigoed naar de produktie van hoogstammige bomen, uitdrukkelijk de teelt van moerbeibomen voor de produktie van zijderupsen op te nemen. 3.8. Wijn 3.8.1. De door de Commissie in haar Mededeling over de ontwikkeling en de toekomst van het wijnbouwbeleid aangekondigde voorstellen voor de hervorming van de marktordening voor wijn hebben nog steeds het daglicht niet gezien. Aan de daardoor in de wijnsector ontstane onzekerheid moet onverwijld een einde worden gemaakt. 3.8.2. Het Comité verwijst hiervoor naar zijn reeds over de bovengenoemde Mededeling van de Commissie uitgebrachte advies van 24 februari 1994 (doc. CES 231/94). 3.9. Groenten en fruit 3.9.1. Het Comité is het niet eens met het voorstel van de Commissie om de basis- en aankoopprijzen van groenten en fruit, die de afgelopen jaren al ongewijzigd zijn gebleven, opnieuw te bevriezen. 3.9.1.1. Een verhoging van die prijzen - hoe gering ook - is in afwachting van de voorstellen voor een hervorming van de GMO voor groenten en fruit volstrekt noodzakelijk om het concurrentievermogen van de EG-produktie niet in de waagschaal te stellen. Dat vermogen is immers al sterk aangetast door de concessies die de Gemeenschap in het kader van bilaterale akkoorden met derde landen en de onlangs gesloten GATT-overeenkomst heeft gedaan. 3.9.2. De Commissie zou in haar toekomstige voorstellen de nodige structurele maatregelen moeten opnemen die erop gericht zijn de kwaliteit van de EG-produkten te verhogen, nieuwe technologieën in te voeren, de rol van producentenverenigingen te versterken en acties op het gebied van voorlichting en marktonderzoek op touw te zetten. 3.10. Melk en zuivelprodukten 3.10.1. Het Comité vindt het voorstel om de interventieprijs voor boter in totaal met 5 % te verlagen, wel zeer ver gaan. Deze verlaging zou bovenop de verlaging met 3 % in het verkoopseizoen 1993/1994 komen. In ieder geval is het van mening dat ieder besluit hierover moet worden gebaseerd op het verslag over de algemene toestand van de melk- en zuivelmarkt dat de Commissie voor eind maart heeft aangekondigd. 3.10.2. De huidige situatie op de botermarkt en de kleine voorraden vormen argumenten tegen deze vérgaande prijsverlaging. 3.10.3. De prijsverlaging voor boter moet overigens worden gezien in samenhang met het voorstel van de Commissie om de melkquota met 1 % te verslagen. 3.10.3.1. Uiteraard is het ontoelaatbaar dat aan de producenten deze twee maatregelen tegelijkertijd worden opgelegd, nl. verlaging van de interventieprijs voor boter met 5 % en verlaging van de melkquota met 1 %. 3.10.4. Ook het voorstel van de Commissie om de interventie-aankopen van kaas af te schaffen, valt bij het Comité niet in goede aarde, omdat ook deze maatregel weer een zware slag voor de zuivelproducenten is. 3.11. Rundvlees 3.11.1. Het voorstel van de Commissie om bij de toekenning van de speciale premies voor mannelijke dieren 1992 als regionaal referentiejaar te schrappen, staat haaks op de voor de hervorming van het GLB genomen besluiten. 3.11.1.1. Het Comité spreekt zich uit tegen deze technische aanpassing waarmee de toezegging van de Raad dat de lid-staten de keuze werd gelaten tussen 1990, 1991 en 1992 als referentiejaar, wordt ondermijnd. 3.11.2. Bovendien vestigt het de aandacht van de Raad en de Commissie op de grote inkomensverliezen die in 1994 bepaalde streken zullen worden geleden als de speciale premies voor mannelijke dieren wordt uitgekeerd op basis van het aantal in het landbouwbedrijf aanwezige dieren, in plaats van het aantal dieren bij slachting. 3.11.3. Het Comité is van oordeel dat de speciale premie voor mannelijke dieren (art. 4b, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad) ter vermindering van de administratieve rompslomp slechts éénmaal in het bestaan van het dier mag worden toegekend, en wel bij zijn slachting. Daarbij mag de leeftijd van het dier geen rol spelen (wèl moet uiteraard rekening worden gehouden met de voor de toekenning van de premie bestaande voorschriften betreffende de minimale leeftijd van het dier). Voorwaarde voor de afschaffing van de tweede premie voor mannelijke dieren van 22 maanden en ouder (uitzondering: ossen) moet wel zijn dat de eerste premie naar verhouding wordt verhoogd. 3.12. Varkensvlees Het Comité wenst dat de basisprijs minder wordt verlaagd dan de Commissie voorstelt. 4. GATT-overeenkomst 4.1. Tenslotte wijst het Comité de Commissie en de Raad op de noodzaak om de onlangs in GATT-verband gemaakte afspraken op een met de hervorming van het GLB samenhangende en overeenstemmende wijze uit te voeren. Zo moet worden voorkomen dat de landbouwers van de Gemeenschap opnieuw de dupe worden. 4.1.1. Met name moet in de gaten worden gehouden dat bedoelde GATT-afspraken op 1 juli 1995 van kracht worden, d.i. op een tijdstip waarop het verkoopseizoen 1994/1995 voor een aantal produkten nog niet is afgelopen. Gedaan te Brussel, 24 maart 1994. De Voorzitter van het Economischen Sociaal Comité Susanne TIEMANN (1) PB nr. C 83 van 19. 3. 1994, blz. 1-55. BIJLAGE bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité De volgende wijzigingsvoorstellen zijn tijdens de beraadslaging verworpen: Par. 3.4.3 Deze paragraaf dient geschrapt te worden. Motivering Er wordt al veel te veel suiker geproduceerd; het is derhalve niet nodig de opslagkosten te vergoeden. Bovendien betreft het hier een zeer dure subsidie van 35 ecu per ton. Vorig jaar is hieraan 143 miljoen ecu uitbetaald voor 4 100 000 t boven het quotum geproduceerde suiker, waarvan een deel naar dit jaar is overgedragen. Uitslag van de stemming Vóór: 30; tegen: 70; onthoudingen: 7. Par. 3.9.1 en 3.9.1.1 Deze paragrafen schrappen en door de volgende tekst vervangen: "Het Comité stemt in met het voorstel van de Commissie om de basis- en aankoopprijzen van groenten en fruit te bevriezen vanwege de ontstemde reactie die van de zijde van de consumenten kan worden verwacht als produkten uit de handel genomen en vernietigd worden." Uitslag van de stemming Vóór: 28; tegen: 67; onthoudingen: 11. Par. 3.10.1 tot 3.10.4 Deze paragrafen door de volgende tekst vervangen: "Gezien de voortdurende problemen met de afzet van botervet kan het Comité met het Commissievoorstel instemmen. Prijsverlagingen geven het juiste signaal aan de producenten, zijn in het voordeel van de consument, en zouden het verbruik moeten doen toenemen. Prijsverlagingen verdienen dan ook de voorkeur boven verlaging van de quota en zijn beter voor de EU-begroting." Motivering De par. 3.10.1 tot 3.10.3.1 moeten worden geschrapt omdat de EU voor ieder procent verlaging van de interventieprijs voor boter per jaar 34 miljoen ecu bespaart, terwijl een verlaging van het quotum als gevolg van de wisselwerking met de rundvleesregeling zou leiden tot méér steunuitgaven in 1995. Bovendien mag worden verwacht dat een verlaging van de consumentenprijs de vraag vergroot. Par. 3.10.4 zou moeten worden geschrapt omdat slechts twee merken van Italiaanse kaassoorten voor subsidie in aanmerking komen. De bewering "een zware slag voor de zuivelproducenten" gaat in het algemeen niet op als het gaat om een verandering van een subsidieregeling, en is zeer zeker in dit specifieke geval niet op haar plaats. Uitslag van de stemming Vóór: 30; tegen: 63; onthoudingen: 7. Par. 3.13 Een nieuwe par. 3.13 "Tabak" invoegen: "Het Comité spreekt zich uit tegen de verhoging van de steun voor tabak (tot 1 290 000 000 ecu), die in zijn ogen juist zou moeten worden verlaagd. Uit het verslag van de rekenkamer (PB nr. C 65 van 2 maart 1994) blijkt dat de Gemeenschap 500 000 ecu zou kunnen besparen door aan dezelfde telers een evengrote steun te verstrekken om geen tabak te verbouwen. De Commissie zou de steun voor tabak dan ook snel moeten afbouwen en rechtstreekse inkomenssteun moeten verlenen aan landbouwers die op hun land geen andere gewassen kunnen verbouwen. Zo wordt verspilling van belastinggeld tegengegaan en voert de EU een consequent tabakbeleid doordat met name gezondheidsproblemen als gevolg van de op markten buiten de Unie geloosde EU-tabak worden voorkomen." Motivering Spreekt voor zich. De Commissie gaf wel toe dat de cijfers in het verslag van de rekenkamer niet aanvechtbaar zijn, maar zij stelt dat zij niet alleen op grond van economische criteria kan kiezen voor een volslagen ander beleid. Het is de hoogste tijd dat de Commissie overgaat tot een beleid dat in financieel opzicht efficiënt is en overeenstemt met het algemene tabakbeleid van de EU, terwijl het tegelijk de landbouwers die geen andere gewassen kunnen verbouwen, voldoende schadeloos stelt. Uitslag van de stemming Vóór: 32; tegen: 65; onthoudingen: 3.