EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012R0845

Verordening (EU) nr. 845/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

PB L 252 van 19.9.2012, p. 33–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/03/2013

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2012/845/oj

19.9.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/33


VERORDENING (EU) Nr. 845/2012 VAN DE COMMISSIE

van 18 september 2012

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) ("de basisverordening"), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 21 december 2011 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) ("het bericht van inleiding") de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("het betrokken land" of "de VRC") aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid na een klacht die op 7 november 2011 was ingediend door Eurofer ("de klager"), die een groot gedeelte, in dit geval meer dan 70 %, van de totale productie in de Unie van bepaalde organisch beklede staalproducten vertegenwoordigt. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

2.   Bij de procedure betrokken partijen

(3)

De Commissie heeft de klagers, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC en de haar bekende betrokken importeurs, handelaren, gebruikers, leveranciers en verenigingen, alsmede de vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De Commissie heeft ook producenten in Canada en de Republiek Zuid-Afrika ("Zuid-Afrika") in kennis gesteld omdat ze in het bericht van inleiding als mogelijk referentieland werden genoemd. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(4)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd aan alle bekende producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product gedurende het tijdvak van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011.

(5)

Wat de producenten in de Unie betreft, kondigde de Commissie in het bericht van inleiding aan dat zij voorlopig een steekproef met producenten in de Unie had geselecteerd. Deze steekproef bestond uit zes producenten in de Unie die bij de Commissie bekend waren als producenten van soortgelijke producten; zij waren geselecteerd op basis van hun verkoop, omvang, omvang van de productie en geografische ligging in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren goed voor 46 % van de productie in de Unie en 38 % van de verkoop in de Unie. De belanghebbenden werden in het bericht van inleiding ook verzocht hun standpunt over de voorlopige steekproef uiteen te zetten. Een van de producenten in de Unie verklaarde dat hij niet in de steekproef wilde worden opgenomen; hij werd vervangen door de in omvang van de productie volgende producent.

(6)

26 producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs in de VRC verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Op basis van de informatie die de Commissie van hen ontving, heeft zij aanvankelijk een steekproef samengesteld van de drie producenten-exporteurs met de grootste uitvoer naar de Unie. Een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verstrekte echter geen nauwkeurige uitvoergegevens en werd uitgesloten van de steekproef. Twee andere producenten-exporteurs die vervolgens in de steekproef werden opgenomen, hebben hun medewerking stopgezet. De Commissie besloot uiteindelijk om de steekproef te beperken tot de twee producenten-exporteurs die aanvankelijk voor de steekproef waren geselecteerd en die het meest naar de Unie uitvoerden. De omvang van hun uitvoer is goed voor meer dan 30 % van de totale uitvoer van alle medewerkende Chinese producenten-exporteurs.

(7)

Om de producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een behandeling als marktgerichte onderneming ("BMO") of een individuele behandeling ("IB") aan te vragen, heeft de Commissie de haar bekende betrokken Chinese producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten en alle andere Chinese producenten-exporteurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen hadden gemeld, de desbetreffende formulieren toegezonden. Drie producenten-exporteurs, waarvan er een in de steekproef was opgenomen, vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een IB. Een van deze producenten-exporteurs, die niet in de steekproef was opgenomen, trok zijn verzoek vervolgens in. De andere producent-exporteur in de steekproef vroeg alleen om een IB.

(8)

Vijf niet-verbonden importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het beperkte aantal medewerkende importeurs bleek een steekproef niet meer nodig.

(9)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, naar 14 andere producenten-exporteurs in de VRC die erom hadden verzocht, naar vier producenten in Canada, drie producenten in Zuid-Afrika, vijf producenten in de Republiek Korea ("Zuid-Korea"), vijf producenten in de Federale Republiek Brazilië ("Brazilië") – landen die in aanmerking kwamen als referentieland –, naar de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, naar de vijf medewerkende importeurs in de Unie en naar de haar bekende gebruikers.

(10)

De Commissie heeft antwoorden ontvangen van negen producenten-exporteurs en verbonden ondernemingen in de VRC, een producent in Canada en een producent in een ander mogelijk referentieland, Zuid-Korea. Daarnaast reageerden de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, twee niet-verbonden importeurs en tien gebruikers op de vragenlijst.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:

a)

producenten in de Unie

ArcelorMittal Belgium, België en haar verbonden verkoopmaatschappij ArcelorMittal Flat Carbon Europe SA, Luxemburg;

ArcelorMittal Poland, Polen;

ThyssenKrupp Steel Europe AG, Duitsland;

voestalpine Stahl GmbH en voestalpine Stahl Service Center GmbH, Oostenrijk;

Tata Steel Maubeuge SA (vroeger bekend als Myriad SA), Frankrijk;

Tata Steel UK Ltd, Verenigd Koninkrijk;

b)

producenten-exporteurs in de VRC

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd en haar verbonden ondernemingen: Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd, Zhangjiagang Wanda Steel Strip Co., Ltd, Jiangsu Huasheng New Construction Materials Co. Ltd en Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd;

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd en haar verbonden onderneming Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd;

Union Steel China en haar verbonden onderneming Wuxi Changjiang Sheet Metal Co. Ltd.;

c)

importeurs in de Unie

ThyssenKrupp Mannex, Duitsland;

d)

gebruikers in de Unie

Steelpartners NV (onderdeel van de groep Joris IDE), België.

3.   Onderzoektijdvak

(12)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 (hierna "onderzoektijdvak" of "OT" genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het eind van het onderzoektijdvak ("de beoordelingsperiode").

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(13)

Bij het betrokken product gaat het om bepaalde organisch beklede staalproducten (OBS), d.w.z. gewalste platte producten van niet-gelegeerd of gelegeerd staal (uitgezonderd roestvrij staal), aan ten minste één zijde geverfd, gevernist of bekleed met kunststof, met uitzondering van zogenaamde "sandwichpanelen" van de soort gebruikt in de bouw, bestaande uit twee metalen buitenplaten met een stabiliserende kern van isolatiemateriaal, en met uitzondering van producten met een laatste bekleding van zinkstof (een zinkrijke verf die 70 of meer gewichtspercenten zink bevat), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7210 70 80, ex 7212 40 80, ex 7225 99 00 en ex 7226 99 70, van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("het betrokken product").

(14)

De belangrijkste toepassing van OBS is in de bouwnijverheid, ook voor verdere verwerking in verschillende producten die in de bouwnijverheid worden gebruikt (zoals sandwichpanelen, dakbedekking, bekleding, enz.). Andere toepassingen zijn de productie van huishoudapparaten (wit- en bruingoed) of de uitrusting van gebouwen (deuren, radiatoren, verlichting, enz.).

2.   Soortgelijk product

(15)

Uit het onderzoek is gebleken dat OBS die door de bedrijfstak van de Unie in de Unie worden geproduceerd en verkocht, OBS die op de binnenlandse markt van de VRC worden geproduceerd en verkocht en OBS die uit de VRC in de Unie worden ingevoerd, alsook OBS die in Canada (het referentieland) worden geproduceerd en verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Daarom worden deze producten voorlopig beschouwd als gelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(16)

Enkele belanghebbenden beweerden dat de producten uit de VRC niet vergelijkbaar waren met de producten die door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht, omdat de producten uit de VRC werden verkocht op een andere markt en in een ander prijssegment en voor andere doeleinden, zoals buitenconstructies, terwijl een aanzienlijk deel van de producten van de bedrijfstak van de Unie producten van hoge kwaliteit zijn die alleen worden gebruikt in de nichesector van de huishoudapparaten.

(17)

Uit het onderzoek is gebleken dat, hoewel de producenten in de Unie een deel van hun productie inderdaad verkochten aan marktsegmenten zoals huishoudapparaten, dezelfde producten ook werden verkocht aan producenten van bouwmaterialen, die voor de Chinese uitvoer het belangrijkste marktsegment zouden vormen. Bovendien werd vastgesteld dat in die sectoren de prijsniveaus voor dezelfde aan verschillende gebruikers verkochte productsoorten goed vergelijkbaar waren.

(18)

Opgemerkt zij dat, aangezien het betrokken product in hoge mate gestandaardiseerd is, het ook soortgelijke fysische en chemische basiseigenschappen heeft als het soortgelijke product, ongeacht het eindgebruik. Het argument is dan ook voorlopig afgewezen.

3.   Verzoeken om het uitsluiten van producten

(19)

Er werden verschillende verzoeken ontvangen van gebruikers, Chinese exporteurs en producenten in de Unie om bepaalde productsoorten uit te sluiten. De producttypes waarvoor uitsluiting werd gevraagd, waren bijvoorbeeld met chroom of tin bekleed staal, stalen platen geverfd met anorganische zinksilicaatprimer of geverfd met ander dan organisch materiaal.

(20)

Er werden echter nog geen conclusies getrokken, aangezien sommige van die verzoeken onvoldoende gedocumenteerd zijn om een geïnformeerde beslissing te nemen. Daarom werd besloten om deze argumenten verder te onderzoeken.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming ("BMO")

(21)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken inzake producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel voldoen, vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

besluiten van ondernemingen zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten weerspiegelen de marktwaarde;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(22)

Zoals vermeld in overweging 8, verzochten drie producenten-exporteurs uit de VRC om een behandeling als marktgerichte onderneming ("BMO"). Zij beantwoordden het BMO-aanvraagformulier binnen de opgegeven termijn, waarna een producent-exporteur zijn aanvraag weer introk.

(23)

Wat betreft de twee resterende medewerkende producenten-exporteurs in de VRC die om een BMO hadden verzocht, werd naar aanleiding van een uitspraak van het Hof van Justitie van 2 februari 2012 (3) beslist om de aanvragen te onderzoeken van zowel de in de steekproef opgenomen producent-exporteur (Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co. Ltd en haar verbonden ondernemingen) als de producent-exporteur die niet in de steekproef was opgenomen (Union Steel China en haar verbonden onderneming). De Commissie heeft alle gegevens die zij noodzakelijk achtte ingewonnen en heeft de gegevens die in de BMO-aanvraag waren verstrekt ter plaatse bij de ondernemingen gecontroleerd.

(24)

Geen van de twee medewerkende groepen van producenten-exporteurs in de VRC bleek te voldoen aan de criteria om een BMO te krijgen, omdat de kosten van de belangrijkste grondstof, warmgewalste stalen coils, wegens staatsinmenging op de staalmarkt in de VRC ernstig vertekend zijn en niet hoofdzakelijk de marktwaarde weergeven zoals vereist in artikel 2, lid 7, onder c), eerste streepje, van de basisverordening.

(25)

De inmenging door de Chinese staat in de staalsector blijkt uit het feit dat een grote meerderheid van de grote Chinese staalproducenten staatsbedrijven zijn en doordat de geïnstalleerde capaciteit voor staal en de output worden beïnvloed door de verschillende industriële vijfjarenplannen, in het bijzonder het huidige 12de vijfjarenplan (2011-2015) voor de ijzer- en staalsector.

(26)

De staat oefent ook een grote controle uit over de grondstoffenmarkt. Voor cokes (samen met ijzererts de belangrijkste grondstof om staal te produceren) gelden kwantitatieve uitvoerbeperkingen en uitvoerrechten van 40 %. Daarom kan worden geconcludeerd dat de Chinese staalmarkt vertekend is wegens significante staatsinmenging.

(27)

Deze vertekening wordt weerspiegeld in de prijs die de onderzochte ondernemingen in het OT voor warmgewalste stalen coils betaalden. Vastgesteld werd dat die aanzienlijk onder de internationale prijzen lag. Daaruit volgt dat de productie van OBS wegens staatsinmenging profiteert van abnormaal lage prijzen voor warmgewalste stalen coils, waardoor de prijs van OBS in de VRC vertekend is. Deze vertekening levert een groot kostenvoordeel voor de Chinese producenten-exporteurs op aangezien de kosten voor de belangrijkste grondstof, warmgewalste stalen coils, ongeveer 80 % van de productiekosten uitmaken. Bijgevolg wordt niet voldaan aan criterium 1.

(28)

Naast de hierboven geschetste algemene situatie, voldeed een producent-exporteur ook niet aan criterium 2 wegens grote tekortkomingen in het boekhoudsysteem van drie van zijn verbonden ondernemingen.

(29)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel bekendgemaakt aan de betrokken ondernemingen in de VRC, de autoriteiten van de VRC en de klager. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

(30)

Er werden schriftelijke opmerkingen ingediend door de klager, door een Chinese producent-exporteur en door de autoriteiten van de VRC. De klager ging akkoord met de resultaten van het BMO-onderzoek. De Chinese producent-exporteur betwijfelde vooral of de prijzen die door de onderzochte ondernemingen voor warmgewalste stalen coils worden betaald aanzienlijk lager zijn dan de internationale prijzen, maar leverde geen informatie om die bewering te staven. Uit gegevens van Eurostat, die door andere statistische gegevens (4) worden bevestigd, blijkt echter dat deze prijzen aanzienlijk onder de internationale prijzen liggen wanneer ze werden vergeleken met de prijzen in Europa, Noord en Zuid-Amerika en Japan. Het argument werd dan ook afgewezen.

(31)

De autoriteiten van de VRC betoogden dat het bestaan van eventuele prijsvertekeningen voor warmgewalste stalen coils op het niveau van de gehele bedrijfstak niet automatisch betekent dat niet wordt voldaan aan criterium 1, waar sprake is van vaststelling op ondernemingsniveau. Zoals echter in overweging 27 is vermeld, wordt de vertekening van de prijs van de belangrijkste grondstof weerspiegeld in de door alle onderzochte ondernemingen betaalde prijs. Ten eerste werd dit feit door geen der partijen aangevochten, en ten tweede vond het BMO-onderzoek plaats op ondernemingsniveau en waren de bevindingen niet beperkt tot algemene horizontale onderwerpen. Dit argument wordt dan ook afgewezen.

(32)

Verder voerden de autoriteiten van de VRC aan dat de vijfjarenplannen niet-bindende richtsnoeren zijn die in de VRC geen rechtsgevolg hebben. Zoals in overweging 25 is uiteengezet, kan, ongeacht de precieze juridische status van deze plannen, echter niet worden ontkend dat interventies van de regering van de VRC door middel van deze plannen grote gevolgen hebben voor het geïnstalleerd vermogen en de productie van staal. Dit argument wordt dan ook afgewezen.

(33)

Verder werd aangevoerd dat de behandeling van de BMO-aanvragen door de Commissie niet in overeenstemming zijn met de arresten van het Hof van Justitie van 2 februari 2012 (5) (Brosmann) en van 19 juli 2012 (6) (Zhejiang Xinan Chemical). Wat dit argument betreft, moet worden opgemerkt dat de procedure in overeenstemming met het Brosmann-arrest werd uitgevoerd, zoals de autoriteiten van de VRC zelf in hun opmerkingen erkenden. Bovendien ging het in het Zhejiang-arrest om interventies van de staat in besluiten van een onderneming. In deze procedure is de belangrijkste reden om geen BMO toe te kennen echter dat de prijs van de belangrijkste grondstof niet de marktwaarde weergeeft. Dit argument wordt dan ook voorlopig afgewezen.

(34)

Ook werd aangevoerd dat, omdat de kwestie van de inputvertekening ook in de gelijktijdige antisubsidieprocedure over het betrokken product werd onderzocht, de Commissie rekening had moeten houden met het bewijsmateriaal dat hierover in die procedure was verzameld. Ten aanzien van dit argument moet worden opgemerkt dat in het kader van de onderhavige antidumpingprocedure tijdens de BMO-fase werd onderzocht of de kosten van de belangrijkste grondstoffen de marktwaarde weergeven. De conclusie dat de productie van OBS in de VRC van abnormaal lage prijzen voor warmgewalste stalen coils profiteert, zoals in overweging 27 is uiteengezet, is daarom in dit verband zeker terecht, en loopt in genen dele vooruit op mogelijke bevindingen in de antisubsidieprocedure of omgekeerd. De mogelijke bevindingen in de antisubsidieprocedure hebben niets van doen met de beslissing of een BMO kan worden toegekend. Dit argument wordt dan ook voorlopig afgewezen.

(35)

De autoriteiten van de VRC betoogden voorts dat de Commissie de bevindingen ten aanzien van de BMO niet aan de Chinese autoriteiten hebben meegedeeld. Dit is niet juist; de Commissie heeft de Chinese vertegenwoordiging bij de EU op 12 juli 2012 een nota-verbaal doen toekomen met de mededeling van feiten en overwegingen met betrekking tot de BMO.

(36)

Ten slotte werd beweerd dat de Commissie ongecontroleerde van de producent uit het referentieland gebruikt om voorlopige rechten in te stellen. Dit is niet correct, want de Commissie heeft gebruik gemaakt van gegevens die zij heeft geanalyseerd en waarvan zij heeft vastgesteld dat zij betrouwbaar zijn, zoals in overweging 48 ook duidelijk wordt vermeld. De Commissie moest de Canadese referentieproducent om medewerking verzoeken omdat de Koreaanse referentieproducent zich vlak voor het geplande en overeengekomen controlebezoek terugtrok, zoals in overweging 45 wordt uitgelegd. De controle ter plaatse bij de producent zal daarom na de voorlopige fase van de procedure plaatsvinden. Ook werd geopperd dat de onderneming in het referentieland Korea haar medewerking weigerde wegens de BMO-beslissing. Dit is niet zo, want de terugtrekking kwam op 3 juli, terwijl de BMO-bevindingen op 12 juli 2012 werden meegedeeld.

(37)

Geen van de aangevoerde argumenten leidde tot een wijziging van de bevindingen met betrekking tot de BMO.

(38)

Gelet op het voorafgaande konden de twee groepen van medewerkende producenten-exporteurs in de VRC die om een BMO hadden verzocht, niet aantonen dat zij voldeden aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

2.   Individuele behandeling ("IB")

(39)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht worden vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd. Gemakshalve worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

in geval van geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijnde ondernemingen of joint ventures kunnen exporteurs hun kapitaal en winsten vrij repatriëren;

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

de meerderheid van de aandeelhouders zijn particulieren. Staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

bij de omrekening van valuta's worden marktkoersen gebruikt;

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen kunnen worden ontweken indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(40)

De producent-exporteur die in de steekproef werd opgenomen en die om een BMO had verzocht, verzocht eveneens om een IB voor het geval hem geen BMO zou worden toegekend. De andere producent-exporteur die in de steekproef werd opgenomen, verzocht alleen om een IB. Op basis van de beschikbare informatie werd voorlopig vastgesteld dat beide producenten-exporteurs uit de VRC aan de criteria voor toekenning van een IB voldeden.

3.   Individueel onderzoek ("IO")

(41)

Zes medewerkende producenten-exporteurs hadden op grond van artikel 17, lid 3, van de basisverordening een verzoek om een individueel onderzoek ingediend. Slechts één daarvan verzocht om een BMO. Er werd voorlopig besloten om voor de producent-exporteur die om een BMO had verzocht, Union Steel China, een IO uit te voeren, aangezien dat geen onredelijke belasting vormde. Deze producent-exporteur was namelijk al geïnspecteerd in het kader van het onderzoek van zijn BMO-aanvraag.

(42)

Deze producent-exporteur verzocht om een BMO, maar ook om een IB voor het geval hem geen BMO zou worden toegekend. Na de aanvraag te hebben onderzocht, werd voorlopig beslist om een IB toe te kennen aan Union Steel China aangezien de onderneming aan de criteria voor een IB voldeed.

4.   Normale waarde

4.1.   Keuze van het referentieland

(43)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO wordt toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(44)

In het bericht van inleiding gaf de Commissie aan voornemens te zijn om Canada of Zuid-Afrika als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde te gebruiken, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mede te delen.

(45)

De Commissie onderzocht of andere landen in aanmerking kwamen als referentieland en er werden vragenlijsten verzonden naar OBS-producenten in Canada en Zuid-Afrika, maar ook naar producenten in Brazilië en Zuid-Korea. Slechts twee OBS-producenten, een in Canada en een in Zuid-Korea, antwoordden op de vragenlijsten. Beide landen bleken open markten te zijn zonder invoerrechten en met een aanzienlijke invoer uit verschillende derde landen. Bovendien waren er ten minste vier andere binnenlandse producenten van het betrokken product in Zuid-Korea, wat een goed concurrentieniveau op de binnenlandse markt mogelijk maakt. In een vergevorderd stadium van de procedure, op 3 juli 2012, vlak voor het controlebezoek door de diensten van de Commissie, zette de Zuid-Koreaanse producent om onverklaarbare redenen zijn medewerking stop.

(46)

Gelet op het voorgaande, werd Canada geselecteerd als referentieland. Er zijn ten minste vier andere binnenlandse producenten van het betrokken product, wat een goed concurrentieniveau op de binnenlandse markt mogelijk maakt. Het onderzoek bracht geen redenen aan het licht om te oordelen dat Canada niet geschikt was voor de vaststelling van de normale waarde.

(47)

Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de kostenstructuur van een Canadese producent niet kan worden vergeleken met die van een Chinese producent-exporteur. Er werden echter geen aanzienlijke verschillen in de kostenstructuur aangetroffen, zodat dit argument werd verworpen.

(48)

De gegevens in het antwoord van de medewerkende Canadese producent werden geanalyseerd en betrouwbaar bevonden, zodat er een normale waarde op kan worden gebaseerd.

(49)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat Canada een geschikt en redelijk referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

4.2.   Vaststelling van de normale waarde

(50)

Omdat de voor de steekproef geselecteerde onderneming en de onderneming waarvan het verzoek om een individueel onderzoek werd ingewilligd, niet konden aantonen dat ze aan de BMO-criteria voldoen, en omdat de andere onderneming die voor de steekproef werd geselecteerd geen BMO had aangevraagd, werd de normale waarde voor alle Chinese producenten-exporteurs vastgesteld op basis van de informatie die werd ontvangen van de producent in het referentieland.

(51)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de verkopen van het soortgelijke product in Canada aan onafhankelijke afnemers representatief waren. Vastgesteld werd dat de verkopen van de Canadese medewerkende producent van het soortgelijke product op de Canadese binnenlandse markt in hoeveelheden plaatsvonden die representatief waren in vergelijking met het betrokken product dat naar de Unie werd uitgevoerd door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en de producent-exporteur waarvan het verzoek om een individueel onderzoek werd ingewilligd.

(52)

De Commissie onderzocht vervolgens of deze verkopen overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening in het kader van normale handelstransacties hadden plaatsgevonden. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkopen aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Verkooptransacties werden winstgevend bevonden wanneer de eenheidsprijs gelijk was aan of hoger lag dan de productiekosten. Daarom werden de productiekosten van de Canadese producent tijdens het OT vastgesteld.

(53)

Voor productsoorten waarvan meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid werd verkocht tegen prijzen die hoger waren dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van de werkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(54)

Wanneer voor een productsoort de winstgevende verkoop 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg of de gewogen gemiddelde prijs lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van die soort gedurende het OT.

(55)

Voor niet-winstgevende productsoorten werd de normale waarde gebaseerd op de fabricagekosten van de Canadese producent plus de VAA-kosten en de winstmarge voor de winstgevende productsoorten.

4.3.   Uitvoerprijzen voor de producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(56)

Aangezien alle medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend, rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uitvoerden, werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor het betrokken product.

4.4.   Vergelijking

(57)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Zo nodig werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met bewijsmateriaal werden gestaafd.

5.   Dumpingmarges

(58)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend, vastgesteld door een voor het referentieland vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(59)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, werd een gewogen gemiddelde van de dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs berekend. Op basis daarvan werd de voorlopige dumpingmarge voor de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, vastgesteld op 61,1 %.

(60)

Om de dumpingmarge voor het gehele land te berekenen, die van toepassing is op de niet-medewerkende of onbekende producenten-exporteurs in de VRC, werd eerst de mate van medewerking bepaald door de omvang van de door de medewerkende producenten-exporteurs gemelde uitvoer naar de Unie te vergelijken met de statistieken van Eurostat ter zake.

(61)

Aangezien de medewerking in de VRC ongeveer 70 % was, werd de dumpingmarge voor het hele land, die voor alle andere exporteurs in China geldt, berekend op basis van de hoogste dumpingmarge die was vastgesteld voor representatieve productsoorten van producenten-exporteurs. Op basis daarvan werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 77,9 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(62)

Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd, Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd, Zhangjiagang Wanda Steel Strip Co., Ltd, Jiangsu Huasheng New Construction Materials Co. Ltd) en Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd

67,4 %

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd en Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd

54,6 %

Union Steel China en Wuxi Changjiang Sheet Metal Co. Ltd

59,2 %

Gewogen gemiddelde van de steekproef

61,1 %

Dumpingmarge voor het hele land

77,9 %

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(63)

Om de totale productie in de Unie tijdens de beoordelingsperiode vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in de klacht, de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek zijn verkregen van de producenten in de Unie, en de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(64)

Gedurende het OT werden OBS vervaardigd door 22 producenten in de Unie. Op grond van in de vorige overweging vermelde informatie werd de totale productie in de Unie gedurende het OT geraamd op circa 3 645 298 ton. De producenten in de Unie die samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna "de bedrijfstak van de Unie" genoemd.

2.   Vaststelling van de relevante markt van de Unie

(65)

Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat een aanmerkelijk deel van de productie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor intern gebruik bestemd was, d.w.z. vaak eenvoudig (zonder factuur) werd overgedragen en/of tegen verrekenprijzen werden geleverd voor verdere verwerking binnen dezelfde onderneming of groep ondernemingen.

(66)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade leed en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, werd onderzocht of en in hoeverre bij de analyse rekening moest worden gehouden met het navolgende gebruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

(67)

Om een zo volledig mogelijk beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te krijgen, werden gegevens over alle OBS-activiteiten verzameld en geanalyseerd, waarna werd bepaald of het ging om productie voor intern gebruik of productie voor de vrije markt.

(68)

Voor de volgende economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld dat een analyse en beoordeling alleen relevant zijn wanneer deze op de situatie op de vrije markt geconcentreerd zijn: omvang van de verkoop en verkoopprijzen op de markt van de Unie, marktaandeel, groei, omvang van de uitvoer en uitvoerprijzen; daarom werden de schade-indicatoren gecorrigeerd voor bekend intern gebruik en verkopen binnen de bedrijfstak van de Unie, en werden het interne gebruik en de interne verkopen afzonderlijk geanalyseerd.

(69)

Op grond van het onderzoek werd echter vastgesteld dat andere economische indicatoren redelijkerwijze alleen voor de hele activiteit konden worden onderzocht. Productie (zowel voor intern gebruik als voor de vrije markt), capaciteit, bezettingsgraad, investeringen, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en het vermogen om kapitaal aan te trekken worden namelijk door de hele activiteit bepaald, ongeacht of de productie intern wordt gebruikt of op de vrije markt wordt verkocht.

3.   Verbruik in de Unie

(70)

Het soortgelijke product wordt door de bedrijfstak van de Unie verkocht aan niet-verbonden afnemers, maar wordt ook voor verdere verwerking verkocht of overgedragen aan verbonden ondernemingen, bijvoorbeeld staalservicecentra.

(71)

Voor de berekening van het zichtbare OBS-verbruik in de Unie heeft de Commissie de omvang van de totale invoer van OBS in de Unie, zoals gemeld door Eurostat, en de omvang van de verkoop en het interne gebruik van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product in de Unie, zoals vermeld in de klacht en gecontroleerd tijdens de controlebezoeken bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, samengeteld.

(72)

Met betrekking tot de invoergegevens van Eurostat moet worden vermeld dat de beschrijvingen van de relevante GN-codes (zie overweging 13) niet alleen betrekking hebben op het onderzochte product, zodat de invoer die door Eurostat onder die codes wordt vermeld, ook andere producten kan omvatten. Zonder informatie over de hoeveelheden waarom het bij die andere invoer kan gaan, of bewijsmateriaal dat het om aanzienlijke hoeveelheden kan gaan, werd voorlopig beslist om alle gegevens over de invoer onder de desbetreffende GN-codes, zoals gemeld door Eurostat, te gebruiken.

(73)

Het aldus berekende totale verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

 

2008

2009

2010

OT

Verbruik (ton)

5 691 713

4 327 650

4 917 068

5 177 970

Indexcijfers (2008=100)

100

76

86

91

(74)

Het totale verbruik in de EU is in de beoordelingsperiode met 9 % gedaald. Tussen 2008 en 2009 was er een daling met ongeveer 24 % door de wereldwijde negatieve gevolgen van de economische crisis, vooral voor de bouwnijverheid. Nadien trad een herstel in en steeg het verbruik tussen 2009 en het eind van het OT met in totaal 20 %, maar het lag nog steeds onder het beginniveau van 2008.

4.   Invoer uit het betrokken land en marktaandeel

(75)

De invoer uit de VRC in de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

 

2008

2009

2010

OT

Omvang van de invoer uit de VRC (ton)

472 988

150 497

464 582

702 452

Indexcijfers (2008=100)

100

32

98

149

Marktaandeel

8,3 %

3,5 %

9,4 %

13,6 %

Indexcijfers (2008=100)

100

42

114

163

Bron: Eurostat.

(76)

Ondanks de ontwikkeling van het verbruik steeg de omvang van de invoer uit de VRC in de beoordelingsperiode met maar liefst 49 %. Door de negatieve gevolgen van de economische crisis daalde ook de omvang van de invoer uit de VRC in 2009 sterk. Het herstel van de invoer uit de VRC verliep echter uiterst snel, zodat de stijging tussen 2009 en het eind van het OT maar liefst 367 % bedroeg.

(77)

Het marktaandeel van die invoer steeg in de beoordelingsperiode met 63 %. Hoewel het tussen 2008 en 2009 met meer dan de helft was teruggelopen, was er tussen 2009 en het eind van het OT sprake van een indrukwekkende stijging met 290 %.

4.1.   Invoerprijzen en prijsonderbieding

Invoer uit de VRC

2008

2009

2010

OT

Gemiddelde prijs in EUR/ton

875

728

768

801

Indexcijfers (2008=100)

100

83

88

91

Bron: Eurostat.

(78)

De gemiddelde invoerprijs uit de VRC daalde tijdens de beoordelingsperiode met 9 %. Tussen 2008 en 2009 daalde de prijs met 17 %, om vervolgens tussen 2009 en 2010 vijf procentpunten te stijgen en in het OT drie procentpunten.

(79)

De prijzen van de invoer uit de VRC bleven tijdens de hele beoordelingsperiode constant onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. In 2009, op het hoogtepunt van de economische crisis, kon zelfs een prijsdaling met 17 % niet verhinderen dat de Chinese invoer aan marktaandeel verloor door een onverwachte daling van het verbruik en een instorting van de markt, maar, zoals in bovenstaande tabel te zien is, verklaart de voortdurende prijsonderbieding in de daaropvolgende jaren de gestage indrukwekkende stijging van het marktaandeel van de invoer uit de VRC tussen 2009 en het eind van het OT.

(80)

Voor de vaststelling van de prijsonderbieding in het OT werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen per productsoort die de medewerkende Chinese producenten voor hun ingevoerde producten in rekening brachten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor kosten na invoer.

(81)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en na aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT, gaf gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs tot 25,9 % te zien.

5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.1.   Voorafgaande opmerkingen

(82)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie een beoordeling gemaakt van alle relevante economische factoren en indexcijfers die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed zijn.

(83)

Zoals in overweging 5 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruik gemaakt van een steekproef.

(84)

De gegevens die werden verstrekt door en gecontroleerd bij de zes in de steekproef opgenomen EU-producenten, werden gebruikt om de micro-economische indicatoren te bepalen, zoals eenheidsprijs, eenheidskosten, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken en voorraden.

(85)

De gegevens die door de klager werden verstrekt voor alle producenten van OBS in de Unie, werden, na controle aan de hand van andere beschikbare bronnen en gecontroleerde gegevens van in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, gebruikt om macro-economische indicatoren te bepalen, zoals productie van de bedrijfstak van de Unie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid en productiviteit.

5.2.   Gegevens over de gehele bedrijfstak van de Unie

5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(86)

Om de totale productie in de Unie tijdens de beoordelingsperiode vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, waaronder de informatie in de klacht, de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek zijn verkregen van de producenten in de Unie en de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

 

2008

2009

2010

OT

Productievolume (ton)

4 218 924

3 242 741

3 709 441

3 645 298

Indexcijfers (2008=100)

100

77

88

86

Productiecapaciteit (ton)

5 649 268

5 754 711

5 450 138

5 431 288

Indexcijfers (2008=100)

100

102

96

96

Bezettingsgraad

75 %

56 %

68 %

67 %

Indexcijfers (2008=100)

100

75

91

90

Bron: Klacht, antwoorden op vragenlijst.

(87)

Bovenstaande tabel laat zien dat de productie in de beoordelingsperiode met 14 % is gedaald. Als gevolg van een teruglopende vraag liet de productie in 2009 een sterke daling zien, waarna er in 2010 sprake was van een gedeeltelijk herstel, om vervolgens ondanks een stijging van het verbruik in het OT licht te dalen.

(88)

De productiecapaciteit nam in de beoordelingsperiode met 4 % af. De bezettingsgraad volgde de tendens van de productie en daalde tijdens de beoordelingsperiode met 10 %.

5.2.2.   Omvang van de verkoop, marktaandeel en groei

 

2008

2009

2010

OT

Omvang van de verkoop (ton)

3 355 766

2 707 611

3 003 917

2 936 255

Indexcijfers (2008=100)

100

81

90

87

Marktaandeel (%)

59,0 %

62,6 %

61,1 %

56,7 %

Indexcijfers (2008=100)

100

106

104

96

Bron: Klacht, antwoorden op vragenlijst.

(89)

In 2009 was er een scherpe daling van de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers (- 19 %). In 2010 steeg de omvang van de verkoop met negen procentpunten, maar daalde vervolgens gedurende het OT met drie procentpunten.

(90)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 4 % teruggelopen. Nadat het in 2009 eerst was gestegen, daalde het in 2010 en het OT, zodat het uiteindelijk in het OT 6 % lager was dan in 2009. In dezelfde periode nam het verbruik met meer dan 20 % toe. De bedrijfstak van de Unie bleek dus niet in staat om te profiteren van het groeiende verbruik en om de omvang van de verkoop en een deel van het verloren marktaandeel terug te winnen.

(91)

Terwijl het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 9 % daalde en de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen met 13 % afnam, daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 2,3 procentpunten van 59 % in 2008 naar 56,7 % in het OT.

5.2.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

 

2008

2009

2010

OT

Werkgelegenheid (in VTE)

6 790

5 953

5 723

5 428

Indexcijfers (2008=100)

100

88

84

80

Productiviteit (ton/VTE)

621

545

648

672

Indexcijfers (2008=100)

100

88

104

108

Bron: Klacht, antwoorden op vragenlijst, Eurofer.

(92)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie nam steeds sterker af. Het totale aantal werknemers in de bedrijfstak, uitgedrukt in voltijdequivalenten (VTE), daalde tijdens de beoordelingsperiode met 20 % en bereikte in het OT zijn laagste punt. De productiviteit steeg echter in de beoordelingsperiode met 8 %, wat erop wijst dat de bedrijfstak ook bezig was met het rationaliseren van de productiekosten.

5.3.   Gegevens over de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

5.3.1.   Gemiddelde verkoopprijzen per eenheid in de Unie en productiekosten

(93)

De gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de EU daalden gedurende de beoordelingsperiode met 3 %. In de periode van 2009 tot het eind van het OT stegen de prijzen als gevolg van een stijgend verbruik en een stijgende omvang van de verkoop weer met 23 %, maar het niveau van 2008 werd niet meer bereikt.

(94)

Tegelijkertijd stegen de gemiddelde kosten van de productie en de verkoop van het soortgelijke product tijdens de beoordelingsperiode met 6 % door een stijging van de productiekosten per eenheid terwijl de VVA-kosten per eenheid met 34 % afnamen.

(95)

Na de daling van de eenheidsprijs voor niet-verbonden afnemers in 2009 (- 21 %) en het bijbehorende verlies, begon de eenheidsprijs zich te herstellen. In 2010 en het OT werd de bedrijfstak van de Unie geconfronteerd met een kostenstijging; dit kon maar in beperkte mate worden gecompenseerd door hogere prijzen, net genoeg om de winstgevendheid voor 2010 en het OT op hetzelfde niveau te houden. Dit leidde echter tot verder verlies aan marktaandeel aangezien de Chinese invoerprijzen voortdurend onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lagen.

 

2008

2009

2010

OT

Eenheidsprijs in de EU voor niet-verbonden afnemers (EUR/ton)

1 023

805

911

994

Indexcijfers (2008=100)

100

79

89

97

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

925

884

893

978

Indexcijfers (2008=100)

100

95

97

106

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten.

5.3.2.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2008

2009

2010

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de EU aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

6,7 %

–9,3 %

2,8 %

2,6 %

Indexcijfers (2008=100)

100

– 138

41

39

Kasstroom (EUR)

328 190 880

211 298 356

152 030 083

204 650 414

Indexcijfers (2008=100)

100

64

46

62

Investeringen (EUR)

55 717 957

4 537 128

12 530 132

15 302 264

Indexcijfers (2008=100)

100

8

22

27

Rendement van investeringen

13,8 %

–13,9 %

5,9 %

6 %

Indexcijfers (2008=100)

100

– 101

43

44

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten.

(96)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers uit te drukken als percentage van de omzet. In 2009, het jaar van de economische crisis, daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie erg sterk en werd een verlies van 13,9 % geleden. Vanaf 2010 was er sprake van een herstel, maar door de stijgende productiekosten kon de bedrijfstak niet het niveau behalen dat als gezond en duurzaam wordt beschouwd (6,7 % – zie overweging 156). De winstgevendheid is tijdens de volledige beoordelingsperiode met 61 % gedaald.

(97)

De tendens bij de kasstroom volgde in grote mate de negatieve trend van de winstgevendheid. In 2010 werd het laagste niveau bereikt. Ook daalde het rendement van investeringen met 56 % van 13,8 % in 2008 tot 6 % in het OT.

(98)

De ontwikkeling van de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van investeringen tijdens de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om in zijn activiteiten te investeren en ondermijnden ook zijn ontwikkeling. In het begin van de beoordelingsperiode kon de bedrijfstak van de Unie nog wel aanzienlijk investeren, maar daarna daalden de investeringen sterk in 2009; over de hele beoordelingsperiode namen zij met 73 % af.

(99)

Zoals hierboven vermeld, gingen de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie achteruit, maar het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken, bleek gedurende de beoordelingsperiode niet ernstig te zijn aangetast.

5.3.3.   Voorraden

 

2008

2009

2010

OT

Eindvoorraden (ton)

116 852

97 533

124 848

130 593

Indexcijfers (2008=100)

100

83

107

112

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten.

(100)

Voor de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie maakten de voorraden in het OT ongeveer 8 % van het productievolume uit. De omvang van de eindvoorraden steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. Hoewel moet worden opgemerkt dat voorraden geen belangrijke indicator voor de bedrijfstak zijn aangezien de productie vooral op bestelling gebeurt, vond de sterke stijging in de voorraden plaats vanaf 2009 tot het eind van het OT. Die periode valt samen met de grote stijging van de invoer met dumping uit de VRC.

5.3.4.   Arbeidskosten

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (EUR, in de steekproef opgenomen EU-producenten)

60 959

57 892

58 637

62 347

Indexcijfers (2008=100)

100

95

96

102

(101)

De gemiddelde arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met slechts 2 %, dat is minder dan de inflatie. Uit het onderzoek is gebleken dat deze producenten aanzienlijke besparingen hebben doorgevoerd, vooral in de algemene en administratieve kosten, en de efficiëntie nauwlettend in het oog hebben gehouden.

5.3.5.   Intern gebruik en interne verkoop

(102)

Zoals aangegeven in overweging 65 is er in de EU een grote markt voor OBS in het downstreamgebruik ervan door de bedrijfstak van de Unie. Om deze markt te analyseren, werden het interne gebruik en de verkoop aan verbonden partijen (interne verkoop) door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en andere producenten in de Unie onder de loep genomen.

(103)

Daaruit bleek dat het interne gebruik en de interne verkoop bedoeld waren voor verdere verwerking door de ondernemingen zelf of door hun verbonden ondernemingen binnen de groepen waartoe de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die als eindgebruiker van OBS vooral op het vlak van bouwmaterialen actief zijn, behoren.

(104)

Op basis van het voorgaande werd vastgesteld dat het interne gebruik en de interne verkoop van de producenten in de Unie 27 % van het totale productievolume in het OT uitmaakten. Gedurende de beoordelingsperiode namen het interne gebruik en de omvang van de verkoop in verband daarmee met 19 % af en daalde het marktaandeel met 11 %.

 

2008

2009

2010

OT

Intern gebruik en interne verkoop (ton)

1 225 686

935 374

994 933

993 701

Indexcijfers (2008=100)

100

76

81

81

Marktaandeel

22 %

22 %

20 %

19 %

Indexcijfers (2008=100)

100

100

94

89

Bron: Klacht en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten.

(105)

De waarde van het interne gebruik en de interne verkoop werd geanalyseerd op basis van de antwoorden op de vragenlijsten, die door de in de steekproef opgenomen producenten werden verstrekt en tijdens de controlebezoeken werden gecontroleerd. Uit het onderzoek bleek dat er geen wezenlijk verschil tussen intern gebruik en interne verkoop was wat het eindgebruik van het product betreft. Intern gebruik werd gemeld door ondernemingen waar de downstreamproductie plaatsvond in dezelfde juridische entiteit, terwijl er bij de interne verkoop sprake is van de verkoop met een factuur aan andere verbonden juridische entiteiten. Bovendien was de prijsstellingsmethode voor intern gebruik vergelijkbaar met die voor de verkoop aan verbonden partijen, m.a.w. een redelijke prijs (kostprijs-plus-methode) voor het product werd in rekening gebracht aan zowel de verbonden ondernemingen als de interne downstreamproductie-eenheden van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(106)

De gemiddelde waarde per ton nam tijdens de beoordelingsperiode toe met 1 % en lag 2 % onder de verkoopprijs die de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het OT aan niet-verbonden afnemers in rekening brachten.

 

2008

2009

2010

OT

Intern gebruik en interne verkoop (EUR/ton)

967

787

910

975

Indexcijfers (2008=100)

100

81

94

101

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten.

(107)

Aangezien de interne verkoop en het interne gebruik grotendeels bedoeld waren voor de downstreamproductie van bouwmaterialen door de producenten in de Unie, werden die verkoop en dat interne gebruik ook indirect blootgesteld aan concurrentie van andere marktdeelnemers inclusief de invoer met dumping uit de VRC. De interne vraag voor de downstreamproductie hangt af van de mogelijkheid om de downstreamproducten te verkopen op een vrije markt die niet wordt beïnvloed door invoer met dumping. Daaruit volgt dat de daling van het volume en het marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode te wijten was aan de concurrentie van de invoer met dumping uit de VRC.

5.3.6.   Gevolgen van vroegere dumping of subsidiëring

(108)

Omdat dit de eerste antidumpingprocedure voor het betrokken product is, zijn er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke eerdere dumping of subsidiëring te beoordelen.

6.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(109)

Alle marges die hierboven werden vastgesteld en gespecificeerd in het deel over dumping liggen aanzienlijk boven het minimale niveau. Gezien het volume en de prijzen van de invoer met dumping uit de VRC, kan voorts de invloed van de vastgestelde dumpingmarge op de EU-markt niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

7.   Conclusie inzake schade

(110)

Bij het onderzoek is gebleken dat alle schade-indicatoren die betrekking hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode, zijn verslechterd of zich niet in overeenstemming met het verbruik hebben ontwikkeld.

(111)

In de beoordelingsperiode is de omvang van de invoer uit de VRC gestaag en aanzienlijk toegenomen, terwijl het verbruik terugliep. Terzelfder tijd daalde de omvang van de verkoop in de bedrijfstak van de Unie met 13 % en nam het marktaandeel af van 59 % in 2008 naar 56,7 % in het OT. Na het jaar van de economische crisis, die gevolgen had voor de vraag, herstelde het verbruik zich tussen 2009 en het eind van het OT (+ 20 %), maar daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie slaagde er niet in om het verloren marktaandeel te heroveren wegens de sterke stijging van de invoer met dumping uit de VRC naar de EU-markt. De laaggeprijsde invoer met dumping nam in de beoordelingsperiode toe, waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voortdurend werden onderboden.

(112)

Bovendien gingen de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom en de winstgevendheid, sterk achteruit. Dit betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken en te investeren, was verzwakt.

(113)

In het licht van het voorgaande werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(114)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van oorsprong uit de VRC, zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook werden andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(115)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode met 9 % afnam, terwijl de omvang van de invoer met dumping uit de VRC met ongeveer 49 % steeg. Het marktaandeel van die invoer steeg met 63 %, van 8,3 % in 2008 naar 13,6 % in het OT. Tegelijkertijd daalde de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen met 13 % en daalde het marktaandeel van die verkopen met 4 %, van 59 % in 2008 tot 56,7 % in het OT.

(116)

Hoewel ook de invoer uit de VRC getroffen werd door de economische crisis en tussen 2008 en 2009 met 68 % daalde, herstelde deze zich in 2009 en het OT op indrukwekkende wijze, met 367 % tegen het einde van het OT, hoewel het verbruik in de Unie in deze periode met slechts 20 % steeg. Door de eenheidsprijs ten opzichte van 2008 met 9 % te verlagen en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT met 25,9 % te onderbieden, groeide het marktaandeel van Chinese importeurs tussen 2008 en het eind van het OT met 63 % naar 13,6 %.

(117)

Tegelijkertijd, tussen 2008 en het eind van het OT, daalde de omvang van de verkoop van producenten in de Unie aan niet-verbonden partijen met 13 %. Toen de markt zich begon te herstellen, tussen 2009 en het eind van het OT, steeg de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen met slechts 8 %, maar daalde zijn marktaandeel met 9 %, zodat er maar in beperkte mate kon worden geprofiteerd van het gestegen verbruik. Het was de invoer uit de VRC die het meeste kon profiteren van het groeiende verbruik en de andere marktdeelnemers ver achter zich liet.

(118)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC namen tijdens de beoordelingsperiode met 9 % af. Hoewel ze na de scherpe daling in 2009 weer begonnen te stijgen, bleven de invoerprijzen tussen 2009 en het eind van het OT constant onder prijzen die door de bedrijfstak van de Unie in rekening werden gebracht. De eenheidsprijs voor niet-verbonden afnemers in de EU nam met slechts 3 % af, waaruit enige weerstand blijkt tegen de prijsdruk die werd uitgeoefend door de invoer uit de VRC. Handhaving van deze prijzen ging echter duidelijk ten koste van de omvang van de verkoop en de winstgevendheid op die verkoop, die wegens de hogere productiekosten met 61 % daalde, van 6,7 % in 2008 naar 2,6 % in het OT.

(119)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de massale toename van de invoer met dumping uit de VRC tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden, een beslissende rol heeft gespeeld bij de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade, waardoor de bedrijfstak van de Unie er niet in slaagde om ten volle te profiteren van het herstellende verbruik in de Unie.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Invoer uit derde landen

Land

 

2008

2009

2010

OT

Zuid-Korea

Hoeveelheid (ton)

228 123

226 568

173 935

237 164

 

Indexcijfers (2008=100)

100

99

76

104

 

Marktaandeel (%)

4 %

5,2 %

3,5 %

4,6 %

 

Indexcijfers (2008=100)

100

131

88

114

 

Gemiddelde prijs

901

727

846

903

 

Indexcijfers (2008=100)

100

81

94

100

India

Hoeveelheid (ton)

159 999

149 138

155 384

141 391

 

Indexcijfers (2008=100)

100

93

97

88

 

Marktaandeel (%)

2,8 %

3,4 %

3,2 %

2,7 %

 

Indexcijfers (2008=100)

100

123

112

97

 

Gemiddelde prijs

932

667

773

824

 

Indexcijfers (2008=100)

100

72

83

88

Andere landen

Hoeveelheid (ton)

249 151

158 461

124 319

167 007

 

Indexcijfers (2008=100)

100

64

50

67

 

Marktaandeel (%)

4,4 %

3,7 %

2,5 %

3,2 %

 

Indexcijfers (2008=100)

100

84

58

74

 

Gemiddelde prijs

951

809

924

955

 

Indexcijfers (2008=100)

100

85

97

100

Totaal alle derde landen, m.u.v. de VRC

Hoeveelheid (ton)

637 274

534 167

453 637

545 562

 

Indexcijfers (2008=100)

100

84

71

86

 

Marktaandeel (%)

11,2 %

12,3 %

9,2 %

10,5 %

 

Indexcijfers (2008=100)

100

110

82

94

 

Gemiddelde prijs

929

735

842

898

 

Indexcijfers (2008=100)

100

79

91

97

Bron: Eurostat.

(120)

Hoewel de invoer uit de VRC tijdens het OT goed was voor 56 % van alle invoer in de EU, waren er ook andere belangrijke invoerlanden zoals de Republiek India ("India") (11 %) en Zuid-Korea (19 %). In tegenstelling tot de invoer uit de VRC is de invoer uit India, ondanks een daling van de gemiddelde prijs met 12 %, tijdens de beoordelingsperiode met 12 % teruggelopen en het marktaandeel 3 % kleiner geworden. De invoer uit Zuid-Korea steeg met slechts 4 % terwijl de gemiddelde prijs op hetzelfde niveau bleef als in 2008. Het marktaandeel van de invoer uit India bedroeg in het OT 2,7 %, terwijl de invoer uit Zuid-Korea een aandeel van 4,6 % had.

(121)

De overige invoer, goed voor 14 % van de totale invoer, daalde met 33 % en de gemiddelde prijs bleef op hetzelfde niveau als in 2008.

(122)

Hoewel de gemiddelde prijs van alle overige invoer onder het prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie lag, is de impact van deze invoer hooguit marginaal te noemen. Ten eerste is er geen bewijs dat de invoer uit andere bronnen op oneerlijke wijze werd verhandeld. Ten tweede bleef het algemene prijsniveau van de belangrijkste bronnen van de overige invoer, in tegenstelling tot de invoer uit de VRC, gedurende de hele beoordelingsperiode vrij stabiel, wat erop wijst dat de bedrijfstak van de Unie in staat is om met succes te concurreren in die marktsegmenten. Ten derde is de invoer uit andere landen in de hele beoordelingsperiode gedaald en blijft die invoer op een laag niveau staan, zowel in totaal als voor de belangrijkste landen van uitvoer afzonderlijk. Bovendien bevestigt het dalende marktaandeel van de overige invoer dat die invoer niet de oorzaak kan zijn van de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

 

2008

2009

2010

OT

Uitvoer, Eurostat (ton)

669 790

612 204

580 477

605 760

Indexcijfers (2008=100)

100

91

87

90

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 068

937

995

1 092

Indexcijfers (2008=100)

100

88

93

102

Uitvoer door in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

53 542

46 516

48 102

46 228

Indexcijfers (2008=100)

100

87

90

86

Gemiddelde verkoopprijs (EUR/ton)

1 086

826

984

1 132

Indexcijfers (2008=100)

100

76

91

104

Bron: Eurostat en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(123)

De totale uitvoer van OBS door de bedrijfstak van de Unie naar derde landen nam volgens Eurostat tijdens de beoordelingsperiode met 10 % af. De gemiddelde prijs was echter vrij hoog en steeg gedurende de beoordelingsperiode met 2 %. De uitvoer was goed voor 17 % van de totale EU-productie en hielp op die manier de bedrijfstak van de Unie om schaalvoordelen te verwezenlijken en de algemene productiekosten te verminderen. Daarom kan worden geconcludeerd dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie geen potentiële oorzaak van de aanmerkelijke schade is.

(124)

Dit algemene beeld komt ook terug bij de uitvoer door in de steekproef opgenomen producenten in de Unie naar niet-verbonden afnemers in derde landen. Die nam tijdens de beoordelingsperiode met 14 % af, maar ook hier bleef de uitvoerprijs per eenheid constant hoger dan de prijs in de EU (afhankelijk van het jaar gemiddeld met 2 tot 12 %). Aangezien het uitvoervolume slechts 3 % van de totale productie bedroeg, kan dit niet hebben bijgedragen aan de schade die op de EU-markt werd geleden.

3.3.   Eigen invoer uit de VRC door de bedrijfstak van de Unie

(125)

Tijdens het onderzoek werd beweerd dat de klagers (via hun verbonden ondernemingen) zelf het betrokken product uit de VRC invoerden en dat die invoer 20 tot 40 % van de totale invoer uit de VRC uitmaakte. Er werd echter geen bewijs geleverd om deze bewering te staven. Het onderzoek naar deze beweringen heeft aangetoond dat de producenten in de Unie tijdens het OT maar 10 000 ton invoerden, wat grotendeels overeenkwam met de gegevens die bij de inleiding van de procedure door de klager waren verstrekt. Vastgesteld werd dat een min of meer gelijk volume, niet bekendgemaakt in overeenstemming met artikel 19 van de basisverordening, door verbonden ondernemingen van de producenten in de Unie werd ingevoerd. Die invoer was alles samen goed voor slechts 2-3 % van de totale invoer uit de VRC. Bijgevolg kan niet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zulke grote hoeveelheden uit de VRC invoerde en op zodanige wijze dat (1) hun eigen status als producent in de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening twijfelachtig wordt, of (2) zij zichzelf schade hebben toegebracht. Het argument werd dan ook voorlopig afgewezen.

3.4.   Intern gebruik en interne verkoop

(126)

Enkele belanghebbenden beweerden dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie werd veroorzaakt door de downstreamactiviteiten van de bedrijfstak op het gebied van de productie van bouwmaterialen (bv. sandwichpanelen, trapeziumplaten, enz.), hetzij direct of via verbonden ondernemingen binnen de groepen. Zo werd met name beweerd dat de bedrijfstak van de Unie OBS tegen lagere prijzen aan zijn downstreamondernemingen beschikbaar stelde dan aan niet-verbonden ondernemingen. Zo "subsidieerden" ze deze ondernemingen binnen de groep, waardoor die hun concurrenten in het downstreamsegment konden onderbieden.

(127)

Zoals aangetoond in de overwegingen 102 tot en met 107 lag de gemiddelde waarde van het interne gebruik en de interne verkoop in het OT per ton slechts 2 % onder de verkoopprijs voor niet-verbonden afnemers. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat het interne gebruik en de interne verkoop waarschijnlijk zelf indirect getroffen waren door de oneerlijke concurrentie van de invoer met dumping. Als er inderdaad een voordeel zou zijn geweest voor de downstreamactiviteiten van de producenten in de Unie zoals wordt beweerd, moet dit in de evolutie van deze schade-indicator zichtbaar zijn geweest. Dit argument is dan ook voorlopig afgewezen.

3.5.   Economische crisis

(128)

De economische crisis en de gevolgen ervan voor de bouwnijverheid zijn minstens voor een deel de verklaring voor de dalende vraag en de prijsdruk tijdens de beoordelingsperiode. Zoals vermeld, daalde het verbruik in 2009 met 24 %. Vanaf 2010 herstelde de markt zich echter en tegen het einde van het OT steeg het verbruik met 20 %.

(129)

In de analyse van schade en oorzakelijk verband werden de instorting van de markt in 2009 en het daaropvolgende herstel tussen 2009 en het eind van het OT van elkaar gescheiden. In de analyse van schade en oorzakelijk verband werd duidelijk aangetoond dat de invoer uit de VRC van het herstellende verbruik kon profiteren en bovendien voortdurend de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood, waardoor de kans voor alle marktdeelnemers om zich van de terugval te herstellen, werd omgevormd tot een strijd om te overleven.

3.6.   Structurele overcapaciteit

(130)

Sommige belanghebbenden beweerden dat de oorzaak van de schade aan de bedrijfstak van de Unie, vooral verticaal geïntegreerde staalproducenten, niet de invoer uit de VRC was, maar de structurele problemen van de staalindustrie in de EU, zoals de overcapaciteit. Ook werd geopperd dat de consolidering van de staalindustrie in de tijd voor de beoordelingsperiode tot overcapaciteit heeft geleid en dat de geleden schade een gevolg was van te veel productie-installaties.

(131)

De productie van OBS is inderdaad kapitaalintensief en de industrie heeft ook vrij veel vaste kosten. Toch kan niet worden geconcludeerd dat de consolidatie van de staalindustrie in de tijd voor de beoordelingsperiode tot overcapaciteit heeft geleid. Uit de bevindingen blijkt dat na een kleine stijging in de geïnstalleerde capaciteit in 2009, de capaciteit van de industrie in 2010 en in het OT daalde. De capaciteit lag in het OT onder het feitelijke verbruik in 2008, het jaar voordat de gevolgen van de economische crisis in alle hevigheid voelbaar werden. Het verbruik in de EU is nog niet teruggekeerd op het niveau van 2008.

(132)

Bovendien bleek uit het onderzoek dat de negatieve gevolgen van de overcapaciteit slechts in beperkte mate kunnen worden toegeschreven aan de EU-producenten van OBS. Ten eerste bleek uit het onderzoek dat de bedrijfstak van de Unie duidelijk stappen heeft ondernomen om efficiënt te blijven: de VAA-kosten werden met 34 % teruggebracht en de productiviteit steeg met 8 % voor de hele industrie en met 6 % voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Ten tweede zorgden voortdurende investeringen in de productielijnen en de flexibiliteit in het gebruik ervan om andere producten te produceren voor schaalvoordelen en lagere vaste kosten. Terwijl de bezettingsgraad van de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens de beoordelingsperiode met 18 % daalde, stegen de gemiddelde productiekosten met slechts 9 %, inclusief de kosten voor grondstoffen. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de overcapaciteit het oorzakelijke verband verbreekt. Dit argument wordt derhalve voorlopig afgewezen.

4.   Conclusie over het oorzakelijke verband

(133)

Er werd aangetoond dat de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode, en vooral tussen 2009 en het eind van het OT, aanzienlijk toenamen. Voorts werd vastgesteld dat deze invoer de door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in rekening gebrachte prijzen constant, en vooral tijdens het OT, onderbood.

(134)

De stijging van de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC viel samen met de negatieve ontwikkeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. De situatie verslechterde nog in het OT, toen de bedrijfstak van de Unie, hoewel het verbruik weer toenam, niet in staat was om zijn verloren marktaandeel en winstgevendheid terug te winnen. Ook andere financiële indicatoren zoals de kasstroom en het rendement van investeringen stagneerden op het niveau van 2010, terwijl de werkgelegenheid een absoluut dieptepunt bereikte.

(135)

Bij het onderzoek van de andere bekende factoren die de bedrijfstak van de Unie schade hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(136)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie werden onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de uitvoer met dumping, was de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit China aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Opmerkingen vooraf

(137)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige maatregelen te nemen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, d.w.z. de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(138)

Volgens Eurofer bestaat de bedrijfstak van de Unie uit 22 bekende producenten, die de volledige productie van OBS in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn in verschillende lidstaten gevestigd en hebben meer dan 5 400 werknemers die rechtstreeks bij de vervaardiging van het betrokken product betrokken zijn.

(139)

Geen van de producenten maakte bezwaar tegen de opening van het onderzoek. Zoals hierboven bij de macro-economische indicatoren is aangetoond, werd de hele EU-bedrijfstak geconfronteerd met een verslechtering van zijn situatie en negatieve gevolgen door de invoer met dumping.

(140)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC. Er zij aan herinnerd dat alle schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve trend lieten zien. Met name de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de medewerkende producenten in de Unie, zoals de winstgevendheid en het rendement van investeringen, liepen sterk terug. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(141)

De instelling van voorlopige antidumpingrechten zal naar verwachting leiden tot het herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, zodat de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de prijzen van OBS zodanig aan te passen dat die de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden weerspiegelen. Door de instelling van voorlopige maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat ook een positief effect zal hebben op haar winstgevendheid en algemene financiële situatie.

(142)

Als geen maatregelen worden ingesteld, zijn verdere verliezen van het marktaandeel te verwachten en zal de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid achteruitgaan. Dit zou op middellange tot lange termijn onhoudbaar zijn. Het valt ook te verwachten dat sommige individuele producenten hun productie-installaties zullen moeten sluiten aangezien ze tijdens de beoordelingsperiode zware verliezen hebben geleden. Gezien de opgelopen verliezen en de hoge investeringen in de productie in het begin van de beoordelingsperiode kan worden verwacht dat de meeste producenten in de Unie niet in staat zullen zijn om hun investeringen terug te verdienen indien geen maatregelen worden ingesteld.

(143)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

3.   Belang van gebruikers en importeurs

(144)

Zoals in overweging 10 is vermeld, hebben vijf importeurs zich gemeld, maar hebben er slechts twee de vragenlijst beantwoord. Van de ongeveer 100 in de klacht vermelde gebruikers, hebben er 19 verklaard dat ze geïnteresseerd waren in de procedure. Tien ondernemingen gaven vervolgens antwoord op de vragenlijst.

(145)

De meest actieve gebruikers en importeurs hebben gezamenlijke schriftelijke opmerkingen ingediend en in de loop van het onderzoek werden verschillende hoorzittingen georganiseerd. Hun belangrijkste argumenten over de instelling van maatregelen worden hieronder geanalyseerd.

3.1.   Concurrentie op de EU-markt

(146)

Er werd opgemerkt dat de EU-markt voor OBS niet concurrerend genoeg was en dat invoer uit de VRC nodig was om ondernemingen die OBS invoeren en gebruiken, een betere onderhandelingspositie te geven. Bovendien werd gesteld dat de bedrijfstak van de Unie betrokken was bij oligopolistische regelingen om de markt te controleren. Tijdens het onderzoek in het voorlopige stadium konden deze beweringen niet worden bevestigd. Bovendien werd vastgesteld dat de producenten in de Unie op dezelfde markten concurreerden, en vaak verkochten aan dezelfde klanten of aan elkaars bouwondernemingen. Omdat er geen bewijzen werden geleverd, behalve anekdotische klachten over moeilijkheden tijdens prijsonderhandelingen, er in de EU behalve de vijf groepen van klagende producenten in de Unie nog elf andere producenten van OBS actief zijn (waarvan enkele erg groot zijn) en er vele andere invoerbronnen zijn, lijkt deze bewering dan ook niet onderbouwd en wordt ze voorlopig verworpen.

3.2.   Onvoldoende aanbod

(147)

Ook werd beweerd dat de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC tot een tekort van OBS op de EU-markt zou leiden. Gezien de ruime keuze aan leveranciers zoals hierboven vermeld en de beschikbare productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie, wordt het onwaarschijnlijk geacht dat zich een tekort zal voordoen. Het argument is dan ook voorlopig afgewezen.

3.3.   Conclusie over de belangen van gebruikers en importeurs

(148)

De tien medewerkende gebruikers waren tijdens het OT goed voor 7 % van de totale invoer uit de VRC. Uit het onderzoek bleek dat alle gebruikers diverse leveranciers hadden. De aankopen uit de VRC maakten gemiddeld 15 % van hun totale aankopen van OBS-producten uit. Bovendien werd het grootste deel aangekocht bij EU-producenten (73 %) en werd 12 % ingevoerd uit andere derde landen. Aangezien het betrokken product sterk gestandaardiseerd is, is het belang van klantenbinding niet zo groot en kunnen zowel gebruikers als importeurs vrij eenvoudig van leverancier veranderen zonder dat dit van invloed is op de productkwaliteit.

(149)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat op één na alle medewerkende gebruikers winst maakten in de sector die gebruikmaakt van het betrokken product en dat hun winstgevendheid tijdens het OT tussen 1 en 13 % lag. Bovendien hing de winstgevendheid van die ondernemingen niet in sterke mate af van hun invoer van het betrokken product uit de VRC.

(150)

Op basis van de antwoorden van de gebruikers op de vragenlijst werden de waarschijnlijke gevolgen van de voorgestelde maatregelen ingeschat. Zelfs wanneer wordt uitgegaan van het, onwaarschijnlijke, slechtste geval voor de medewerkende gebruikers, namelijk dat de prijsstijging niet kan worden doorberekend en dat ze even grote volumes uit de VRC moeten invoeren, leiden de rechten ertoe dat hun productiekosten met 1 tot 5 % stijgen en dat hun winstgevendheid voor het grootste deel van de invoer met 1 tot 2,8 procentpunten en voor hun invoer onder een residueel recht met ongeveer 4 procentpunten daalt. Waarschijnlijker zullen de gevolgen echter veel kleiner zijn. Aangezien de invoer van China maar een klein deel van de activiteiten van de gebruikers uitmaakt, kan worden verwacht dat de kostenstijging door de antidumpingmaatregelen relatief makkelijk zal kunnen worden doorberekend. Omdat naast de vele EU-producenten ook nog andere belangrijke leveranciers beschikbaar zijn die niet aan de maatregelen worden onderworpen, bv. India en Zuid-Korea, wordt bovendien verwacht dat de prijzen op de markt na het instellen van de maatregelen ook met die factoren rekening zullen houden.

(151)

De twee medewerkende importeurs waren goed voor ongeveer 6 % van de totale invoer uit China tijdens het OT. De exacte omvang werd niet bekendgemaakt in overeenstemming met artikel 19 van de basisverordening. Net als de gebruikers hadden ook de importeurs verschillende leveranciers naast de VRC. Bovendien werd vastgesteld dat de winstgevendheid van de importeurs mogelijk sterker door de maatregelen zou worden getroffen dan die van de gebruikers als ze hun invoerpatroon van tijdens het OT zouden aanhouden. In de praktijk zijn importeurs echter nog flexibeler dan gebruikers en zullen ze waarschijnlijk de eersten zijn om alternatieve leveranciers te zoeken.

(152)

In deze context moet er ook rekening mee worden gehouden dat een deel van het voordeel van invoer uit de VRC voor de gebruiker en de importeur gebaseerd is op en mogelijk wordt gemaakt door oneerlijke prijzen van de Chinese exporteurs en niet is gebaseerd op een natuurlijk concurrentievoordeel. Door de gelijke voorwaarden op de EU-markt te herstellen via een correctie van de handelsverstoring als gevolg van invoer met dumping, zal de OBS-markt in staat zijn om terug te keren tot een gezonde, markteconomische dynamiek en prijsontwikkeling zonder andere marktdeelnemers (gebruikers, producenten, eindgebruikers) te benadelen die niet rechtstreeks van de invoer met dumping kunnen profiteren.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(153)

Gezien deze overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC pleiten.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(154)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

(155)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(156)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald. De winst die behaald zou kunnen worden zonder invoer met dumping, moet worden gebaseerd op het jaar 2008 toen de Chinese invoer minder aanwezig was op de markt van de Unie. Daarom wordt aangenomen dat een winstmarge van 6,7 % van de omzet kan worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie zonder schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten.

(157)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. Deze geen schade veroorzakende prijs is berekend door de productiekosten met de hierboven genoemde winstmarge van 6,7 % te vermeerderen.

(158)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC, gecorrigeerd voor de invoerkosten en de douanerechten, met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie tijdens het OT. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer van de vergeleken soorten.

2.   Voorlopige maatregelen

(159)

In het licht van het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat op de invoer van oorsprong uit de VRC voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(160)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit de VRC die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor "alle andere ondernemingen".

(161)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (7) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(162)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(163)

Op grond van het voorgaande zijn de vastgestelde dumping- en schademarges en de voorlopige rechten als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Voorlopig recht

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd en Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd

54,6 %

29,2 %

29,2 %

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd en Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd, Zhangjiagang Wanda Steel Strip Co., Ltd, Jiangsu Huasheng New Construction Materials Co. Ltd) en Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd

67,4 %

55,3 %

55,3 %

Union Steel China en Wuxi Changjiang Sheet Metal Co. Ltd

59,2 %

13,2 %

13,2 %

Andere medewerkende ondernemingen

61,1 %

42,5 %

42,5 %

Alle andere ondernemingen

77,9 %

57,8 %

57,8 %

H.   SLOTBEPALING

(164)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het instellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op organisch beklede staalproducten, d.w.z. gewalste platte producten van niet-gelegeerd of gelegeerd staal (uitgezonderd roestvrij staal), aan ten minste één zijde geverfd, gevernist of bekleed met kunststof, met uitzondering van zogenaamde "sandwichpanelen" van de soort gebruikt in de bouw, bestaande uit twee metalen buitenplaten met een stabiliserende kern van isolatiemateriaal, en met uitzondering van producten met een laatste bekleding van zinkstof (een zinkrijke verf die 70 of meer gewichtspercenten zink bevat), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7210 70 80, ex 7212 40 80, ex 7225 99 00 en ex 7226 99 70 (Taric-codes 7210708011, 7210708091, 7212408001, 7212408021, 7212408091, 7225990011, 7225990091, 7226997011 en 7226997091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht

Aanvullende Taric-code

Union Steel China; Wuxi Changjiang Sheet Metal Co. Ltd

13,2 %

B311

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd; Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd; Zhangjiagang Wanda Steel Strip Co., Ltd; Jiangsu Huasheng New Construction Materials Co. Ltd; Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd

55,3 %

B312

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd; Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd

29,2 %

B313

Angang Steel Company Limited

42,5 %

B314

Anyang Iron Steel Co. Ltd

42,5 %

B315

Baoshan Iron & Steel Co. Ltd

42,5 %

B316

Baoutou City Jialong Metal Works Co. Ltd.

42,5 %

B317

Changshu Everbright Material Technology Co.Ltd.

42,5 %

B318

Changzhou Changsong Metal Composite Material Co.Ltd.

42,5 %

B319

Cibao Modern Steel Sheet Jiangsu Co Ltd.

42,5 %

B320

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co.Ltd.

42,5 %

B321

Jiangyin Ninesky Technology Co.Ltd.

42,5 %

B322

Jiangyin Zhongjiang Prepainted Steel Mfg Co.Ltd.

42,5 %

B323

Jigang Group Co., Ltd.

42,5 %

B324

Maanshan Iron&Steel Company Limited

42,5 %

B325

Qingdao Hangang Color Coated Sheet Co. Ltd.

42,5 %

B326

Shandong Guanzhou Co. Ltd.

42,5 %

B327

Shenzen Sino Master Steel Sheet Co.Ltd.

42,5 %

B328

Tangshan Iron And Steel Group Co.Ltd.

42,5 %

B329

Tianjin Xinyu Color Plate Co.Ltd.

42,5 %

B330

Wuhan Iron And Steel Company Limited

42,5 %

B331

Wuxi Zhongcai New Materials Co.Ltd.

42,5 %

B332

Xinyu Iron And Steel Co.Ltd.

42,5 %

B333

Zhejiang Tiannu Color Steel Co. Ltd.

42,5 %

B334

Alle andere ondernemingen

57,8 %

B999

3.   De voorlopige antidumpingrechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product moet een zekerheid worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 373 van 21.12.2011, blz. 16.

(3)  Zaak C-249/10 P. Brossmann Footwear (HK) en anderen/Raad van de Europese Unie.

(4)  SBB/Worldsteelprice.com

(5)  Zaak C-249/10 P. Brosmann Footwear (HK) e.a./Raad van de Europese Unie.

(6)  Zaak C-337/09 Raad van de Europese Unie/Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group Co. Ltd.

(7)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

(1)

naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

(2)

de volgende verklaring: "Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) [betrokken product] die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.";

(3)

datum en handtekening.


Top