EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0584

Verordening (EG) nr. 584/2008 van de Commissie van 20 juni 2008 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij kalkoenen (Voor de EER relevante tekst)

PB L 162 van 21.6.2008, p. 3–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/01/2013; opgeheven door 32012R1190

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/584/oj

21.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/3


VERORDENING (EG) Nr. 584/2008 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2008

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij kalkoenen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name op artikel 4, lid 1, en artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 is bedoeld om te waarborgen dat er adequate en doeltreffende maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, in het bijzonder op het niveau van de primaire productie, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet een communautaire doelstelling worden vastgesteld voor het verminderen van de prevalentie van alle salmonellaserotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn, bij kalkoenen in het stadium van de primaire productie. Een dergelijke vermindering is belangrijk met het oog op de stringente maatregelen die overeenkomstig die verordening met ingang van 12 december 2010 moeten worden toegepast op vers vlees van besmette koppels kalkoenen. Met name mag vers vlees van pluimvee, waaronder vlees van kalkoenen, niet voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht, tenzij het aan het volgende criterium voldoet: „salmonella: afwezig in 25 g”.

(3)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat de communautaire doelstelling ten minste moet bestaan uit een numerieke uitdrukking van het maximumpercentage epidemiologische eenheden dat positief blijft en/of het minimumpercentage waarmee het aantal positief blijvende epidemiologische eenheden moet worden verminderd, de maximumtermijn voor het bereiken van de doelstelling en de definitie van de nodige testschema's om na te gaan of de doelstelling is bereikt. Verder moet, indien van toepassing, een definitie worden gegeven van de serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn.

(4)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat bij het vastleggen van de communautaire doelstelling rekening moet worden gehouden met de ervaring die is opgedaan in het kader van de bestaande nationale maatregelen, en met de informatie die aan de Commissie of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is verstrekt uit hoofde van de bestaande communautaire voorschriften, in het bijzonder in het kader van de informatie als bedoeld in Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers (2), en met name in artikel 5.

(5)

Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet de Commissie bij het bepalen van elke communautaire doelstelling zorgen voor een analyse van de verwachte kosten en baten. In afwijking daarvan echter mag de communautaire doelstelling voor kalkoenen met betrekking tot Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium voor een overgangsperiode zonder deze analyse worden vastgesteld.

(6)

Daarom werden vergelijkbare gegevens over de prevalentie van de salmonellaserotypen bij koppels kalkoenen in de lidstaten verzameld overeenkomstig Beschikking 2006/662/EG van de Commissie van 29 september 2006 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor een in de lidstaten uit te voeren basisonderzoek naar de prevalentie van salmonella bij kalkoenen (3).

(7)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat de communautaire doelstelling voor kalkoenen voor een overgangsperiode van drie jaar betrekking moet hebben op Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium. Andere serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn, kunnen na die periode worden onderzocht.

(8)

Om na te gaan welke vooruitgang bij de verwezenlijking van de communautaire doelstelling is geboekt, is het nodig dat in deze verordening wordt voorzien in de herhaalde bemonstering van koppels kalkoenen.

(9)

Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over de vaststelling van de communautaire doelstelling voor kalkoenen geraadpleegd.

(10)

De EFSA-taskforce voor de verzameling van gegevens over zoönosen heeft op 28 april 2008 een verslag over de analyse van het basisonderzoek naar de prevalentie van salmonella bij koppels kalkoenen in de EU (Report on the Analysis of the baseline survey on the prevalence of Salmonella in flocks of turkeys in the EU, 2006-2007, Part A: Salmonella prevalence estimates) goedgekeurd.

(11)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 646/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij slachtkuikens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1091/2005 (4) moeten ten minste twee paar overschoen- of oversokmonsters worden genomen. Uit nieuw wetenschappelijk bewijsmateriaal blijkt dat het gebruik van één paar overschoen- of oversokmonsters in combinatie met een stofmonster ten minste even gevoelig is als bemonstering door het nemen van twee paar overschoen- of oversokmonsters. Deze combinatie moet dan ook als alternatieve bemonsteringsmethode worden toegestaan en Verordening (EG) nr. 646/2007 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Communautaire doelstelling

1.   De in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde communautaire doelstelling voor de vermindering van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij kalkoenen („de communautaire doelstelling”) houdt in dat:

a)

het maximumpercentage koppels vleeskalkoenen dat positief blijft voor Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium, tegen uiterlijk 31 december 2012 tot 1 % of minder wordt verlaagd, en

b)

het maximumpercentage koppels volwassen fokkalkoenen dat positief blijft voor Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium, tegen uiterlijk 31 december 2012 tot 1 % of minder wordt verlaagd.

Voor lidstaten met minder dan honderd koppels volwassen fokkalkoenen of vleeskalkoenen houdt de communautaire doelstelling echter in dat uiterlijk op 31 december 2012 nog maximaal één koppel volwassen fokkalkoenen of vleeskalkoenen positief mag zijn.

2.   Het testschema om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt, wordt in de bijlage beschreven.

3.   Aan de hand van de ervaring die wordt opgedaan in 2010, het eerste jaar van de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde nationale bestrijdingsprogramma's, gaat de Commissie na of de doelstelling en het testschema in de bijlage moeten worden herzien.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EG) nr. 646/2007

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 646/2007 worden de volgende alinea's ingevoegd:

1.

Aan het eind van punt 2:

„De bevoegde autoriteit kan evenwel besluiten één paar overschoenmonsters te nemen dat 100 % van de ruimte van de stal bestrijkt als dit gecombineerd wordt met een stofmonster dat op meerdere plaatsen in de gehele stal wordt verzameld van oppervlakken waar stof zichtbaar aanwezig is.”.

2.

Na de tweede alinea van punt 3.1:

„Het stofmonster wordt bij voorkeur afzonderlijk geanalyseerd. De bevoegde autoriteit kan echter besluiten het voor de analyse bij het paar overschoen- of oversokmonsters te voegen.”.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2 zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2008 en artikel 1, lid 2, is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1237/2007 van de Commissie (PB L 280 van 24.10.2007, blz. 5).

(2)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(3)  PB L 272 van 3.10.2006, blz. 22.

(4)  PB L 151 van 13.6.2007, blz. 21.


BIJLAGE

Testschema om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt, als bedoeld in artikel 1, lid 2

1.   Frequentie en status van de bemonstering

a)

Het steekproefkader omvat alle koppels vlees- en fokkalkoenen die onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 2160/2003 vallen.

b)

Koppels kalkoenen worden bemonsterd op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en door de bevoegde autoriteit.

i)

De bemonstering van koppels vlees- en fokkalkoenen op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf vindt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 plaats binnen drie weken voordat de dieren naar het slachthuis worden vervoerd. De resultaten blijven maximaal zes weken na de bemonstering geldig, zodat het nodig kan zijn hetzelfde koppel herhaaldelijk te bemonsteren.

ii)

Bovendien vindt de bemonstering van koppels fokkalkoenen op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf plaats:

bij opfokkoppels: als de dieren één dag oud zijn, als zij vier weken oud zijn, en twee weken vóór de overgang naar de legfase of de verplaatsing naar een legeenheid;

bij volwassen koppels: ten minste om de drie weken tijdens de legtijd op het bedrijf of op de broederij.

iii)

De bemonstering door de bevoegde autoriteit omvat ten minste:

eenmaal per jaar alle koppels op 10 % van de bedrijven met ten minste 250 volwassen fokkalkoenen van 30 tot 45 weken oud, maar in ieder geval met inbegrip van alle bedrijven waar in de vorige twaalf maanden Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium is geconstateerd, en alle bedrijven met fokkalkoenen van twee, drie en vier generaties terug; deze bemonstering kan ook op de broederij plaatsvinden;

alle koppels op bedrijven wanneer Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium is geconstateerd bij monsters die door exploitanten van levensmiddelenbedrijven op de broederij zijn genomen, of in het kader van officiële controles, om de oorsprong van de besmetting te achterhalen;

eenmaal per jaar alle koppels op 10 % van de bedrijven met ten minste vijfhonderd vleeskalkoenen, maar in ieder geval:

alle koppels op het bedrijf wanneer één koppel op basis van monsters die door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf zijn genomen, positief is bevonden voor Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium, tenzij het vlees van de kalkoenen in de koppels bestemd is voor industriële hittebehandeling of een andere behandeling waarmee salmonella kan worden uitgeschakeld; en

alle koppels op het bedrijf wanneer één koppel tijdens de vorige ronde op basis van monsters die door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf zijn genomen, positief is bevonden voor Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium; en

elke keer dat de bevoegde autoriteit het nodig acht.

Een bemonstering door de bevoegde autoriteit kan in de plaats komen van de bemonstering op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf.

2.   Bemonsteringsprotocol

2.1.   Bemonstering op de broederij

De bemonstering op de broederij vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van punt 2.2.1 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1003/2005 (1).

2.2.   Bemonstering op het bedrijf

2.2.1   Fokkalkoenen

De monsters worden genomen overeenkomstig de bepalingen van punt 2.2.2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1003/2005.

2.2.2   Vleeskalkoenen

Er worden ten minste twee paar overschoen- of oversokmonsters genomen. Bij koppels kalkoenen met vrije uitloop worden de monsters alleen in de ruimte binnen de stal verzameld. Alle overschoen- of oversokmonsters moeten tot één monster worden samengevoegd.

In koppels van minder dan honderd kalkoenen, waarbij het niet mogelijk is overschoenen of oversokken te gebruiken omdat de stallen niet toegankelijk zijn, mogen deze vervangen worden door handmonsters, waarbij de overschoen of oversok over een handschoen worden gedaan en over met verse feces verontreinigde oppervlakken worden gewreven of, als dit niet uitvoerbaar is, door middel van andere bemonsteringstechnieken voor feces.

Voordat de overschoenen/oversokken worden aangetrokken, moet het oppervlak ervan worden bevochtigd met een oplosmiddel voor maximale terugwinning (MRD: 0,8 % keukenzout, 0,1 % pepton in gesteriliseerd, gedeïoniseerd water), steriel water of een ander door het in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde nationale referentielaboratorium goedgekeurd oplosmiddel. Het gebruik van landbouwwater met antimicrobiële stoffen of toegevoegde ontsmettingsmiddelen dient te worden vermeden. Voor het bevochtigen van de overschoenen wordt aanbevolen de vloeistof in de schoenen te gieten voordat zij worden aangetrokken. De overschoenen/oversokken kunnen vóór gebruik ook worden geautoclaveerd met een oplosmiddel in autoclaafzakken of -flessen. Het oplosmiddel kan ook worden aangebracht na het aantrekken van de schoenen met behulp van een verstuiver of spuitfles.

Er wordt voor gezorgd dat alle afdelingen van een stal op evenredige wijze bij de bemonstering worden vertegenwoordigd. Elk paar moet circa 50 % van de ruimte van de stal bestrijken.

De bevoegde autoriteit kan evenwel beslissen dat één paar overschoenmonsters wordt genomen dat 100 % van de ruimte van de stal bestrijkt als dit gecombineerd wordt met een stofmonster dat op meerdere plaatsen in de gehele stal wordt verzameld van oppervlakken waar stof zichtbaar aanwezig is.

Als de bemonstering voltooid is, worden de overschoenen of oversokken voorzichtig uitgetrokken zodat het aanhangende materiaal niet loskomt. De overschoenen kunnen binnenstebuiten worden gekeerd zodat er geen materiaal van afvalt. Zij worden in een zak of een pot gedaan en van een etiket voorzien.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de exploitanten van de levensmiddelenbedrijven een passende opleiding krijgen om ervoor te zorgen dat zij het bemonsteringsprotocol correct toepassen.

Als door de bevoegde autoriteit monsters worden genomen wegens verdenking van salmonellabesmetting bij een koppel op dat bedrijf of in enig ander dienstig geacht geval vergewist de bevoegde autoriteit, zo nodig door het uitvoeren van verdere tests, zich ervan dat de resultaten van de onderzoeken naar salmonella bij koppels kalkoenen niet worden beïnvloed door het gebruik van antimicrobiële stoffen bij deze koppels.

Indien geen Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium wordt gevonden, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt het koppel ten aanzien van de in artikel 1, lid 2, bedoelde communautaire doelstelling als een besmet koppel kalkoenen beschouwd.

3.   Onderzoek van de monsters

3.1.   Vervoer en voorbereiding van de monsters

De monsters worden bij voorkeur binnen 24 uur nadat zij genomen zijn per expresse of koeriersdienst verzonden naar de in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde laboratoria. Als zij niet binnen 24 uur worden verzonden, worden zij koel bewaard. In het laboratorium worden de monsters koel bewaard tot op het ogenblik van het onderzoek, dat binnen 48 uur na ontvangst van de monsters en binnen 96 uur na de bemonstering wordt uitgevoerd.

De overschoenen of oversokken (een of meer paar) worden zorgvuldig uitgepakt om te vermijden dat aanhangend fecaal materiaal loskomt, en tezamen ondergedompeld in 225 ml gebufferd peptonwater (BPW) dat op kamertemperatuur is gebracht. De overschoenen of oversokken worden volledig in BPW ondergedompeld en daarom mag zo nodig meer BPW worden gebruikt.

Het stofmonster wordt bij voorkeur afzonderlijk geanalyseerd. De bevoegde autoriteit kan echter besluiten het voor de analyse bij de overschoen- of oversokmonsters te voegen.

Er wordt omgezwenkt zodat het monster volledig verzadigd is en vervolgens wordt de in punt 3.2 aangegeven detectiemethode toegepast.

Andere monsters (bv. uit broederijen) worden voorbereid overeenkomstig de bepalingen van punt 2.2.2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1003/2005.

Indien er ISO-normen betreffende de voorbereiding van feces met het oog op de opsporing van salmonella worden vastgesteld, worden die toegepast in plaats van de in dit punt vastgestelde voorschriften voor de monstervoorbereiding.

3.2.   Detectiemethode

De gebruikte detectiemethode is de door het communautaire referentielaboratorium (CRL) voor salmonella in Bilthoven, Nederland, aanbevolen methode.

Die methode wordt beschreven in bijlage D van ISO 6579 (2002): „Detection of Salmonella spp. in animal faeces and in samples of the primary production stage”. De laatste versie van bijlage D moet worden gebruikt.

Bij deze detectiemethode wordt een semisolide medium (gemodificeerd semisolide Rappaport-Vassiliadis-medium, MSRV) gebruikt als het enige selectieve ophopingsmedium.

3.3.   Serotypering

Ten minste één isolaat van elk positief monster wordt geserotypeerd aan de hand van het Kaufmann-White-schema.

3.4.   Alternatieve methoden

Voor monsters die op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen zijn, mogen de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 (2) bedoelde analysemethoden worden gebruikt in plaats van de in de punten 3.1 tot en met 3.3 van deze bijlage beschreven methoden voor monstervoorbereiding, detectie en serotypering, mits zij overeenkomstig de norm EN-ISO 16140/2003 gevalideerd zijn.

3.5.   Opslag van de stammen

De laboratoria garanderen dat ten minste één geïsoleerde Salmonella spp.-stam per stal en per jaar door de bevoegde autoriteit kan worden verzameld en opgeslagen om eventueel op een later tijdstip gefaagtypeerd of op zijn antimicrobiële gevoeligheid getest te worden, onder gebruikmaking van de gangbare methoden voor kweekverzameling, waarbij de integriteit van de stammen gedurende ten minste twee jaar wordt gegarandeerd.

4.   Resultaten en rapportage

4.1.   Opsporing van Salmonella Enteritidis en/of Salmonella Typhimurium

Als het laboratorium Salmonella Enteritidis en/of Salmonella Typhimurium constateert, brengt het daarvan onmiddellijk verslag uit aan de bevoegde autoriteit onder vermelding van de referenties van het bedrijf en het koppel.

4.2.   Berekening van de prevalentie voor de verificatie van de communautaire doelstelling

Een koppel kalkoenen wordt ten aanzien van de communautaire doelstelling als positief aangemerkt als in het koppel bij enige gelegenheid de aanwezigheid van Salmonella Enteritidis en/of Salmonella Typhimurium (andere dan vaccinstammen) is geconstateerd.

Positieve koppels kalkoenen worden slechts eenmaal per ronde geteld, ongeacht het aantal bemonsteringen en testen, en worden alleen in de rapportage opgenomen in het jaar van de eerste positieve bemonstering.

De prevalentie wordt afzonderlijk berekend voor koppels vleeskalkoenen en koppels volwassen fokkalkoenen.

4.3.   Jaarlijkse rapportage

De jaarlijkse rapportage omvat:

a)

het totale aantal door de bevoegde autoriteit of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf bemonsterde koppels vleeskalkoenen en volwassen fokkalkoenen;

b)

het totale aantal met Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium besmette koppels vleeskalkoenen en volwassen fokkalkoenen;

c)

alle geïsoleerde serotypen van salmonella (ook andere dan Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium) en het aantal besmette koppels per serotype;

d)

een toelichting op de resultaten, met name wat uitzonderingsgevallen betreft.

Over de resultaten en aanvullende relevante informatie wordt gerapporteerd in het verslag over de tendensen en bronnen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG (3).

4.4.   Aanvullende informatie

Ten minste de volgende informatie moet worden verstrekt voor elk koppel kalkoenen dat is getest voor analyse op nationaal niveau of door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid op haar verzoek:

a)

door de bevoegde autoriteit of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen monster;

b)

referentie van het bedrijf, die uniek blijft;

c)

referentie van de stal, die uniek blijft;

d)

maand van de bemonstering.


(1)  PB L 170 van 1.7.2005, blz. 12.

(2)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.

(3)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.


Top