This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32006L0044
Directive 2006/44/EC of the European Parliament and of the Council of 6 September 2006 on the quality of fresh waters needing protection or improvement in order to support fish life (Codified version) (Text with EEA relevance)
Richtlijn 2006/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen (gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2006/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen (gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)
PB L 264 van 25.9.2006, p. 20–31
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(BG, RO, HR)
No longer in force, Date of end of validity: 21/12/2013; stilzwijgende opheffing door 32000L0060
25.9.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 264/20 |
RICHTLIJN 2006/44/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 6 september 2006
betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen
(Gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Voor de bescherming en verbetering van het milieu moeten concrete maatregelen worden genomen ter bescherming van water tegen verontreiniging, met inbegrip van voor het leven van vissen geschikt zoet water. |
(3) |
Het is ecologisch en economisch gezien noodzakelijk de vispopulaties te beschermen tegen de rampzalige gevolgen van het in het water lozen van verontreinigende stoffen, waardoor bijvoorbeeld bepaalde soorten in aantal afnemen en soms zelfs uitsterven. |
(4) |
Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) is in het bijzonder gericht op de vaststelling van kwaliteitsniveaus voor oppervlaktewater die niet leiden tot negatieve gevolgen en risico's voor het milieu. |
(5) |
De ongelijkheid van de in de verschillende lidstaten reeds van toepassing zijnde bepalingen inzake de kwaliteit van voor het leven van vissen geschikt zoet water kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en kan dientengevolge rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt. |
(6) |
De lidstaten dienen, om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken, de wateren aan te wijzen waarop zij van toepassing is en de, met bepaalde parameters overeenstemmende, grenswaarden vast te stellen. De aangewezen wateren dienen met deze waarden in overeenstemming te worden gebracht binnen vijf jaar nadat de lidstaten deze wateren hebben aangewezen. |
(7) |
Er dient te worden bepaald dat voor het leven van vissen geschikt zoet water onder bepaalde voorwaarden wordt geacht in overeenstemming te zijn met de hierop betrekking hebbende parameterwaarden, zelfs indien bij een bepaald percentage van de genomen monsters de gestelde grenzen worden overschreden. |
(8) |
Voor de controle van de kwaliteit van voor het leven van vissen geschikt zoet water is minimale bemonstering noodzakelijk en moet met specifieke parameters, zoals in de bijlage vermeld, worden gemeten. Deze bemonstering kan worden verminderd of opgeheven afhankelijk van de kwaliteit van het water. |
(9) |
De lidstaten kunnen op bepaalde natuurlijke omstandigheden geen invloed uitoefenen. In verband hiermee moet de mogelijkheid worden geschapen in bepaalde gevallen van de onderhavige richtlijn af te wijken. |
(10) |
De technische en wetenschappelijke vooruitgang kan snelle aanpassing van sommige bepalingen van bijlage I noodzakelijk maken. Ter vergemakkelijking van de uitvoering van de voor dit doel vereiste maatregelen dient een procedure te worden ingesteld die voorziet in een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6). |
(11) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Deze richtlijn heeft betrekking op de kwaliteit van zoet water en is van toepassing op water dat door de lidstaten is aangewezen als bescherming of verbetering behoevende teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op water in natuurlijke of kunstmatige bekkens dat wordt gebruikt voor intensieve visteelt.
3. Het doel van deze richtlijn is de kwaliteit te beschermen of te verbeteren van stromend of stilstaand zoet water waarin vissen leven of, indien de verontreiniging zou worden verminderd of weggenomen, zouden kunnen leven, die behoren tot:
a) |
in natuurlijke verscheidenheid voorkomende inheemse soorten, of |
b) |
soorten waarvan de aanwezigheid door de bevoegde instanties van de lidstaten wenselijk wordt geacht voor het waterbeheer. |
4. In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
water voor zalmachtigen, water waarin vissoorten zoals zalm (Salmo salar), forel (Salmo trutta), vlagzalm (Thymallus thymallus) en coregonidae (Coregonus) leven of zouden kunnen leven; |
b) |
water voor karperachtigen, water waarin karperachtigen (Cyprinidae), of soorten zoals snoek (Esox lucius), baars (Perca fluviatilis) en paling (Anguilla anguilla) leven of zouden kunnen leven. |
Artikel 2
De fysisch-chemische parameters die op de door de lidstaten aangewezen wateren van toepassing zijn, zijn opgenomen in bijlage I.
Voor de toepassing van deze parameters worden de wateren verdeeld in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen.
Artikel 3
1. Voor de aangewezen wateren stellen de lidstaten waarden vast voor de in bijlage I opgenomen parameters, voor zover er waarden zijn aangegeven in kolom G of in kolom I. Zij voegen zich naar de opmerkingen in die twee kolommen.
2. De lidstaten stellen geen waarden vast die minder streng zijn dan die van kolom I van bijlage I en trachten de waarden in kolom G te eerbiedigen, waarbij zij rekening houden met het in artikel 8 neergelegde beginsel.
Artikel 4
1. De lidstaten wijzen wateren voor zalmachtigen en wateren voor karperachtigen aan en kunnen nadien tot verdere aanwijzingen overgaan.
2. De lidstaten kunnen wegens bij de aanwijzing niet voorziene factoren overgaan tot de herziening van de aanwijzing van bepaalde wateren, waarbij zij rekening houden met het in artikel 8 neergelegde beginsel.
Artikel 5
De lidstaten stellen programma's op teneinde de verontreiniging te verminderen en er zorg voor te dragen dat de aangewezen wateren binnen vijf jaar na de aanwijzing overeenkomstig artikel 4, voldoen aan de waarden die de lidstaten krachtens artikel 3 hebben vastgesteld, alsmede aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I.
Artikel 6
1. Voor de toepassing van artikel 5 worden de aangewezen wateren geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze richtlijn, indien monsters die in deze wateren over een periode van twaalf maanden op een zelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie als aangegeven in bijlage I, uitwijzen dat zij voldoen aan de door de lidstaten in overeenstemming met artikel 3 vastgestelde waarden, alsmede aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I, voor:
a) |
95 % van de monsters voor de parameters pH, BOD5, niet-geïoniseerde ammoniak, totaal ammonium, nitrieten, totaal residueel chloor, totaal zink, en opgelost koper. Wanneer de gekozen frequentie voor monsterneming lager is dan één monster per maand, moet voor alle monsters aan bovengenoemde waarden en opmerkingen worden voldaan; |
b) |
de in bijlage I vermelde percentages voor de parameters temperatuur en opgeloste zuurstof; |
c) |
de vastgestelde gemiddelde concentratie voor de parameter gesuspendeerde stoffen. |
2. Afwijkingen van de door de lidstaten krachtens artikel 3 vastgestelde waarden of van de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I zullen voor de berekening van de in lid 1 bedoelde percentages niet in aanmerking worden genomen wanneer zij het gevolg zijn van overstromingen of andere natuurrampen.
Artikel 7
1. De bevoegde instanties van de lidstaten nemen monsters waarvan de minimale frequentie is vastgesteld in bijlage I.
2. Indien de bevoegde instantie constateert dat de kwaliteit van de aangewezen wateren aanmerkelijk hoger is dan die welke uit de toepassing van de krachtens artikel 3 vastgestelde waarden en de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I zou voortvloeien, kan de frequentie van monsterneming worden verlaagd. Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de betrokken bevoegde instantie besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen.
3. Indien uit een monsterneming blijkt dat aan een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 vastgestelde waarde of aan een opmerking in kolom G of I van bijlage I niet wordt voldaan, dient de lidstaat vast te stellen of dit een toevallig resultaat is, dan wel een natuurlijke oorzaak heeft of te wijten is aan verontreiniging, en dient hij passende maatregelen te nemen.
4. De exacte bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtstbijzijnde punt voor lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen, worden door de bevoegde instantie van iedere lidstaat vastgesteld aan de hand van in het bijzonder de plaatselijke milieuomstandigheden.
5. Een aantal referentieanalysemethoden voor de betrokken parameters is aangegeven in bijlage I. Laboratoria die andere methoden gebruiken, moeten zich ervan vergewissen dat de verkregen resultaten gelijkwaardig zijn aan of vergelijkbaar zijn met die welke in bijlage I zijn aangegeven.
Artikel 8
Toepassing van de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van zoet water direct of indirect toeneemt.
Artikel 9
De lidstaten kunnen ten aanzien van de aangewezen wateren te allen tijde waarden vaststellen die strenger zijn dan de in deze richtlijn opgenomen waarden. Zij kunnen ook bepalingen vaststellen met betrekking tot andere parameters dan die van deze richtlijn.
Artikel 10
Ingeval zoet water de grens tussen lidstaten vormt of overschrijdt en een van de betrokken staten dit water overweegt aan te wijzen, dienen deze staten overleg te plegen over de vaststelling van de wateren waarop deze richtlijn van toepassing kan zijn, alsmede over de gevolgen die uit de gemeenschappelijke kwaliteitsdoelstellingen voortvloeien en die na onderling overleg door elke betrokken staat worden vastgesteld. De Commissie kan aan deze beraadslagingen deelnemen.
Artikel 11
De lidstaten kunnen van deze richtlijn afwijken:
a) |
voor bepaalde parameters die in bijlage I met (0) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke meteorologische of bijzondere geografische omstandigheden; |
b) |
indien de aangewezen wateren een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaan waardoor niet wordt voldaan aan de in bijlage I voorgeschreven waarden. Onder natuurlijke verrijking wordt het proces verstaan waardoor een bepaalde hoeveelheid water zonder ingrijpen van de mens bepaalde stoffen die in de bodem voorkomen hieruit opneemt. |
Artikel 12
De nodige wijzigingen voor aanpassing aan de vooruitgang van techniek en wetenschap van de in bijlage I vermelde G-waarden van de parameters en analysemethoden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 13
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, hierna „het comité” genoemd.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 14
Voor de toepassing van deze richtlijn verstrekken de lidstaten de Commissie inlichtingen betreffende:
a) |
het overeenkomstig artikel 4, lid 1, aangewezen water, in beknopte vorm; |
b) |
de herziening van de aanwijzing van bepaalde wateren overeenkomstig artikel 4, lid 2; |
c) |
de bepalingen ter vaststelling van nieuwe parameters overeenkomstig artikel 9; |
d) |
de toepassing van de afwijkingen van de waarden in kolom I van bijlage I. |
Meer in het algemeen verschaffen de lidstaten aan de Commissie op gemotiveerd verzoek harerzijds de inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van deze richtlijn.
Artikel 15
Elke drie jaar, voor het eerst voor de periode van 1993 tot en met 1995, lichten de lidstaten de Commissie in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in het kader van een verslag dat per sector wordt uitgebracht en dat ook de andere communautaire richtlijnen op dit gebied bestrijkt. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (7). Zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode wordt de vragenlijst of het schema aan de lidstaten toegezonden. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.
Binnen negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de Gemeenschap.
Artikel 16
De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied uitvaardigen.
Artikel 17
Richtlijn 78/659/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 18
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 19
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitster
P. LEHTOMÄKI
(1) PB C 117 van 30.4.2004, blz. 11.
(2) Advies van het Europees Parlement van 21 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 545) en besluit van de Raad van 25 april 2006.
(3) PB L 222 van 14.8.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).
(4) Zie bijlage III, deel A.
(5) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(7) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
BIJLAGE I
LIJST VAN PARAMETERS
Parameter |
Water voor zalmachtigen |
Water voor karperachtigen |
Analyse- of onderzoekmethoden |
Minimale bemonsterings- en meetfrequentie |
Opmerkingen |
||||||
G |
I |
G |
I |
||||||||
|
1. |
De temperatuur die stroomafwaarts van een punt van thermische lozing (op de grens van het gebied waar de vermenging plaatsvindt) is gemeten, mag de natuurlijke temperatuur met niet meer overschrijden dan: |
Warmtemeting |
Wekelijks, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts van het punt van thermische lozing |
Te snelle temperatuurschommelingen dienen te worden vermeden. |
||||||
|
1,5 °C |
|
3 °C |
||||||||
|
De lidstaten mogen onder bijzondere omstandigheden tot geografisch beperkte afwijkingen besluiten indien de bevoegde instantie kan bewijzen dat daaruit geen schadelijke gevolgen voortvloeien voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties. |
||||||||||
|
2. |
De thermische lozing mag niet tot gevolg hebben dat de temperatuur stroomafwaarts van het punt van thermische lozing (op de grens van het gebied waar de vermenging plaatsvindt) de volgende waarden overschrijdt: |
|
|
|
||||||
21,5 (0) |
|
28 (0) |
|||||||||
10 (0) |
10 (0) |
||||||||||
De temperatuurgrens van 10 °C heeft alleen betrekking op de voortplantingsperioden van soorten die koud water nodig hebben voor hun voortplanting en alleen op water waarin dergelijke soorten kunnen voorkomen. |
|||||||||||
De temperatuurgrenzen mogen echter in 2 % van de tijd worden overschreden. |
|||||||||||
|
50 % ≥ 9 100 % ≥ 7 |
50 % ≥ 9 |
50 % ≥ 8 100 % ≥ 5 |
50 % ≥ 7 |
Volgens Winkler of specifieke elektroden (elektrochemische methode) |
Maandelijks met minimaal één monster dat representatief is voor het lage zuurstofgehalte van het water op de dag van bemonstering. Indien er evenwel een vermoeden is van aanzienlijke, dagelijkse schommelingen, moeten er minimaal twee monsters per dag worden genomen. |
|
||||
Indien het zuurstofgehalte daalt onder 6 mg/l passen de lidstaten de bepalingen van artikel 7, lid 3, toe. De bevoegde instantie moet aantonen dat er onder deze omstandigheden geen schadelijke gevolgen optreden voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties. |
Indien het zuurstofgehalte daalt onder 4 mg/l passen de lidstaten de bepalingen van artikel 7, lid 3, toe. De bevoegde instantie moet aantonen dat er onder deze omstandigheden geen schadelijke gevolgen optreden voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties. |
||||||||||
|
|
6-9 (0) (1) |
|
6-9 (0) (1) |
Elektrometrie; kalibrering door middel van twee bufferoplossingen waarvan de pH bekend is, in de nabijheid en bij voorkeur aan beide zijden van de te bepalen pH ligt |
Maandelijks |
|
||||
|
≤ 25 (0) |
|
≤ 25 (0) |
|
Filtrering door een filtrerend membraan van 0,45 µm, of centrifugering (min. 5 minuten, gemiddelde versnelling 2 800-3 200 g), droging bij 105 °C en weging |
|
De aangegeven waarden hebben betrekking op gemiddelde concentraties en zijn niet van toepassing op gesuspendeerde stoffen met schadelijke chemische eigenschappen. Overstromingen kunnen bijzonder hoge concentraties teweegbrengen. |
||||
|
≤ 3 |
|
≤ 6 |
|
Bepaling van de O2 volgens Winkler voor en na een incubatietijd van vijf dagen in het donker bij een temperatuur van 20 ± 1 °C (nitrificatie mag niet worden verhinderd) |
|
|
||||
|
|
|
|
|
Moleculaire absorptiespectrofotometrie |
|
Voor meren met een gemiddelde diepte tussen 18 en 300 m zou de volgende formule kunnen worden toegepast: |
||||
|
|||||||||||
waarin: |
|||||||||||
L |
= |
belasting, uitgedrukt in mg P per vierkante meter oppervlakte van het meer in één jaar |
|||||||||
|
= |
gemiddelde diepte van het meer in meter |
|||||||||
Tw |
= |
theoretische verblijftijd van het water van het meer, uitgedrukt in jaren. |
|||||||||
In andere gevallen kunnen grenswaarden van 0,2 mg/l voor water voor zalmachtigen en van 0,4 mg/l voor water voor karperachtigen, uitgedrukt als PO4, als indicatief worden beschouwd teneinde de eutrofiëring te verminderen. |
|||||||||||
|
≤ 0,01 |
|
≤ 0,03 |
|
Moleculaire absorptiespectrofotometrie |
|
|
||||
|
|
|
Onderzoek van smaak |
|
Onderzoek van smaak wordt alleen verricht wanneer de aanwezigheid van fenolverbindingen wordt vermoed. |
||||||
|
|
|
Onderzoek van uiterlijk Onderzoek van smaak |
Maandelijks |
Een onderzoek van uiterlijk wordt één keer per maand verricht; een onderzoek van smaak wordt alleen verricht wanneer de aanwezigheid van koolwaterstoffen wordt vermoed. |
||||||
|
≤ 0,005 |
≤ 0,025 |
≤ 0,005 |
≤ 0,025 |
Moleculaire absorptiespectrofotometrie met gebruik van indofenolblauw of volgens Nessler, gecombineerd met de bepaling van de pH en de temperatuur |
Maandelijks |
De waarden voor niet-geïoniseerde ammoniak mogen in de vorm van kleine pieken overdag worden overschreden. |
||||
Ter vermindering van het risico van toxiciteit door niet-geïoniseerde ammoniak, van zuurstofverbruik door nitrificatie en van eutrofiëring, mogen de concentraties van ammonium in totaal de volgende waarden niet overschrijden: |
|||||||||||
|
≤ 0,04 |
≤ 1 (4) |
≤ 0,2 |
≤ 1 (4) |
|||||||
|
|
≤ 0,005 |
|
≤ 0,005 |
DPD-methode (diéthyl-p-fenyleendiamine) |
Maandelijks |
De I-waarden komen overeen met pH = 6. Hogere concentraties van totaal chloor zijn aanvaardbaar bij hogere pH. |
||||
|
|
≤ 0,3 |
|
≤ 1,0 |
Spectrometrie van de atomaire absorptie |
Maandelijks |
De I-waarden komen overeen met een hardheidsgraad van 100 mg/l CaCO3. In de gevallen waarin de hardheid van het water tussen 10 en 500 mg/l ligt, zijn de overeenkomstige grenswaarden te vinden in bijlage II. |
||||
|
≤ 0,04 |
|
≤ 0,04 |
|
Spectrometrie van de atomaire absorptie |
|
De G-waarden komen overeen met een hardheidsgraad van 100 mg/l CaCO3. In de gevallen waarin de hardheid van het water tussen 10 en 300 mg/l ligt, zijn de overeenkomstige grenswaarden te vinden in bijlage II. |
Algemene opmerking
Er zij opgemerkt dat er bij de vaststelling van de waarden der parameters van werd uitgegaan dat de in deze bijlage al dan niet behandelde andere parameters gunstig zijn. Dat betekent vooral dat de concentraties van andere schadelijke stoffen dan de genoemde zeer zwak zijn.
Wanneer twee of meer stoffen in mengtoestand voorkomen, kan het totale effect (additieve, synergetische of antagonistische werkingen) significant zijn.
Afkortingen
G |
= |
Richtwaarde |
I |
= |
Bindende waarde |
(0) |
= |
Afwijkingen zijn mogelijk overeenkomstig artikel 11. |
(1) De kunstmatige schommelingen in de pH ten opzichte van de niet beïnvloede waarden mogen niet meer dan ±0,5 eenheden pH bedragen binnen de limieten gesteld op 6,0 en 9,0, mits deze schommelingen niet de schadelijke werking van andere in het water aanwezige stoffen verhogen.
(2) De fenolverbindingen mogen niet in zo hoge concentraties aanwezig zijn dat de smaak van de vis erdoor wordt gewijzigd.
(3) Producten op oliebasis mogen niet in zo grote hoeveelheden in het water voorkomen dat:
— |
het wateroppervlak met een zichtbare film of de bodem van waterlopen en meren met bezinksel wordt bedekt, |
— |
de vissen hierdoor een duidelijk aan koolwaterstoffen te wijten smaak krijgen, |
— |
schadelijke effecten bij de vissen hiervan het gevolg zijn. |
(4) Bij bijzondere klimatologische omstandigheden of bij bijzondere geografische omstandigheden, met name bij lage watertemperaturen en vermindering van de nitrificatie, of wanneer de bevoegde instantie kan aantonen dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties, kunnen de lidstaten waarden vaststellen die hoger zijn dan 1 mg/l.
BIJLAGE II
SPECIFIEKE INDICATIES VOOR TOTAAL ZINK EN OPGELOST KOPER
Totaal zink
(Zie bijlage I, nr. 13, kolom „Opmerkingen”)
Concentraties totaal zink (mg/l Zn) die overeenstemmen met verschillende waarden van de hardheid van het water tussen 10 en 500 mg/l CaCO3:
|
Hardheid van het water (mg/l CaCO3) |
|||
10 |
50 |
100 |
500 |
|
Water voor zalmachtigen (mg/l Zn) |
0,03 |
0,2 |
0,3 |
0,5 |
Water voor karperachtigen (mg/l Zn) |
0,3 |
0,7 |
1,0 |
2,0 |
Opgelost koper
(Zie bijlage I, nr. 14, kolom „Opmerkingen”)
Concentraties van opgelost koper (mg/l Cu) die overeenstemmen met verschillende waarden van de hardheid van het water tussen 10 en 300 mg/l CaCO3:
|
Hardheid van het water (mg/l CaCO3) |
|||
10 |
50 |
100 |
300 |
|
mg/l Cu |
0,005 (1) |
0,022 |
0,04 |
0,112 |
(1) De aanwezigheid van vis in water dat hogere koperconcentraties bevat, kan erop wijzen dat oplosbare organische kopercomplexen domineren.
BIJLAGE III
Deel A
Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 17)
Richtlijn 78/659/EEG van de Raad (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 1) (1) |
|
Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48) |
Uitsluitend bijlage I, onder c) |
Verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36) |
Uitsluitend bijlage III, punt 26 |
Deel B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 17)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
78/659/EEG |
20 juli 1980 |
91/692/EEG |
1 januari 1993 |
(1) Richtlijn 78/659/EEG is tevens gewijzigd bij de volgende niet ingetrokken besluiten:
— |
Akte van toetreding van 1979, |
— |
Akte van toetreding van 1985, |
— |
Akte van toetreding van 1994. |
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 78/659/EEG |
De onderhavige richtlijn |
Artikel 1, leden 1 en 2 |
Artikel 1, leden 1 en 2 |
Artikel 1, lid 3, aanhef |
Artikel 1, lid 3, aanhef |
Artikel 1, lid 3, eerste streepje |
Artikel 1, lid 3, onder a) |
Artikel 1, lid 3, tweede streepje |
Artikel 1, lid 3, onder b) |
Artikel 1, lid 4, aanhef |
Artikel 1, lid 4, aanhef |
Artikel 1, lid 4, eerste streepje |
Artikel 1, lid 4, onder a) |
Artikel 1, lid 4, tweede streepje |
Artikel 1, lid 4, onder b) |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, eerste alinea |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, tweede alinea |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
Artikel 4, leden 1 en 2 |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6, lid 1, aanhef |
Artikel 6, lid 1, aanhef |
Artikel 6, lid 1, eerste streepje |
Artikel 6, lid 1, onder a) |
Artikel 6, lid 1, tweede streepje |
Artikel 6, lid 1, onder b) |
Artikel 6, lid 1, derde streepje |
Artikel 6, lid 1, onder c) |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8 |
Artikel 8 |
Artikel 9 |
Artikel 9 |
Artikel 10 |
Artikel 10 |
Artikel 11 |
Artikel 11 |
Artikel 12 |
Artikel 12 |
Artikel 13, lid 1 en artikel 14 |
Artikel 13 |
Artikel 15, eerste alinea, aanhef |
Artikel 14, eerste alinea, aanhef |
Artikel 15, eerste alinea, eerste streepje |
Artikel 14, eerste alinea, onder a) |
Artikel 15, eerste alinea, tweede streepje |
Artikel 14, eerste alinea, onder b) |
Artikel 15, eerste alinea, derde streepje |
Artikel 14, eerste alinea, onder c) |
Artikel 15, eerste alinea, vierde streepje |
Artikel 14, eerste alinea, onder d) |
Artikel 15, tweede alinea |
Artikel 14, tweede alinea |
Artikel 16 |
Artikel 15 |
Artikel 17, lid 1 |
— |
Artikel 17, lid 2 |
Artikel 16 |
— |
Artikel 17 |
— |
Artikel 18 |
Artikel 18 |
Artikel 19 |
Bijlage I |
Bijlage I |
Bijlage II |
Bijlage II |
— |
Bijlage III |
— |
Bijlage IV |