32003D0065

Beschikking van de Raad

van 21 januari 2003

tot verlenging van de toepassing van Beschikking 2000/91/EG waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

(2003/65/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag(1), en met name op artikel 27, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij brief geregistreerd respectievelijk op 25 juli 2002 en op 28 oktober 2002 op het secretariaat-generaal van de Commissie hebben zowel de Deense als de Zweedse autoriteiten verzocht om verlenging van een derogatiemaatregel, waarvoor zij oorspronkelijk bij Beschikking 2000/91/EG(2) machtiging hadden gekregen.

(2) De andere lidstaten zijn op 6 november 2002 van deze verzoeken in kennis gesteld.

(3) Het verzoek in kwestie betreft de BTW-regeling die van toepassing is op de exploitatie van een vaste verbinding (Sontverbinding) tussen Denemarken en Zweden, met name de terugvordering van de BTW over de tol voor het gebruik van de verbinding. Krachtens de territorialiteitsregels is de BTW over de tol ten dele aan Denemarken en ten dele aan Zweden verschuldigd.

(4) In afwijking van de bepalingen van artikel 17 van Richtlijn 77/388/EEG, gewijzigd bij artikel 28 septies van die richtlijn, volgens welke een belastingplichtige zijn recht op aftrek of teruggaaf moet uitoefenen in de lidstaat waar de BTW werd betaald, werden de Zweedse en de Deense autoriteiten gemachtigd een bijzondere maatregel te nemen waardoor een belastingplichtige zich voor de terugvordering van deze belasting slechts tot één enkele administratie zou moeten wenden.

(5) De machtiging loopt af op 31 december 2002. Aangezien de juridische en feitelijke elementen die de toepassing van de vereenvoudigingsmaatregel rechtvaardigden, niet zijn gewijzigd en nog steeds bestaan, dient een beschikking te worden vastgesteld die met ingang van 1 januari 2003 van toepassing wordt en waarbij de genoemde machtiging wordt verlengd.

(6) De Commissie heeft op 17 juni 1998 een voorstel voor een richtlijn van de Raad(3) voorgelegd tot wijziging van de zesde richtlijn met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de BTW, die, als ze wordt goedgekeurd, de voorgenomen bijzondere maatregelen overbodig zou maken in het merendeel van de beoogde gevallen, namelijk voor iedere in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige.

(7) Het is derhalve dienstig de machtiging te verlengen tot op de datum van inwerkingtreding van vorengenoemde richtlijn; zij verstrijkt echter uiterlijk op 31 december 2006, indien de richtlijn op die datum nog niet in werking is getreden.

(8) De derogatiemaatregel heeft geen negatieve invloed op de eigen middelen van de Gemeenschappen uit de BTW,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Beschikking 2000/91/EG wordt "31 december 2002" vervangen door "31 december 2006".

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2003.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

N. Christodoulakis

(1) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/38/EG (PB L 128 van 15.5.2002, blz. 41).

(2) PB L 28 van 3.2.2000, blz. 38.

(3) PB C 219 van 15.7.1998, blz. 16.