EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997D0124

97/124/EGKS: Beschikking van de Commissie van 30 juli 1996 betreffende steun van Duitsland aan Werkstoff-Union GmbH te Lippendorf (Saksen) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

PB L 48 van 19.2.1997, p. 31–34 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1997/124/oj

31997D0124

97/124/EGKS: Beschikking van de Commissie van 30 juli 1996 betreffende steun van Duitsland aan Werkstoff-Union GmbH te Lippendorf (Saksen) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 048 van 19/02/1997 blz. 0031 - 0034


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 30 juli 1996 betreffende steun van Duitsland aan Werkstoff-Union GmbH te Lippendorf (Saksen) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (97/124/EGKS)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 4, onder c),

Gelet op Beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november 1991 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie (1), inzonderheid op de artikelen 1, 5 en 6,

Na de overige Lid-Staten en andere belanghebbenden overeenkomstig artikel 6, lid 4, van genoemde beschikking te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Op 17 januari 1995 besloot de Commissie een procedure op grond van artikel 6, lid 4, van Beschikking nr. 3855/91/EGKS, hierna "Staalsteuncode" genoemd, in te leiden met betrekking tot een investeringssubsidie van 46 miljoen DM, een belastingfaciliteit van 17,13 miljoen DM, garanties van 62 % van een bedrag van 178,3 miljoen DM en van 62 % van een bedrag van 7 miljoen DM voor investeringen, en garanties van 65 % van een bedrag van 25 miljoen DM en van 65 % van een bedrag van 20 miljoen DM voor bedrijfsmiddelen. Deze maatregelen werden genomen voor een investering van 285 miljoen DM.

Dit besluit werd Duitsland meegedeeld bij brief van 2 februari 1995, die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen werd gepubliceerd (2).

Duitsland voerde bij brief van 14 maart 1995 het volgende aan:

- Werkstoff-Union GmbH is zowel technisch als bedrijfsmatig georiënteerd op de productie van non-ferrometaalproducten uit nikkel, nikkellegeringen en speciale legeringen, maar niet op de productie van EGKS-producten;

- er moet rekening mee worden gehouden dat gedurende de jaren 1995 tot en met 1998 een afnemende hoeveelheid EGKS-speciaal staal moet worden geproduceerd, die na vijf jaar minder dan 1 % van de omzet en 5 % van de totale productie, dit wil zeggen ongeveer 2 000 ton, moet bedragen;

- de investeringsgoederen, inzonderheid die voor het smelten, zijn berekend op de productie van non-ferroproducten van de hoogste kwaliteit met een opbrengst van 20 000 DM per ton;

- een vacuümvlamboogoven, een vacuümmeerkameroven en twee installaties voor het omsmelten van elektroslak met een capaciteit van 1,2 tot 7 ton zijn niet geschikt voor een economisch verantwoorde productie van speciaal staal;

- de installaties voor het omvormen door middel van hydraulische smeedpersen en walsen en voor het ontlaten, het verwijderen van de walshuid en het polijsten voldoen aan de eisen van hooggespecialiseerde producenten van non-ferrometalen.

Eerst nadat de Vrijstaat Saksen zich ervan vergewist had, dat de investeringen voor een productie-installatie voor non-ferrometaal van hoge kwaliteit bestemd waren, keurde hij de steunmaatregelen goed, zodat Duitsland deze ook niet overeenkomstig de staalsteuncode aanmeldde.

De onderneming motiveerde de noodzaak om tijdelijk een bepaald percentage kwaliteitsstaal te produceren, als volgt:

- zij mist ervaring op het gebied van de productie van non-ferrometaal en heeft bijgevolg een aanpassingsperiode nodig;

- ook voor de technische installaties is een inlooptijd nodig;

- de fabriek en haar producten moeten worden gecertificeerd.

Aangezien de onderneming voornemens is non-ferroproducten van de hoogste kwaliteit voor de internationale markt te produceren, is Duitsland van oordeel dat de steunmaatregelen niet onder toepassing van de staalsteuncode vallen. Dat gedurende de eerste vier bedrijfsjaren kleine hoeveelheden onder het EGKS-Verdrag vallend speciaal staal moeten worden geproduceerd, zou van Werkstoff-Union GmbH nog geen staalonderneming maken en zou ook niet betekenen dat de staalsteuncode van toepassing is.

De Commissie heeft de volgende opmerkingen van derden ontvangen:

- op 27 november 1995 een brief van een staalonderneming, volgens welke Werkstoff-Union GmbH EGKS-producten produceert en haar installaties technisch hierop berekend zijn. Bovendien had de steun uiterlijk op 30 juni 1994 moeten worden aangemeld, wat niet is gebeurd. Ten slotte is volgens artikel 5 van de staalsteuncode regionale steun slechts voor het moderniseren van bestaande ondernemingen en niet voor het oprichten van nieuwe ondernemingen toegestaan;

- eveneens op 27 november 1995 een brief van een andere staalonderneming, volgens welke Werkstoff-Union GmbH hoofdzakelijk de EGKS-producten roestvast staal en speciaal staal zou gaan produceren en de markt voor deze producten in de Gemeenschap minder dan 300 kiloton per jaar zou bedragen. De capaciteit van Werkstoff-Union GmbH zou toereikend zijn om aan 17 tot 20 % van de communautaire vraag te voldoen, zodat zij de grootste producente in de Gemeenschap zou kunnen worden. Voorts zou de aanmelding niet vóór 30 juni 1994 hebben plaatsgevonden en zou regionale investeringssteun slechts tot 31 december 1994 als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd;

- op 9 november 1995 een brief van een vereniging van staalproducenten, volgens welke de steunmaatregelen niet met artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag verenigbaar zouden zijn en Werkstoff-Union GmbH met leden van de vereniging zou concurreren;

- op 22 november 1995 een brief van een producent van nikkellegeringen, volgens welke de bij Werkstoff-Union GmbH te scheppen capaciteit toereikend zou zijn om de productie van staven uit nikkellegeringen in Europa te domineren, en er op deze betrekkelijk kleine markt (5 000 tot 10 000 ton per jaar) reeds overcapaciteit zou heersen;

- op 24 november 1995 een brief van een andere vereniging van staalproducenten, volgens welke Werkstoff-Union GmbH volgens haar eigen verklaringen voornemens zou zijn tussenproducten, roestvast staafstaal en gelegeerd staal - dit wil zeggen EGKS-producten - te produceren en te verkopen. Bovendien zou artikel 5, derde streepje, van de staalsteuncode erop zijn gericht de herstructurering van de staalindustrie in de nieuwe Duitse deelstaten te vergemakkelijken, maar niet de aanleg van nieuwe productie-installaties te ondersteunen. Reeds uitgekeerde steun zou moeten worden teruggevorderd, en alle garanties zijn volledig steunmaatregelen;

- op 28 november 1995 een brief van de permanente vertegenwoordiging van een Lidstaat van de Gemeenschap, volgens welke de productie van Werkstoff-Union GmbH EGKS-producten betreft en het scheppen van nieuwe productiecapaciteit door middel van steun zou zijn bevorderd;

- op 30 november 1995 een brief van een staalonderneming, volgens welke Werkstoff-Union GmbH voor nikkelproducten een marktaandeel van 10 % zou kunnen bereiken en hiervoor een capaciteit van 3 300 ton per jaar nodig zou hebben. Daar de capaciteit van de elektrovlamboogoven 48 000 ton per jaar zou bedragen, zou een capaciteit van 44 700 ton per jaar overschieten voor de productie van EGKS-producten;

- een brief van een concurrent, die eerst op 5 december 1995, dit wil zeggen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen, werd ontvangen.

De opmerkingen werden bij brief van 15 januari 1996 aan Duitsland toegezonden, maar werden niet formeel beantwoord. Bij brieven van 9 en 29 februari en 30 maart 1996 verzocht Duitsland om verlenging van de termijn voor de beantwoording van de opmerkingen, met als argument dat de werknemers de terreinen van Werkstoff-Union GmbH hadden bezet. Bij een telefaxbericht van 19 juni 1996 deelde de Commissie Duitsland mee dat zij zijn opmerkingen binnen vijf werkdagen verwachtte en dat zij, ook wanneer zij geen opmerkingen zou ontvangen, een eindbeslissing zou nemen.

Bij brief van 16 juli 1996, ingeschreven op 17 juli 1996, deelde Duitsland de Commissie mee dat Werkstoff-Union GmbH op 5 maart 1996 een verzoek tot inleiding van de executieprocedure (Gesamtvollstreckungsverfahren) had ingediend en dat het Amtsgericht te Leipzig dezelfde dag nog de sekwestratie had bevolen. De Commissie werd er voorts van op de hoogte gebracht, dat Werkstoff-Union GmbH op 5 maart 1996 haar productie had gestaakt.

Ter informatie van de Commissie voegde Duitsland bij zijn brief van 16 juli 1996 een nota met het standpunt van Werkstoff-Union GmbH, waarin onder meer werd meegedeeld dat de executieprocedure op 1 mei 1996 was ingeleid.

Duitsland was niet in staat, noch bereid de nota als zijn eigen opmerkingen aan de Commissie te doen toekomen. Het heeft de brief van de onderneming slechts ter kennisneming aan de Commissie toegezonden, zonder deze uitdrukkelijk of stilzwijgend als zijn eigen opvatting over te nemen. Het stuk kan bijgevolg in het kader van de procedure niet als opmerkingen van Duitsland worden aangemerkt.

Het besluit een procedure in te leiden werd de betrokken Lidstaat ter kennis gebracht. De begunstigde van de steun, Werkstoff-Union GmbH, is een derde belanghebbende, die haar opmerkingen binnen een maand na de datum van de publicatie van de mededeling in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen kon indienen. Zoals hierboven vermeld, werd het besluit om een procedure in te leiden op 27 november 1995 gepubliceerd. De nota met het standpunt van Werkstoff-Union GmbH bereikte de Commissie eerst op 17 juli 1996, dus duidelijk te laat. Met de aan de Commissie toegezonden nota van Werkstoff-Union GmbH behoeft derhalve geen rekening te worden gehouden.

II

Met de investeringen van Werkstoff-Union GmbH wordt capaciteit voor de productie van EGKS-producten geschapen, onder meer voor het smelten van staal, het continugieten van halffabrikaten en het walsen van staven.

Behalve dat Werkstoff-Union GmbH ten gevolge van door de overheid ondersteunde investeringen over capaciteit voor de productie van EGKS-producten beschikt, moet er blijkens de brief van Duitsland van 14 maart 1995 van worden uitgegaan dat Werkstoff-Union GmbH gedurende de jaren 1995 tot en met 1998 kleine hoeveelheden EGKS-speciaal staal produceert. De Commissie deelt de opvatting van Duitsland over de omvang van deze productie niet. Bij brief van 14 december 1994 heeft Duitsland de Commissie meegedeeld welke hoeveelheden de onderneming voornemens is gedurende de jaren 1995 tot en met 1999 te produceren. Volgens deze gegevens moet in 1995 12 000 ton, in 1996 20 000 ton, in 1997 19 000 ton, in 1998 14 000 ton en in 1999 2 000 ton speciaal staal worden geproduceerd. Het mogelijke aandeel van niet-EGKS-speciaal staal kon hierbij niet nauwkeurig worden aangegeven. Op basis van deze cijfers en gelet op het feit dat er slechts van een mogelijke productie van niet-EGKS-speciaal staal sprake is, gaat de Commissie ervan uit, dat de omvang van de te verwachten productie van EGKS-staal aanzienlijk is.

In de voor haar klanten bestemde brochure vermeldt Werkstoff-Union GmbH onder haar producten continugegoten knuppels, blokken en plakken, gewalste lange producten van 40 tot 140 mm en plaatstrippen, dit wil zeggen producten die zijn opgenomen in bijlage I bij het EGKS-Verdrag.

Werkstoff-Union GmbH meldt elk kwartaal haar EGKS-productie bij de Commissie aan en betaalt een heffing overeenkomstig artikel 49 van het EGKS-Verdrag.

Hieruit moet worden afgeleid, dat Werkstoff-Union GmbH een EGKS-onderneming in de zin van artikel 80 van het EGKS-Verdrag is en dat de door Duitsland verleende steun onder het algemene steunverbod van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag valt.

Volgens de staalsteuncode kunnen bepaalde steunmaatregelen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor staal worden beschouwd. De artikelen 2, 3 en 4 van de staalsteuncode kunnen in casu geen toepassing vinden, omdat de betrokken steun geen steun voor onderzoek en ontwikkeling, noch steun ten behoeve van de milieubescherming of steun bij sluiting is.

Volgens artikel 5 van de staalsteuncode kunnen investeringssteunmaatregelen ten gunste van staalondernemingen, die op algemene regionale steunregelingen berusten, tot 31 december 1994 verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard, mits de begunstigde onderneming in een van de nieuwe Duitse deelstaten is gevestigd en de steunverlening met een vermindering van de totale productiecapaciteit op het grondgebied van deze nieuwe deelstaten gepaard gaat.

Artikel 5 van de staalsteuncode moet worden gelezen in samenhang met deel II van de overwegingen van de code. Volgens de vierde overweging van deel II moeten regionale steunmaatregelen als afwijkingen worden beschouwd, die niet mogen voortduren na het verstrijken van de periode van drie jaar die voor de modernisering van de ijzer- en staalbedrijven is vastgesteld. Er is dus een tijdslimiet aan de toepassing van artikel 5 van de staalsteuncode gesteld, omdat het nagestreefde doel, te weten de modernisering van bestaande installaties, binnen een bepaalde periode moet worden verwezenlijkt. Hieruit blijkt, dat de investeringssteun in de zin van artikel 5 steun voor de modernisering van bestaande staalbedrijven en niet voor het scheppen van nieuwe EGKS-productiecapaciteit is.

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, en artikel 5 van de staalsteuncode mag regionale investeringssteun ten gunste van staalondernemingen in Duitsland na 31 december 1994 niet meer verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor staal worden verklaard, ongeacht of de steun geoorloofd zou zijn geweest, indien hij tijdig was aangemeld.

De investeringssteun werd verleend in de vorm van een investeringssubsidie ten bedrage van 46 miljoen DM, een belastingfaciliteit ten bedrage van 17,13 miljoen DM en garanties van 62 % van een bedrag van 178,3 miljoen DM en 62 % van een bedrag van 7 miljoen DM. Zowel de investeringssubsidie als de belastingfaciliteit is staatssteun, omdat zij inhouden dat overheidsmiddelen ter beschikking van de begunstigde worden gesteld en de staat de toezegging doet ten bedrage van de faciliteit geen belasting te heffen. De garanties bevatten een element van staatssteun. De Commissie heeft bij brief SG(89)D/4328 van 5 april 1989 de Lidstaten ervan in kennis gesteld, dat naar haar oordeel alle rechtstreeks door de staat of namens de staat door financiële instellingen verleende garanties onder het verbod van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag vallen. Er bestaat geen aanleiding bij de toepassing van het EGKS-Verdrag en het daarvan afgeleide recht van deze zienswijze af te wijken. Duitsland heeft niet het bewijs kunnen leveren, dat de betrokken garanties geen element van staatssteun bevatten of overeenkomstig de staalsteuncode voor een vrijstelling in aanmerking kunnen komen.

Omdat de investeringen voor het scheppen van nieuwe capaciteit en niet voor de modernisering van een bestaande installatie zijn bestemd, worden de betrokken steunmaatregelen niet door artikel 5 van de staalsteuncode aan de toepassing van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag onttrokken. Maar zelfs wanneer deze steunmaatregelen overeenkomstig artikel 5 van de staalsteuncode in beginsel geoorloofd waren, kan de Commissie ze niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaren, omdat dit ingevolge de artikelen 1 en 5 van de staalsteuncode na 31 december 1994 niet meer mogelijk is.

De investeringssteunmaatregelen vallen derhalve onder het verbod van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag.

De garanties ten bedrage van 65 % van een bedrag van 25 miljoen DM en van 65 % van een bedrag van 20 miljoen DM voor bedrijfsmiddelen bevatten een element van staatssteun. Duitsland heeft geen enkel argument aangevoerd dat een andere conclusie zou kunnen wettigen. Deze steun valt onder het verbod van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag, omdat volgens de staalsteuncode staatssteun voor bedrijfsmiddelen niet toegestaan is.

III

De hierboven genoemde staatssteun werd zonder de vereiste voorafgaande goedkeuring van de Commissie verleend en moet bijgevolg als onwettig worden beschouwd. Hij is onverenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 1, lid 1, van de staalsteuncode en op grond van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag verboden. Derhalve moet hij worden teruggevorderd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De investeringssubsidie van 46 miljoen DM, de belastingfaciliteit van 17,13 miljoen DM en het steunelement in de garanties van 62 % van een bedrag van 178,3 miljoen DM, 62 % van een bedrag van 7 miljoen DM, 65 % van een bedrag van 25 miljoen DM en 65 % van een bedrag van 20 miljoen DM, door de Vrijstaat Saksen aan de EGKS-staalonderneming Werkstoff-Union GmbH verleend, zijn met de gemeenschappelijke markt onverenigbare en op grond van het EGKS-Verdrag alsmede Beschikking nr. 3855/91/EGKS verboden staatssteun.

Artikel 2

Duitsland moet de steun van de begunstigde onderneming terugvorderen. De terugbetaling geschiedt overeenkomstig de procedures en bepalingen van het Duitse recht, waarbij vanaf het tijdstip van de verlening van de steun rente verschuldigd is tegen een rentevoet, berekend aan de hand van de voor de beoordeling van regionale steunregelingen toegepaste referentierentevoet.

Artikel 3

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking mede, welke maatregelen zijn getroffen om aan artikel 2 te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 30 juli 1996.

Voor de Commissie

Hans VAN DEN BROEK

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 362 van 31. 12. 1991, blz. 57.

(2) PB nr. C 283 van 27. 10. 1995, blz. 5.

Top