Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R2078

Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer

PB L 215 van 30.7.1992, p. 85–90 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 02/07/1999; opgeheven door 399R1257

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/2078/oj

31992R2078

Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer

Publicatieblad Nr. L 215 van 30/07/1992 blz. 0085 - 0090
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 11 blz. 0161
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 11 blz. 0161


VERORDENING (EEG) Nr. 2078/92 VAN DE RAAD van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de milieubescherming een component is van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;

Overwegende dat de op vermindering van de communautaire landbouwproduktie gerichte maatregelen het milieu ten goede moeten komen;

Overwegende dat een veelheid van factoren op het milieu inwerkt en dat het milieu in de communautaire ruimte blootstaat aan druk van zeer uiteenlopende aard;

Overwegende dat er via invoering van een adequate steunregeling voor kan worden gezorgd dat de landbouwers een functie kunnen vervullen die de samenleving in haar geheel werkelijk ten goede komt door de introductie of verdere toepassing van produktiemethoden die verenigbaar zijn met de toegenomen eisen inzake bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen of met de eisen inzake natuur- en landschapsbehoud;

Overwegende dat de invoering van een steunregeling om het gebruik van aanzienlijk minder mest en gewasbeschermingsmiddelen of de toepassing van biologische teeltmethodes te bevorderen niet alleen tot een vermindering van het gevaar voor verontreiniging door de landbouw kan bijdragen, maar, via bevordering van minder intensieve produktie, ook tot de aanpassing van de diverse produktiesectoren aan de behoeften van de markt;

Overwegende dat een beperking van het veebeslag op de bedrijven of van het aantal dieren per hectare milieuschade door overbelasting als gevolg van de omvang van het schapen- of runderbestand kan helpen voorkomen; dat bijgevolg de op extensivering van bepaalde produktietakken gerichte regeling bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (4) in de bij deze verordening voorgestelde regeling moet worden geïntegreerd;

Overwegende dat de produktie voor niet-voedingsdoeleinden in het kader van een communautaire regeling inzake het uit produktie nemen van landbouwgrond verenigbaar moet zijn met de eisen inzake bescherming van het milieu; dat de onderhavige regeling bijgevolg niet mag gelden voor deze produktietak;

Overwegende dat een regeling ter bevordering van de invoering of de instandhouding van bijzondere produktiemethoden het mogelijk kan maken om specifieke problemen in verband met de milieubescherming of het natuurbehoud te overwinnen en zodoende kan bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen op milieugebied;

Overwegende dat het gevaar voor ontvolking, erosie, overstromingen en bosbranden in vele agrarische en landelijke gebieden van de Gemeenschap steeds acuter wordt en dat dit gevaar kan worden tegengegaan door invoering van bijzondere maatregelen om het onderhoud van de grond te bevorderen;

Overwegende dat, gezien de omvang van de problemen, de regelingen moeten gelden voor alle landbouwers in de Gemeenschap die zich ertoe verbinden zodanige exploitatiemethoden toe te passen dat milieu en natuur worden ontzien, in stand gehouden of gesaneerd en dat verdere intensivering van de landbouwproduktie wordt voorkomen;

Overwegende dat de huidige regeling inzake het uit produktie nemen van akkerbouwland in het kader van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 wordt vervangen door in de voorschriften betreffende de gemeenschappelijke marktordeningen geïntegreerde bepalingen; dat het evenwel dienstig is een regeling in te voeren in het kader waarvan landbouwgrond voor langere tijd uit produktie wordt genomen voor milieubeschermingsdoeleinden en voor de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen;

Overwegende dat de in deze verordening opgenomen maatregelen voor de landbouwers een aansporing moeten vormen om zich ertoe te verbinden landbouwmethoden toe te passen die verenigbaar zijn met de eisen inzake bescherming van het milieu en instandhouding van de natuur en aldus bijdragen tot het marktevenwicht; dat het uit een vermindering van de produktie en/of een stijging van de produktiekosten resulterende inkomensverlies en de rol van de landbouwers bij de verbetering van het milieu via de bedoelde maatregelen moeten worden gecompenseerd;

Overwegende dat invoering van een gedragscode voor de landbouw door de Lid-Staten er eveneens toe kan bijdragen dat milieuvriendelijker produktiemethoden worden toegepast;

Overwegende dat, aangezien het milieu, de natuurlijke omstandigheden en de landbouwstructuur in de Gemeenschap naar gebied verschillen, de maatregelen moeten worden aangepast; dat het dan ook dienstig is te bepalen dat de bedoelde maatregelen moeten worden uitgevoerd in het kader van zoneprogramma's voor het beheer van landbouwgronden of aan de produktie onttrokken gronden en dat eventueel in het kader van nationale voorschriften;

Overwegende dat zowel de Gemeenschap als de Lid-Staten meer inspanning moeten gaan leveren op het gebied van opleiding en voorlichting met betrekking tot de invoering van milieuvriendelijke produktiemethoden in de land- en bosbouw en met name de toepassing van een gedragscode voor de landbouw en de beoefening van de biologische teelt;

Overwegende dat, opdat deze programma's een zo groot mogelijk effect sorteren, de behaalde resultaten moeten worden verspreid en op gezette tijden moeten worden gecontroleerd;

Overwegende dat deze maatregelen moeten bijdragen tot het bereiken van bepaalde specifieke doelstellingen die in het kader van de communautaire milieuwetgeving worden nagestreefd;

Overwegende dat de Gemeenschap, aangezien zij bijdraagt in de financiering van de actie, zich ervan moet kunnen vergewissen dat de door de Lid-Staten ter uitvoering van de actie genomen maatregelen bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen die met de actie worden nagestreefd; dat hiervoor gebruik dient te worden gemaakt van de structuur voor samenwerking tussen Lid-Staten en Commissie waarin is voorzien bij artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van de bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (5);

Overwegende dat de voor de tenuitvoerlegging van de in deze verordening opgenomen maatregelen beschikbaar gestelde financiële middelen moeten worden gevoegd bij die welke zijn bestemd voor de uitvoering van acties in het kader van de voorschriften inzake de Structuurfondsen, en met name van de voorschriften met betrekking tot de regio's van de doelstellingen zoals omschreven in de punten 1 en 5 b) van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 (6),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen van de steunregeling

Een door het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, medegefinancierde communautaire steunregeling wordt ingesteld ten einde:

- de beoogde wijzigingen in de context van de gemeenschappelijke marktordeningen te begeleiden,

- bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het landbouwbeleid en het milieubeleid van de Gemeenschap,

- te bevorderen dat de landbouwers een adequaat inkomen kunnen verwerven.

Deze communautaire steunregeling strekt ertoe:

a) de toepassing te bevorderen van landbouwproduktiemethoden die erop gericht zijn de verontreiniging door de landbouw te verminderen, hetgeen, door produktievermindering, eveneens bijdraagt tot een beter marktevenwicht;

b) de milieuvriendelijke extensivering van de plantaardige produktie en van rundvee- en schapenhouderij te bevorderen, waarbij tevens bouwland veranderd wordt in land voor extensieve beweiding;

c) een exploitatie van landbouwgronden te bevorderen waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming en sanering van het milieu, de natuur, het landschap, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit;

d) gebieden waar zulks noodzakelijk is om ecologische redenen of omdat er gevaar bestaat voor natuurrampen of bosbrand, het onderhoud te bevorderen van uit produktie genomen landbouw- en bosgronden, en zodoende de met ontvolking van landbouwgebieden samenhangende risico's te voorkomen;

e) het op lange termijn voor milieubeschermingsdoeleinden uit produktie nemen van landbouwgrond te bevorderen;

f) te stimuleren dat het beheer van de grond wordt gericht op openstelling voor het publiek en op recreatief gebruik,

g) te bevorderen dat landbouwers oog krijgen voor en onderricht krijgen in de toepassing van met milieubescherming en natuurbehoud verenigbare landbouwproduktiemethoden.

Artikel 2

Steunregeling

1. Mits zulks gunstige gevolgen heeft voor het milieu en voor de natuur, kan in het kader van de regeling steun worden verleend aan agrarische bedrijfshoofden die zich ertoe verbinden om:

a) het gebruik van mest en/of gewasbeschermingsmiddelen aanzienlijk te verminderen of, ingeval in het verleden reeds maatregelen in die zin zijn genomen, niet opnieuw te laten toenemen of biologische teeltmethodes in te voeren of verder toe te passen,

b) via andere dan de onder a) bedoelde middelen over te schakelen op een meer extensieve vorm van plantaardige produktie, met inbegrip van de produktie van voedergewassen, of, in geval in het verleden reeds maatregelen in die zin zijn genomen, deze extensievere produktiemethoden verder te blijven toepassen of bouwland te veranderen in grond voor extensieve beweiding,

c) de belasting van de rundveestapel of het schapenbestand per eenheid voederoppervlakte te verminderen,

d) andere, met de eisen inzake bescherming van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen en het natuur- en landschapsbehoud verenigbare produktiemethoden toe te passen of dieren te houden van plaatselijke rassen die op het punt staan te verdwijnen,

e) uit de produktie genomen landbouw- en bosgrond te onderhouden,

f) landbouwgrond voor ten minste 20 jaar uit produktie te nemen voor milieubeschermingsdoeleinden, met name voor de totstandbrenging van reservaten van biotopen of natuurparken of ter bescherming van de waterhuishouding,

g) gronden te beheren voor openstelling van het publiek en voor recreatief gebruik.

2. Bovendien kan de regeling maatregelen omvatten met het oog op een beter onderricht van de landbouwers in de toepassing van milieuvriendelijke produktiemethoden in de land- of bosbouw.

Artikel 3

Steunprogramma's

1. De Lid-Staten passen voor hun gehele grondgebied en naar gelang van hun specifieke behoeften de in artikel 2 bedoelde steunregeling toe via meerjarige zoneprogramma's die op de in artikel 1 bedoelde doelstellingen zijn gericht. Bij de opstelling van deze programma's wordt rekening gehouden met verschillen in de toestand van het milieu, de natuurlijke omstandigheden en de landbouwstructuur, alsmede met de belangrijkste produktierichtingen in de landbouw en de communautaire prioriteiten op milieugebied.

2. Elk zoneprogramma heeft betrekking op een zone die homogeen is uit een oogpunt van milieu en natuur, en omvat in principe al de in artikel 2 bedoelde steunmaatregelen. Een programma kan evenwel eventueel alleen de steunmaatregelen omvatten die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van een zone, in welk geval deze beperking naar behoren moet worden gemotiveerd.

3. De bedoelde programma's worden vastgesteld voor minimaal vijf jaar en bevatten ten minste de volgende gegevens:

a) de afbakening van de betrokken geografische zone en, in voorkomend geval, van de betrokken subzones,

b) een beschrijving van de kenmerken van de zone op het gebied van het milieu, de natuurlijke omstandigheden en de structuur,

c) een beschrijving en, uitgaande van de kenmerken van de zone, een verantwoording van de beoogde doelstellingen, alsmede de vermelding van de communautaire milieuwetgeving waarvan de doelstellingen via dit programma verwerkelijkt worden,

d) de voorwaarden voor toekenning van de steun, in het licht van de problemen die zich in de zone voordoen,

e) een raming van de uitgaven op jaarbasis voor de uitvoering van het zoneprogramma,

f) de maatregelen die genomen zijn met het oog op het verstrekken van adequate informatie aan de agrarische en andere plattelandsbedrijven.

4. In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kunnen de Lid-Staten een algemeen voorschriftenkader vaststellen voor de horizontale toepassing van één of meer van de in artikel 2 bedoelde steunregelingen op hun gehele grondgebied. Dit kader dient te worden gepreciseerd en zo nodig te worden aangevuld met de in lid 1 bedoelde zoneprogramma's.

Artikel 4

Aard en hoogte van de steun

1. Een jaarlijkse premie per hectare of per uit produktie genomen vee-eenheid wordt toegekend aan de agrarische bedrijfshoofden die, overeenkomstig het programma voor de betrokken zone, voor ten minste vijf jaar een of meer van de in artikel 2 bedoelde verbintenissen aangaan. Voor het uit produktie nemen van landbouwgrond moet een verbintenis worden aangegaan voor twintig jaar.

2. Het maximumbedrag van de premie dat voor financiering in aanmerking komt, wordt vastgesteld op:

- 150 ecu voor de eenjarige teelten waarvoor een premie per hectare wordt toegekend in het kader van de verordeningen betreffende de ordening der markten voor de betrokken gewassen;

- 250 ecu voor de overige eenjarige teelten en voor weiland;

- 210 ecu per grootvee-eenheid waarmee de rundveestapel of het schapenbestand wordt verminderd;

- 100 ecu per gehouden grootvee-eenheid van een bedreigd ras;

- 400 ecu voor de gespecialiseerde olijfgaarden;

- 1 000 ecu voor de citrusvruchtenteelt;

- 700 ecu voor de overige meerjarige teelten en de wijnbouw;

- 250 ecu voor het onderhoud van uit produktie genomen gronden;

- 600 ecu voor het uit produktie nemen van landbouwgrond;

- 250 ecu voor het telen en vermeerderen van nuttige gewassen die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd.

De tabel voor de omrekening van rundvee en schapen in grootvee-eenheden is in de bijlage opgenomen.

3. Het voor de eenjarige teelten en weiland vastgestelde maximumbedrag wordt verhoogd tot 350 ecu per hectare indien het bedrijfshoofd voor dezelfde oppervlakte tegelijkertijd één of meer van de in artikel 2, lid 1, onder a) of b), bedoelde verbintenissen en de in artikel 2, lid 1, onder d), bedoelde verbintenis aangaat.

4. Bij toekenning van een premie voor de vermindering van het aantal vee-eenheden:

- mag de steun als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) en b), niet worden toegekend voor het voedergewassenareaal van het betrokken bedrijf,

- wordt het voor financiering in aanmerking komend maximumbedrag van de op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d), voor het bedoelde areaal toegekende premie verminderd met 50 %.

5. Onder door de Commissie volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 nader te bepalen voorwaarden kan de Gemeenschap ook bijdragen in de financiering van de hierboven bedoelde premies die de Lid-Staten toekennen ter compensatie van inkomensverliezen als gevolg van de verplicht gestelde toepassing van de in artikel 2 bedoelde restricties in het kader van in de Lid-Staten op grond van communautaire voorschriften ten uitvoer gelegde maatregelen.

6. De Lid-Staten kunnen bepalen dat de landbouwers zich moeten verbinden door middel van een algemeen plan dat geldt voor het gehele bedrijf of een gedeelte daarvan.

In dat geval kan het premiebedrag worden vastgesteld op basis van de globale berekening die wordt uitgevoerd met inachtneming van de bedragen en voorwaarden welke vermeld staan in dit artikel en in artikel 5.

Artikel 5

Voorwaarden voor toekenning van de steun

1. Ten einde de doelstellingen van deze verordening in het kader van de algemene voorschriften als bedoeld in artikel 3, lid 4, en/of de zoneprogramma's te bereiken, worden door de Lid-Staten vastgesteld:

a) de voorwaarden voor toekenning van de steun;

b) het bedrag van de steun, afhankelijk van de door de begunstigde aangegane verbintenis, het inkomensverlies en het stimulerend karakter van de maatregel;

c) de voorwaarden waaronder de steun voor het onderhoud van de in artikel 2, lid 1, onder e), bedoelde uit produktie genomen grond aan andere personen kan worden toegekend, wanneer er geen in aanmerking komende landbouwers zijn;

d) de voorwaarden die de begunstigde moet onderschrijven opdat met name kan worden geverifieerd en gecontroleerd of de aangegane verbintenissen worden nageleefd;

e) de voorwaarden waaronder de steun kan worden toegekend indien het bedrijfshoofd niet in staat is zelf een verbintenis aan te gaan voor de minimumduur van de betrokken periode.

2. Grond waarvoor de communautaire regeling inzake het uit produktie nemen van landbouwgrond geldt en die wordt gebruikt voor de produktie voor niet-voedingsdoeleinden, komt niet in aanmerking voor steun in het kader van deze verordening.

3. De steun kan met inachtneming van het stimulerend karakter van de maatregel worden beperkt tot een maximumbedrag per bedrijf en worden gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte.

Artikel 6

Cursussen, stages en demonstratieprojecten

1. Voor zover de bedoelde maatregel niet wordt gefinancierd in het kader van artikel 28 van Verordening (EEG) nr. 2328/91, kunnen de Lid-Staten bijzondere steun verlenen voor opleidingscursussen en -stages met betrekking tot produktiemethoden in de land- en bosbouw die verenigbaar zijn met de bescherming van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen, met het natuur- en landschapsbehoud en, met name, met een gedragscode voor de landbouw en in het kader van de biologische teelt in acht te nemen regels. In het kader van de bedoelde steunregeling wordt steun toegekend voor:

- het deelnemen aan cursussen of stages,

- het organiseren en houden van de cursussen en stages.

De uitgaven van de Lid-Staten voor het toekennen van de in de eerste alinea bedoelde steun worden gefinancierd tot maximaal 2 500 ecu per persoon die een volledige cursus of stage heeft gevolgd.

De in dit artikel bedoelde maatregel geldt niet voor cursussen of stages die deel uitmaken van de normale programma's of het normale leerplan van het middelbaar of hoger landbouwonderwijs.

2. De Gemeenschap kan bijdragen aan de realisering van demonstratieprojecten inzake produktiemethoden die verenigbaar zijn met de bescherming van het milieu en, met name, demonstratieprojecten met betrekking tot de toepassing van de gedragscode voor de landbouw en de beoefening van de biologische teelt.

De in de eerste alinea bedoelde bijdrage van de Gemeenschap kan onder meer bijstand omvatten voor door ter zake bevoegde lokale instellingen of niet-gouvernementele organisaties opgezette opleidings- of bewustmakingsacties en de daarvoor benodigde voorzieningen.

Artikel 7

Procedure voor het onderzoek van de programma's

1. De Lid-Staten doen de Commissie uiterlijk op 30 juli 1993 mededeling van de ontwerpen van het in artikel 3, lid 4, bedoelde algemene voorschriftenkader, en van de in artikel 3, lid 1, bedoelde programma's, alsook van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die reeds zijn ingevoerd of die zij voornemens zijn vast te stellen ter uitvoering van deze verordening.

2. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten meegedeelde ontwerpen om te bepalen:

- of zij in overeenstemming zijn met deze verordening, gelet op de doelstellingen van deze verordening en het verband tussen de verschillende maatregelen,

- de aard van de voor medefinanciering in aanmerking komende maatregelen,

- het totale bedrag van de voor medefinanciering in aanmerking komende uitgaven.

3. De Commissie neemt in het licht van de in lid 2 bedoelde informatie, volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88, een besluit ten aanzien van de goedkeuring van het algemene voorschriftenkader en van de zoneprogramma's.

Artikel 8

Hoogte van de bijdrage van de Gemeenschap

De medefinanciering van de Gemeenschap bedraagt 75 % in de regio's die onder de doelstelling als omschreven in artikel 1, punt 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, vallen, en 50 % in de andere gebieden.

Artikel 9

Uitvoeringsbepalingen

De Commissie stelt in voorkomend geval, volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88, de bepalingen ter uitvoering van deze verordening vast.

Artikel 10

Slotbepalingen

1. Deze verordening doet niets af aan de mogelijkheid voor de Lid-Staten om, behalve op het in artikel 5, lid 2, bedoelde terrein, aanvullende steunmaatregelen te treffen waarvan de toekenningsvoorwaarden of -bepalingen verschillen van de welke bij deze verordening zijn vastgesteld of waarvan de bedragen de in deze verordening vastgestelde maxima overschrijden, op voorwaarde dat deze maatregelen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van deze verordening en met de artikelen 92, 93 en 94 van het EEG-Verdrag.

2. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in de Lid-Staten legt de Commissie aan het Europese Parlement en aan de Raad een balans voor van de toepassing van deze verordening.

Artikel 11

Overgangsbepalingen

De toepassing van de in artikel 39 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 bedoelde maatregelen wordt verlengd als volgt:

1. artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 betreffende de extensivering van de produktie blijft van toepassing tot de inwerkingtreding van de in artikel 3, lid 1, van deze verordening bedoelde zoneprogramma's of van het in artikel 3, lid 4, van deze verordening bedoelde algemene voorschriftenkader;

2. de artikelen 21 tot en met 24 van Verordening (EEG) nr. 2328/91, betreffende steunverlening in gebieden die kwetsbaar zijn uit een oogpunt van bescherming van het milieu, blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van de in artikel 3, lid 1, van deze verordening bedoelde zoneprogramma's of van het in artikel 3, lid 4, bedoelde algemeen voorschriftenkader.

De voor financiering in aanmerking komende maximumbedragen voor de resterende jaren worden verhoogd tot het in artikel 4 lid 2, bedoelde niveau.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 30 juni 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

Arlindo MARQUES CUNHA

(1) PB nr. C 300 van 21. 11. 1991, blz. 7.(2) PB nr. C 94 van 13. 4. 1992.(3) PB nr. C 98 van 21. 4. 1992, blz. 25.(4) PB nr. L 218 van 6. 8. 1991, blz. 1.(5) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1.(6) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.

BIJLAGE

TABEL BEDOELD IN ARTIKEL 4, VOOR DE OMREKENING VAN RUNDEREN, PAARDACHTIGEN, SCHAPEN EN GEITEN IN GROOTVEE-EENHEDEN (GVE) Stieren, koeien en andere runderen van meer dan 2 jaar, paardachtigen van meer dan 6 maanden1,0 GVE

Runderen van 6 maanden tot 2 jaar0,6 GVE

Ooien0,15 GVE

Geiten0,15 GVE

De coëfficiënten voor ooien en geiten zijn van toepassing op alle in artikel 4 genoemde bedragen per GVE.

Top