This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31992R2066
Council Regulation (EEC) No 2066/92 of 30 June 1992 amending Regulation (EEC) No 805/68 on the common organization of the market in beef and veal and repealing Regulation (EEC) No 468/87 laying down general rules applying to the special premium for beef producers and Regulation (EEC) No 1357/80 introducing a system of premiums for maintaining suckler cows
Verordening (EEG) nr. 2066/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 468/87 tot vaststelling van de algemene voorschriften van het stelsel van de speciale premie voor producenten van rundvlees, alsmede van Verordening (EEG) nr. 1357/80 tot instelling van een premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand
Verordening (EEG) nr. 2066/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 468/87 tot vaststelling van de algemene voorschriften van het stelsel van de speciale premie voor producenten van rundvlees, alsmede van Verordening (EEG) nr. 1357/80 tot instelling van een premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand
PB L 215 van 30.7.1992, p. 49–56
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1999
Verordening (EEG) nr. 2066/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 468/87 tot vaststelling van de algemene voorschriften van het stelsel van de speciale premie voor producenten van rundvlees, alsmede van Verordening (EEG) nr. 1357/80 tot instelling van een premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand
Publicatieblad Nr. L 215 van 30/07/1992 blz. 0049 - 0056
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 43 blz. 0193
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 43 blz. 0193
VERORDENING (EEG) Nr. 2066/92 VAN DE RAAD van 30 juni 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 468/87 tot vaststelling van de algemene voorschriften van het stelsel van de speciale premie voor producenten van rundvlees, alsmede van Verordening (EEG) nr. 1357/80 tot instelling van een premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Europese Parlement (2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3), Overwegende dat de rundvleessector blijvend nadeel ondervindt van economische factoren die, rekening houdende met de mogelijkheden voor uitvoer naar derde landen, een structureel gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt van de Gemeenschap veroorzaken; Overwegende dat het, met het oog op verbetering van de toestand in de landbouw in het algemeen, nodig is om zowel in de landbouwsectoren die grondstoffen voor de rundveehouderij leveren als in de rundvleessector zelf maatregelen te treffen; dat deze maatregelen samen een verlaging van de interventieprijs in de rundvleessector tot gevolg hebben; Overwegende dat de nadelige gevolgen hiervan voor de producenten in aanzienlijke mate gecompenseerd moeten worden door middel van premies, maar dat tevens het voor een premie in aanmerking komende aantal mannelijke dieren moet worden beperkt tot een niveau dat overeenkomt met een economisch levensvatbaar bedrijf; dat wegens de uiteenlopende sepcifieke activiteiten in de veehouderij de speciale premie voor producenten van vlees en de premie voor het aanhouden van zoogkoeien moeten worden gehandhaafd; dat deze regelingen aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast door de voorwaarden voor de toekenning te wijzigen; Overwegende dat de heroriëntering van de premies niet tot een toename van de totale produktie mag leiden; dat het daartoe passend is het aantal voor een premie in aanmerking komende dieren te beperken door de toepassing van respectievelijk regionale en individuele maxima, die bepaald worden aan de hand van referentiejaren; dat de meeste Lid-Staten voor de regeling van de speciale premie niet over de informatie beschikken die nodig is voor de vaststelling van individuele referentiemaxima per producent; dat zulke gedetailleerde evaluaties bovendien tot diverse administratieve problemen zouden leiden; dat het derhalve passend is de keuze tussen de vaststelling van individuele en regionale maxima aan de Lid-Staten over te laten; Overwegende dat het slachten van een te groot aantal dieren gedurende het slachtseizoen het risico met zich meebrengt dat de markt verstoord wordt en de interventieaankopen buitensporig toenemen; dat det derhalve om het slachten van mannelijke dieren buiten de jaarlijkse stalperiode aan te moedigen, passend is onder bepaalde voorwaarden naast de speciale premie een bijkomende premie toe te kennen voor het slachten van dieren buiten het seizoen, gedurende de eerste vier maanden van het jaar; Overwegende dat het voor de regeling van de premie voor zoogkoeien daarentegen passend is te voorzien in de vaststelling van individuele referentiemaxima; dat sommige ontwikkelingen op het niveau van de produktie noodzakelijk worden als gevolg van eventuele veranderingen in de bedrijfsomvang of de produktiecapaciteit van de begunstigden; dat het dus wenselijk is te bepalen dat verkregen rechten inzake individuele maxima onder bepaalde voorwaarden overgedragen kunnen worden aan andere producenten, hetzij met het bedrijf, hetzij zonder de band tussen de premierechten en de geëxploiteerde oppervlakten te handhaven; Overwegende dat nieuwe producenten, alsmede producenten die reeds een bedrijf hadden maar waarvan het individuele maximum om uiteenlopende redenen niet overeenkomt met de normale ontwikkeling van het zoogkoeienbestand, niet van het recht op premie mogen worden uitgesloten; dat derhalve een nationale reserve moet worden gevormd die aanvankelijk afkomstig is uit een forfaitaire heffing op de individuele maxima van alle producenten en vervolgens aangevuld en beheerd wordt volgens communautaire criteria; dat het om dezelfde reden passend is de overdracht van rechten op premies zonder overdracht van bedrijf te onderwerpen aan regels die het mogelijk maken een gedeelte van deze overgedragen rechten zonder compenserende betaling in te trekken en de ingetrokken rechten aan dezelfde nationale reserve toe te wijzen; Overwegende dat, ten einde de producenten in probleemgebieden te ondersteunen, dient te worden voorzien in het instellen van een extra reserve die uitsluitend aan hen wordt toegedeeld; Overwegende dat het passend is een verband te leggen tussen gevoelige zones of plaatsen en de produktie van zoogkoeien om te zorgen dat deze produktie in het bijzonder gehandhaafd wordt in streken waar er geen alternatief is; Overwegende voorts dat, gelet op de tendens tot steeds verdere intensivering van de rundveehouderij, bij de vaststelling van de premies rekening moet worden gehouden met de verschillende mogelijkheden wat het eigen voederpotentieel van elk bedrijf betreft, in verhouding tot het aantal en de categorieën dieren die op dat bedrijf gehouden worden; dat, met name om de extensivering te bevorderen enerzijds de toekenning van de premies beperkt moet worden door toepassing van een factor voor de maximale veebezetting per bedrijf en anderzijds een aanvullend bedrag moet worden toegekend aan producenten die een minimum bezettingsfactor niet overschrijden; dat echter rekening moet worden gehouden met de situatie van de kleine producenten; Overwegende dat de onevenwichtige marktsituatie onder meer veroorzaakt wordt door het feit dat een groot aantal stierkalveren van melkrassen beschikbaar is voor de rundveehouderij; dat het gezien de verschillen in de produktiestructuur in de Lid-Staten passend is de Lid-Staten de keuze te laten tussen uitkering van een premie voor het slachten van deze kalveren of instelling van een nieuwe interventieregeling voor geslachte lichte mannelijke dieren; Overwegende dat de bedragen van de speciale premies en de premie voor zoogkoeien geleidelijk en in verschillende etappes moeten worden aangepast; dat ze, om het beoogde economische doel te bereiken, binnen een bepaalde termijn moeten worden uitgekeerd; Overwegende dat de landbouw op het grondgebied van de nieuwe Duitse Laender zich vergeleken met die elders in de Gemeenschap nog in een bijzondere situatie bevindt; dat deze onderhevig is aan een aanhoudend en diepgaand herstructureringsproces, waardoor de omvang en de gerichtheid, alsmede de produktiestructuur van talrijke bedrijven zullen veranderen; dat deze bijzondere omstandigheden in aanmerking genomen moeten worden door aanneming, op voorlopige titel, van specifieke maatregelen; dat het derhalve noodzakelijk is voor de regelingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie bijzondere regionale maxima vast te stellen en Duitsland te machtigen de details voor deze maatregelen vast te stellen; dat de Raad op basis van een verslag van de Commissie een besluit zal nemen over de integratie van het grondgebied van de nieuwe Duitse Laender in de communautaire regeling; Overwegende dat voor de premie voor zoogkoeien specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld voor de overgang van de oude naar de nieuwe regeling; Overwegende dat het, met het oog op de samenhang in het Gemeenschapsrecht voor de landbouw, dienstig is om voor de toepassing van de voorwaarden betreffende de extensivering van de produktie gebruik te maken van reeds geldende besluiten, in casu Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (4) en Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden (5); Overwegende dat voor de controle op veehouderijactiviteiten waarvoor premies worden verleend, een systeem voor identificatie en registratie van vee nodig is dat voldoet aan criteria die voor de gehele Gemeenschap identiek zijn; Overwegende dat het ter vereenvoudiging van de landbouwwetgeving dienstig is de premie- en interventieregelingen in twee gescheiden afdelingen van Verordening (EEG) nr. 805/68 samen te brengen (6); Overwegende dat de Verordeningen (EEG) nr. 468/87 (7) en nr. 1357/80 (8) dienen te worden ingetrokken, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EEG) nr. 805/68 wordt als volgt gewijzigd: 1. boven artikel 4 bis wordt de volgende vermelding ingevoegd: "Afdeling 1 - Premieregeling"; 2. artikel 4 bis wordt vervangen door de volgende artikelen: "Artikel 4a In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder: - producent: een individuele landbouwer, natuurlijke persoon of rechtspersoon, of een groepering van natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van die groepering en van haar leden volgens het nationale recht, van wie, respectievelijk waarvan, het bedrijf zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt en die runderen houdt; - bedrijf: het geheel van door de producent beheerde produktie-eenheden op het grondgebied van een zelfde Lid-Staat; - zoogkoe: i) een koe van een vleesras of verkregen door kruising met zo'n ras en dat hoort bij een beslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor vleesproduktie, of ii) een drachtige vaars die een zoogkoe vervangt en aan dezelfde voorwaarden voldoet. Artikel 4b 1. Aan rundvleesproducenten die op hun bedrijf mannelijke runderen houden kan op hun verzoek een speciale premie worden verleend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf tot het regionale maximum voor ten hoogste 90 dieren voor elke in lid 2 bedoelde leeftijdsgroep toegekend. 2. De premie wordt voor elk mannelijk rund ten hoogste tweemaal toegekend, - de eerste keer als het rund 10 maanden oud is - de tweede keer nadat het rund 22 maanden oud is geworden. Om voor een premie in aanmerking te komen moet ieder dier waarvoor een premie is aangevraagd voor een nader te bepalen periode door de producent worden gemest. 3. Wanneer in een gebied het totaal aantal dieren waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de speciale premie, het regionale maximum overschrijdt, wordt het aantal dieren dat voor een premie in aanmerking komt in het betrokken jaar per producent evenredig verminderd. Voor de berekening van het totaal wordt alleen rekening gehouden met de dieren waarvoor op grond van de leeftijd tussen 10 en 21 maanden een premie is aangevraagd. In de zin van dit artikel wordt verstaan onder a) gebied: een Lid-Staat of een gebied binnen een Lid-Staat naar keuze van de betrokken Lid-Staat; b) regionaal maximum: het aantal dieren waarvoor in een gebied en op grond van het referentiejaar de speciale premie is toegekend; als referentiejaar kunnen de Lid-Staten voor hun hele grondgebied 1990, 1991 of 1992 kiezen. De Lid-Staten stellen de Commissie vóór 31 januari 1993 in kennis van het gekozen referentiejaar. 4. Voorzover de Lid-Staten over de noodzakelijke informatie beschikken kunnen zij binnen de grenzen van hun regionale maxima en op basis van objectieve criteria aan alle producenten een individueel maximum toekennen. In dat geval: a) wordt het recht op premie van iedere producent beperkt tot zijn individuele maximum, b) is de evenredige vermindering niet van toepassing, c) stellen de Lid-Staten bijzondere beheersvoorwaarden vast die gebaseerd zijn op de beginselen van de artikelen 4e en 4f. 5. De Lid-Staten kunnen besluiten de premie bij het slachten van de runderen toe te kennen. De premie wordt echter niet toegekend wanneer het geslacht gewicht minder dan 200 kg bedraagt. De premie wordt uitbetaald of terugbetaald aan de producent. Het Verenigd Koninkrijk is gemachtigd in Noord-Ierland een ander stelsel voor de toekenning van de bijzondere premie toe te passen dan in de rest van zijn grondgebied. 6. Per in aanmerking komend dier bedraagt de premie: - 60 ecu voor het kalenderjaar 1993; - 75 ecu voor het kalenderjaar 1994; - 90 ecu met ingang van het kalenderjaar 1995. Behalve in deugdelijk gemotiveerde, uitzonderlijke gevallen moet de premie worden uitbetaald zodra de controles zijn uitgevoerd en uiterlijk op 30 juni volgend op het kalenderjaar waarvoor de premie wordt aangevraagd. 7. Voor ieder mannelijk rund moet uiterlijk vanaf de eerste premieaanvraag een administratief document worden bijgehouden totdat het geslacht wordt. 8. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 27. Artikel 4c 1. Wanneer in een Lid-Staat het aantal in de periode van 1 september tot en met 30 november geslachte mannelijke runderen hoger ligt dan 40 % van het totaal aantal jaarlijks geslachte mannelijke runderen, kunnen de procenten met ingang van het kalenderjaar 1993 op aanvraag bovenop de overeenkomstig artikel 46 toegekende speciale premie een extra premie verkrijgen (seizoencorrectiepremie). Voor de vaststelling van de overschrijding van het percentage van 40 % wordt rekening gehouden met de slachtingen die zijn verricht tijdens het tweede jaar dat voorafgaat aan het slachten van het voor de premie in aanmerking komende dier. Voor de toepassing van het onderhavige artikel in het Verenigd Koninkrijk wordt Noord-Ierland als een aparte grootheid beschouwd. 2. De premie bedraagt 60 ecu per mannelijk rund waarvoor reeds de speciale premie is toegekend en dat in de periode van 1 januari tot en met 30 april van het daaropvolgende jaar is geslacht. 3. De Commissie brengt de Raad voor het eind van 1995 verslag uit over de gevolgen van deze premieregeling, eventueel met passende voorstellen. 4. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 27. Artikel 4d 1. Aan producenten die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan op hun verzoek een premie voor zoogkoeien worden verleend (zoogkoeienpremie). 2. De toekenning van deze premie per producent is gebonden aan een individueel maximum. Dit maximum is gelijk aan het aantal dieren waarvoor op grond van een referentiejaar een premie is toegekend, zodanig verminderd dat de in artikel 4f bedoelde nationale reserve kan worden aangelegd. Als referentiejaar kunnen de Lid-Staten 1990, 1991 of 1992 kiezen. De Lid-Staten stellen de Commissie vóór 31 januari 1993 in kennis van het gekozen referentiejaar. 3. Indien ten gevolge van natuurlijke omstandigheden de premie voor het referentiejaar niet is uitbetaald of is verminderd kan worden uitgegaan van het aantal dat overeenkomt met de uitbetalingen die in het dichtst bijgelegen referentiejaar zijn verricht. Indien de premie voor het referentiejaar niet is uitbetaald of is verminderd ten gevolge van het opleggen van sancties, zal worden uitgegaan van het aantal dat geconstateerd is bij de controle die tot deze sancties hebben geleid. 4. Het recht op premie wordt verbonden aan producenten aan wie de premie uit hoofde van het referentiejaar is toegekend en die eveneens de premie hebben aangevraagd voor de jaren tot en met 1992. 5. De premie wordt toegekend aan producenten die in de twaalf maanden na de indiening van de aanvraag geen melk of zuivelprodukten leveren die afkomstig zijn van hun bedrijf en die in die periode gedurende ten mindste 6 opeenvolgende maanden een aantal zoogkoeien houden dat ten minste gelijk is aan het aantal waarvoor de premie werd aangevraagd. Rechtstreekse levering van melk of zuivelprodukten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen belemmering voor verlening van premie. 6. De premie wordt ook toegekend aan producenten die melk of zuivelprodukten leveren en wier individuele referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 (9) ten hoogste 60 000 kg bedraagt. In dat geval wordt de premie verleend voor ten hoogste 10 zoogkoeien per jaar en per bedrijf die vanaf de indiening van de aanvraag ten minste zes opeenvolgende maanden zijn gehouden. Of de koeien behoren tot de zoogkoeien dan wel tot de melkkoeien wordt met name geverifieerd aan de hand van de hierboven bedoelde referentiehoeveelheid van de begunstigede en van een volgens de procedure van artikel 27 vast te stellen gemiddelde melkopbrengst. 7. Per in aanmerking komend dier bedraagt de premie: - 70 ecu voor het kalenderjaar 1993, - 95 ecu voor het kalenderjaar 1994, - 120 ecu vanaf het kalenderjaar 1995. Behalve in deugdelijk gemotiveerde, uitzonderlijke gevallen, moet de premie worden uitbetaald zodra de controles zijn uitgevoerd en uiterlijk op 30 juni volgende op het kalenderjaar waarvoor de premie wordt aangevraagd. Tot een bedrag van 25 ecu per koe mogen de Lid-Staten een aanvullende nationale premie toekennen, met dien verstande dat bij de toekenning van deze premie niet mag worden gediscrimineerd tussen de veehouders in eenzelfde Lid-Staat. Voor bedrijven in de gebieden bedoeld in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2052/88 (10) worden de eerste 20 ecu van deze aanvullende premie per koe gefinancierd uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) - afdeling Garantie. 8. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 27: - met name die welke het de Lid-Staten mogelijk maken om, rekening houdende met de structuur van hun zoogkoebestanden, de in lid 2 bedoelde vermindering vast te stellen; - alsmede die welke betrekking hebben op de definitie van het begrip "zoogkoe", bedoeld in artikel 4a. (11) Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende de totstandbrening van een gemeenschappelijke organisatie in de sector melk en zuivelprodukten (PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 816/92 (PB nr. L 86 van 1. 4. 1992, blz. 83). (12) Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffenheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9). Artikel 4e 1. Wanneer een producent zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn rechten op de zoogkoeienpremie overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt. Hij kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk overdragen aan andere producenten zonder zijn bedrijf over te dragen. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 27 bijzondere regels vaststellen betreffende het minimum aantal rechten dat onder een gedeeltelijke overdracht mag vallen. In geval van overdracht van rechten zonder overdracht van bedrijf wordt een gedeelte van de overgedragen rechten, ten hoogste 15 %, zonder een compenserende uitkering teruggegeven aan de nationale reserve van de Lid-Staat waar zijn bedrijf zich bevindt, ten einde gratis te worden toegedeeld aan nieuwkomers of aan andere in artikel 4f, lid 2, bedoelde producenten. 2. De Lid-Staten a) nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat premierechten door overdracht terechtkomen buiten gevoelige zones of gebieden waar de rundveehouderij voor de plaatselijke economie van groot belang is; b) kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen producenten, hetzij via de nationale reserve plaatsvindt. 3. De Lid-Staten kunnen vóór een nader te bepalen datum tijdelijke overdrachten toestaan van het gedeelte van de premierechten die de producent die erover beschikt niet zal doen gelden. 4. De aan een producent overgedragen en/of tijdelijk afgestane premierechten worden opgeteld bij de rechten die hem eerder op grond van zijn individuele maximum zijn toegekend. 5. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 27. Deze uitvoeringsbepalingen hebben met name betrekking op de bepalingen die het de Lid-Staten mogelijk maken de problemen in verband met de overdracht van premierechten door producenten die geen eigenaar zijn van de oppervlakten waarop hun bedrijf ligt, op te lossen. Artikel 4f 1. Iedere Lid-Staat legt een nationale startreserve aan die gelijk is aan minimaal 1 % en maximaal 3 % van het totaal aantal dieren waarvoor op grond van het referentiejaar een zoogkoeienpremie is toegekend aan producenten waarvan het bedrijf op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat is gelegen. Bij deze nationale reserve worden de premierechten opgeteld die overeenkomstig artikel 4e, lid 1, zijn geïnd. Voor Duitsland wordt de nationale startreserve berekend op basis van het totaal aantal dieren waarvoor op grond van het referentiejaar een zoogkoeienpremie is toegekend aan producenten wier bedrijf gelegen is in één van de oude Duitse deelstaten. Deze reserve is alleen voor deze producenten bestemd. 2. De Lid-Staten gebruiken hun nationale reserves voor de toekenning, binnen de grenzen van deze reserves, van rechten met name aan de hieronder bedoelde producenten: a) Producenten die vóór 1 januari 1993 een premie hebben aangevraagd en die naar het oordeel van de bevoegde autoriteit hebben aangetoond dat toepassing van de individuele maxima overeenkomstig artikel 4d, lid 2, de levensvatbaarheid van hun bedrijf in gevaar zal brengen, rekening houdend met de uitvoering van een investeringsprogramma in de rundersector dat vóór 1 januari 1993 wordt vastgesteld. b) Producenten die voor het referentiejaar een premie hebben aangevraagd, welke aanvraag ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden niet overeenkomt met de werkelijke situatie die tijdens voorafgaande jaren was vastgesteld. c) Producenten die regelmatig premies hebben aangevraagd zonder echter een aanvraag op grond van het referentiejaar te hebben ingediend. d) Producenten die in het jaar volgend op het referentiejaar of in de daaropvolgende jaren voor de eerste keer een premie aanvragen. e) Producenten die een gedeelte van de oppervlakten hebben verworven die voordien door andere producenten voor rundveehouderij werden gebruikt. 3. Er wordt een extra reserve aangelegd van 1 % van het totaal van de individuele maxima van de producenten in de probleemgebieden van iedere Lid-Staat; deze reserve wordt op grond van door de Lid-Staten te bepalen criteria uitsluitend bestemd voor producenten in voormelde probleemgebieden. Voor Duitsland is de extra reserve gelijk aan 1 % van het totaal van de individuele maxima die van toepassing zijn op producenten wier bedrijf gelegen is in de probleemgebieden van de oude Duitse deelstaten. Deze reserve is alleen voor deze producenten bestemd. 4. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 27. Volgens die zelfde procedure worden vastgesteld: - de maatregelen voor het geval in een Lid-Staat de nationale reserve niet wordt aangewend, - de overgangsmaatregelen die nodig zijn om de overgang van de vorige regeling naar de bij deze verordening vastgestelde regeling te vergemakkelijken, en met name die welke betrekking hebben op producenten die voor het eerst op grond van het jaar 1991 of 1992 de zoogkoeienpremie hebben gekregen, indien dit jaar direct volgt op het door de betrokken Lid-Staat gekozen referentiejaar. 5. Vóór 1 juli 1996 zal de Commissie de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van de in artikel 4e en dit artikel bedoelde regeling, eventueel met de nodige voorstellen. Artikel 4g 1. Het totaal aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden aangevraagd wordt begrensd door de toepassing van het veebezettingsgetal van het betrokken bedrijf. Dit getal geeft de verhouding weer tussen het aantal grootvee-eenheden (GVE) en het areaal van dat bedrijf dat voor de voedering van de dieren van dat zelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal niet groter is dan 15 GVE. 2. Het veebezettingsgetal wordt vastgesteld op: - 3,5 GVE/ha voor het kalenderjaar 1993; - 3 GVE/ha voor het kalenderjaar 1994; - 2,5 GVE/ha voor het kalenderjaar 1995; - 2 GVE vanaf het kalenderjaar 1996. 3. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van: - de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien, schapen en/of geiten waarvoor de premieaanvragen werden ingediend, alsmede de melkkoeien die noodzakelijk zijn voor de produktie van de aan de producent toegekende referentiehoeveelheid melk. De omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE geschiedt aan de hand van de omrekeningstabel in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2328/91; - het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor rundveehouderij alsmede voor de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. Daarbij worden niet meegerekend: de oppervlakte van gebouwen, bossen, vijvers en wegen, en van percelen die worden gebruikt voor andere produkten waarvoor een communautaire steunregeling geldt, voor meerjarige teelten, voor de tuinbouw of voor teelten waarvoor dezelfde regeling geldt als voor de producenten van bepaalde akkerbouwteelten of die onder een ander nationaal of communautair braakleggingsprogramma vallen dan bedoeld in artikel 2, lid 3, derde alinea, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2328/91. Het voederareaal omvat, volgens regels die zullen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 27, ook gezamenlijk gebruikt voederareaal alsook percelen die worden gebruikt voor gemengde teelten. 4. Runderen waarvoor de speciale premie of de zoogkoeienpremie werd aangevraagd, moeten op passende wijze met een merk geïdentificeerd worden. Deze identificatiegegevens moeten worden vermeld in een speciaal door de producent bij te houden register. 5. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 27 de uitvoeringsbepalingen van het onderhavige artikel vast, met name die waarmee beoogd wordt te verhinderen dat de toepassing van het veebezettingsgetal wordt omzeild. Artikel 4h 1. Producenten die de speciale premie en/of de zoogkoeienpremie ontvangen komen in aanmerking voor een aanvullende premie van 30 ecu per toegekende premie mits het voor hun bedrijf in de loop van het kalenderjaar vastgestelde veebezettingsgetal onder de 1,4 GVE per hectare blijft. 2. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het onderhavige artikel vast volgens de procedure van artikel 27. Artikel 4i 1. Voor stierkalveren van melkrassen die uit produktie worden genomen voordat zij ouder zijn dan tien dagen kan een verwerkingspremie worden verleend (verwerkingspremie). 2. De premie bedraagt 100 ecu per uit produktie genomen kalf. Behalve in deugdelijk gemotiveerde uitzonderlijke gevallen moet de premie worden uitbetaald binnen hoogstens vier maanden na de dag van indiening van de aanvraag. 3. Elke Lid-Staat kan, rekening houdend met zijn produktiestructuur, besluiten de verwerkingspremie niet toe te passen. In dat geval neemt deze Lid-Staat deel aan de in artikel 6a bedoelde speciale interventieregeling voor lichte dieren. 4. Volgens de procedure van artikel 27 - stelt de Commissie de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast en - kan zij het bedrag van de premie wijzigen of besluiten de toekenning ervan te schorsen. Artikel 4j Wanneer een overtreding van artikel 2 van Richtlijn 88/146/EEG (13) wordt vastgesteld, wordt het betrokken dier uitgesloten van de bij de bepalingen van deze afdeling bedoelde premies. (14) Richtlijn van de Raad van 7 maart 1988 tot instelling van een verbod op het gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking in de veehouderij (PB nr. L 70 van 16. 3. 1988, blz. 16). Artikel 4k 1. In afwijking van de bepalingen van deze afdeling geldt voor het grondgebied van de nieuwe Duitse Laender: a) dat bijzondere regionale maxima worden vastgesteld van: 780 000 mannelijke runderen voor de speciale premie, 180 000 zoogkoeien voor de zoogkoeienpremie. Deze maxima omvatten zowel de aanvankelijk te verdelen premierechten als elke voor dit grondgebied gevormde reserve; b) dat Duitsland tot 15 % van het totaal van de maxima de overdracht van premierechten tussen de twee bijzondere maxima mag toestaan; c) dat Duitsland de voorwaarden bepaalt ten aanzien van de verdeling van de bijzondere maxima en in het bijzonder in de regionale verdeling kan voorzien. 2. De Commissie kan toepassingsbepalingen van dit artikel vaststellen volgens de procedure van artikel 27. 3. Vóór het eind van 1995 legt de Commissie de Raad een verslag voor vergezeld van voorstellen betreffende de toepassing op het grondgebied van de nieuwe Duitse Laender van de bepalingen die elders in de Gemeenschap van toepassing zijn. Voor eind 1996 spreekt de Raad zich over deze voorstellen uit. Artikel 4l De uitgaven in verband met de toekenning van de premies uit hoofde van deze afdeling worden beschouwd als interventiemaatregelen in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70."; 3. boven artikel 5 wordt de volgende vermelding ingevoegd: "Afdeling 2 - Interventieregeling.". 4. artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 805/68 wordt vervangen door de volgende tekst: "Artikel 6 1. Indien aan het bepaalde in lid 2 is voldaan, kan worden besloten om de interventiebureaus in een of meer Lid-Staten of een gebied van een Lid-Staat een of meer nader te bepalen categorieën, kwaliteiten of groepen van kwaliteiten vers of gekoeld vlees van de GN-codes 0201 10 en 0201 20 11 tot en met 0201 20 59 van oorsprong uit de Gemeenschap via openbare inschrijvingen te laten aankopen ten einde, met inachtneming van de seizoengebonden ontwikkeling van de slacht, de markt in een redelijke mate te ondersteunen. Per jaar mogen deze aankopen voor de gehele Gemeenschap niet meer bedragen dan: - 750 000 ton voor het jaar 1993; - 650 000 ton voor het jaar 1994; - 550 000 ton voor het jaar 1995; - 400 000 ton voor het jaar 1996; - 350 000 ton vanaf het jaar 1997. 2. Voor elke kwaliteit of groep van kwaliteiten die voor interventie in aanmerking komt, kunnen volgens de in lid 7 vastgestelde procedure openbare inschrijvingen worden gehouden wanneer in een Lid-Staat of in een gebied van een Lid-Staat gedurende twee opeenvolgende weken gelijktijdig aan de twee volgende voorwaarden wordt voldaan: - de gemiddelde prijs op de markt van de Gemeenschap, geconstateerd op basis van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen, is lager dan 84 % van de interventieprijs; - de gemiddelde marktprijs in de Lid-Staat of Lid-Staten, of het gebied van een Lid-Staat, geconstateerd op basis van genoemd indelingsschema, is lager dan 80 % van de interventieprijs. De interventieprijs wordt vóór het begin van elk verkoopseizoen volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag vastgesteld. 3. De inschrijvingen voor een of meer kwaliteiten of groepen van kwaliteiten worden geschorst wanneer zich een van de volgende twee situaties voordoet: - gedurende twee opeenvolgende weken wordt niet meer gelijktijdig voldaan aan de twee in lid 2 vermelde voorwaarden; - er is, gelet op de in lid 1 vermelde criteria, geen aanleiding tot het verrichten van interventie-aankopen. 4. Er wordt ook tot interventie overgegaan indien gedurende twee opeenvolgende weken de op basis van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen geconstateerde gemiddelde communautaire marktprijs voor niet gecastreerde jonge mannelijke dieren van minder dan twee jaar oud of voor gecastreerde mannelijke dieren lager is dan 78 % van de interventieprijs en indien in een Lid-Staat of gebieden van een Lid-Staat de op basis van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen geconstateerde gemiddelde marktprijs van gecastreerde mannelijke dieren van minder dan twee jaar oud of van gecastreerde mannelijke dieren lager is dan 60 % van de interventieprijs; in dat geval worden voor de betrokken categoriëen de aankopen verricht in de Lid-Staten of de gebieden van een Lid-Staat waar het prijsniveau onder deze grens ligt. Onverminderd het bepaalde in lid 5 worden voor deze aankopen alle offertes aanvaard. De overeenkomstig dit lid aangekochte hoeveelheden worden niet meegerekend bij de toepassing van de in lid 1 bedoelde aankoopmaxima. 5. Voor de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde aankoopregelingen komen alleen offertes in aanmerking die niet hoger zijn dan de geconstateerde gemiddelde marktprijs in een Lid-Staat of een gebied van een Lid-Staat, verhoogd met een aan de hand van objectieve criteria te bepalen bedrag. 6. Voor iedere voor interventie in aanmerking komende kwaliteit of groep van kwaliteiten worden de aankoopprijzen en de voor interventie geaccepteerde hoeveelheden vastgesteld in het kader van de openbare inschrijvingen; deze aankoopprijzen en hoeveelheden kunnen in bijzondere omstandigheden per Lid-Staat of gebied van een Lid-Staat aan de hand van de geconstateerde gemiddelde marktprijzen worden vastgesteld. Door middel van de openbare inschrijvingen moet er voor worden gezorgd dat alle betrokkenen gelijkelijk toegang krijgen tot de interventie. Voor de inschrijvingen gelden voorwaarden die nader worden vastgesteld, zo nodig met inachtneming van de handelsstructuren. 7. Volgens de procedure van artikel 27: - wordt bepaald welke categorieën, kwaliteiten of groepen van kwaliteiten van produkten voor interventie in aanmerking komen; - wordt besloten tot het houden of het opnieuw houden van openbare inschrijvingen en tot schorsing ervan in het in lid 3, laatste streepje, bedoelde geval; - worden de aankoopprijzen en de voor interventie geaccepteerde hoeveelheden vastgesteld; - wordt het bedrag van de in lid 5 bedoelde verhoging vastgesteld; - worden de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vastgesteld, en met name de bepalingen die een dalende marktprijsspiraal moeten voorkomen; - worden in voorkomend geval de nodige overgangsbepalingen vastgesteld voor de toepassing van deze regeling. De Commissie besluit: - tot opening van de in lid 4 bedoelde aankopen alsmede tot schorsing ervan indien niet meer aan een of meer van de in dat lid gestelde voorwaarden wordt voldaan; - tot schorsing van de in lid 3, eerste streepje, bedoelde aankopen. Artikel 6a 1. De in lid 2 bedoelde speciale interventiemaatregelen kunnen worden genomen gedurende de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1995. Deze maatregelen kunnen uitsluitend worden toegepast in die Lid-Staten die de in artikel 4i bedoelde verwerkingspremie niet toepassen. 2. In afwijking van artikel 5, lid 2, kan in het kader van inschrijvingsprocedures worden besloten om de interventiebureaus in een of meer Lid-Staten of in een gebied van een Lid-Staat bepaalde soorten vers of gekoeld vlees, van mannelijke runderen met een geslacht gewicht van 150 tot 200 kilo van oorsprong uit de Gemeenschap te laten aankopen. 3. De in het kader van de speciale maatregelen aangekochte hoeveelheden vlees worden meegeteld voor de toepassing van de aankoopmaxima als bedoeld in artikel 6, lid 1. 4. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 27 de toepassingsmodaliteiten van het onderhavige artikel vast.". 5. Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 30 bis De op grond van deze verordening te betalen bedragen worden volledig aan de begunstigde uitgekeerd.". Artikel 2 1. Het vroegere artikel 4 bis van Verordening (EEG) nr. 805/68 blijft gelden voor de in het kalenderjaar 1992 aangevraagde speciale premies. Verordening (EEG) nr. 468/87 wordt met ingang van 1 januari 1993 ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing voor uiterlijk op 31 december 1992 ingediende aanvragen. 2. Verordening (EEG) nr. 1357/80 wordt met ingang van 1 januari 1993 ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing voor uiterlijk op 31 december 1992 ingediende aanvragen. Artikel 3 Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1993. Artikel 1, punt 4, is echter van toepassing met ingang van de eerste in 1993 te houden inschrijving. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Luxemburg, 30 juni 1992. Voor de Raad De Voorzitter Arlindo MARQUES CUNHA (1) PB nr. C 303 van 22. 11. 1991, blz. 29.(2) PB nr. C 125 van 18. 5. 1992.(3) PB nr. C 98 van 21. 4. 1992, blz. 20.(4) PB nr. L 218 van 6. 8. 1991, blz. 1.(5) PB nr. L 128 van 19. 5. 1975, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 797/85 (PB nr. L 93 van 30. 3. 1985, blz. 1).(6) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1628/91 (PB nr. L 150 van 15. 6. 1991, blz. 16).(7) PB nr. L 48 van 17. 2. 1987, blz. 4.(8) PB nr. L 140 van 5. 6. 1980, blz. 1.