Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020AE1859

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over fatsoenlijk werk in de platformeconomie (verkennend advies op verzoek van het Duitse voorzitterschap)

    EESC 2020/01859

    PB C 429 van 11.12.2020, p. 173–186 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.12.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 429/173


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over fatsoenlijk werk in de platformeconomie

    (verkennend advies op verzoek van het Duitse voorzitterschap)

    (2020/C 429/23)

    Rapporteur:

    Carlos Manuel TRINDADE

    Verzoek van het Duitse voorzitterschap van de Raad

    Brief van 18.2.2020

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

     

     

    Bevoegde afdeling

    Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

    Goedkeuring door de afdeling

    9.7.2020

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    18.9.2020

    Zitting nr.

    554

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    182/23/8

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) wil met dit advies op verzoek van het Duitse voorzitterschap het brede kader schetsen dat nodig is om fatsoenlijk werk in de platformeconomie mogelijk te maken, daarbij rekening houdend met alle mogelijke aspecten.

    1.2.

    Bij de zoektocht naar oplossingen voor de problemen op het gebied van platformwerk moeten met name de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, de digitale agenda en de Europese pijler van sociale rechten voor ogen worden gehouden.

    1.3.

    Hoewel de platformeconomie nog kan groeien, legt zij op dit moment weinig gewicht in de schaal.

    1.4.

    Platforms hebben “over het algemeen een positieve impact op de economie” (1) en zorgen niet alleen voor nieuwe banen, innovatie, flexibiliteit en autonomie van de platformwerkers, maar verschaffen hun ook een inkomen (vaak als bijverdienste) en geven kwetsbare personen de kans deel te nemen aan de arbeidsmarkt.

    1.5.

    De risico’s in verband met platformwerk mogen niet worden onderschat: i) voor de platformwerkers gaat het om het ontzeggen van basisrechten, waaronder het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen; onzekerheid; lage inkomsten; een hoger werktempo; de buitensporige versnippering van werk op wereldschaal; en het feit dat platformwerkers niet zijn aangesloten bij de sociale zekerheid ii) voor de samenleving is er de toegenomen dreiging van concurrentie die gebaseerd is op de ondermijning van de sociale normen, een situatie die bovendien schadelijke gevolgen heeft voor zowel de werkgevers, die onder een onhoudbare concurrentiedruk komen te staan, als voor de lidstaten, die belastinginkomsten en socialezekerheidsbijdragen mislopen.

    1.6.

    Een aantal begrippen die verband houden met platforms zijn omstreden: moeten platforms worden beschouwd als “werkgevers” of als “bemiddelaars tussen vraag en aanbod”, en zijn platformwerkers “werknemers” of “zelfstandigen”, een kwestie die gevolgen heeft voor hun rechten?

    1.7.

    Gezien de gevolgen van een en ander voor de toepasselijkheid van de arbeidswetgeving en van een aantal rechten op het gebied van arbeidsbescherming, zouden de Commissie en de lidstaten moeten trachten deze begrippen te verduidelijken.

    1.8.

    Het EESC zou graag zien dat de EU en de lidstaten bij het streven naar fatsoenlijk werk in de platformeconomie de relevante begrippen op elkaar afstemmen. Daarbij zouden zij de volgende uitgangspunten voor ogen moeten houden: i) de vraag of er sprake is van economische afhankelijkheid en ondergeschikt werk, aangezien een werknemer die voor zijn of haar levensonderhoud hoofdzakelijk afhankelijk is van het loon dat hij of zij ontvangt, een afhankelijke werknemer is en geen zelfstandige; ii) het beginsel dat een platformwerker geacht wordt in dienst te zijn totdat het tegendeel is bewezen, moet naar behoren worden bestudeerd in al zijn dimensies; iii) de door de platforms gebruikte algoritmen moeten worden gelijkgesteld met mondelinge of schriftelijke instructies in standaardwerk.

    1.9.

    Rekening houdend met de soevereiniteit van de lidstaten op sociaal gebied pleit het EESC voor de formulering van richtsnoeren die de status van platformwerkers kunnen helpen verduidelijken. Alle platformwerkers moeten een aantal rechten en bescherming genieten, ongeacht hun arbeidsstatus of contract; het mag namelijk niet zo zijn dat bepaalde markdeelnemers een concurrentievoordeel behalen door hun verplichtingen en verantwoordelijkheden niet na te leven.

    1.10.

    Het EESC zou graag zien dat duidelijk wordt vastgelegd wie bevoegd is voor gezondheid en veiligheid, gegevensbescherming, verzekering en wettelijke aansprakelijkheid, wat inhoudt dat de bestaande regelingen worden beoordeeld, aangepast en geharmoniseerd.

    1.11.

    Sociale dialoog en collectieve onderhandelingen moeten op alle relevante niveaus een cruciale rol spelen, met volledige inachtneming van de autonomie van de sociale partners, anders dreigt fatsoenlijk werk in de platformeconomie een dode letter te blijven.

    1.12.

    In overleg met de platforms, de platformwerkers en de consumenten moeten gedragscodes worden opgesteld waarin ook de beste beginselen en richtsnoeren inzake beloning, arbeidsvoorwaarden en kwaliteit van de dienstverlening worden opgenomen.

    1.13.

    De Commissie zou de aanbevelingen van het Europees platform tegen zwartwerk inzake belastingheffing in de platformeconomie voor ogen moeten houden.

    1.14.

    Het EESC dringt er hier nogmaals op aan dat de Commissie, de OESO en de IAO samen met de sociale partners en alle maatschappelijke organisaties de nodige bepalingen gaan uitwerken inzake fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de bescherming die nodig is in het licht van nieuwe vormen van arbeid (2). Het hoopt dat dankzij deze samenwerking een IAO-verdrag voor platforms uit de bus zal komen.

    1.15.

    Het is zaak erop toe te zien dat platforms de nodige informatie verstrekken, zodat transparantie en voorspelbaarheid voor alle partijen verzekerd zijn. Daartoe moeten platforms in elke lidstaat worden geregistreerd en moet in de EU een gegevensbank worden opgezet om de ontwikkeling van de platformeconomie te monitoren.

    1.16.

    Het is een goede zaak dat de Commissie studie maakt van de platformeconomie. In de afzonderlijke landen en de EU is er evenwel amper samenhangende en systematische informatie beschikbaar. Om hierin verbetering te brengen zouden de Commissie en de lidstaten de handen ineen moeten slaan.

    2.   Achtergrond

    2.1.

    In dit advies wordt getracht een antwoord te geven op een aantal door het Duitse ministerie van Arbeid opgeworpen vragen in verband met platformwerk; zo zal worden bekeken waar de grootste problemen en kansen liggen en zal dieper worden ingegaan op de status van platformwerkers, de beleidsinstrumenten om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren en de beste praktijken op het gebied van regelgeving.

    2.2.

    De ontwikkelingen aan de basis van de digitale platforms houden verband met recente innovaties: het internet, een cruciale innovatie; de grote databanken (“big data”) die het beheer van grote gegevensmassa’s mogelijk maken; en mobiele apparaten waarmee consumenten, werknemers en dienstverleners op elk moment en waar dan ook toegang hebben tot mobiel internet (3).

    2.3.

    Bij de zoektocht naar oplossingen voor de problemen op het gebied van platformwerk moeten met name de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, de digitale agenda en de Europese pijler van sociale rechten voor ogen worden gehouden.

    2.4.

    Het EESC houdt vast aan zijn eerdere adviezen (4) over de digitale transformatie van de economie en de opkomst van nieuwe vormen van werk.

    2.5.

    De complexiteit van de platforms en het ontbreken van standaardterminologie en statistische informatie leiden ertoe dat de omvang en de groei van platformwerk moeilijk kunnen worden ingeschat. De OESO (5) geeft aan dat volgens het merendeel van de studies platformwerkers tussen 0,5 en 3 % van de totale beroepsbevolking uitmaken. In 16 Europese landen verricht amper 1,4 % van de volwassen bevolking tussen 16 en 74 jaar platformwerk als hoofdactiviteit (variërend van 0,6 % in Finland tot 2,7 % in Nederland) (6). Ongeveer 11 % van de volwassen bevolking heeft al diensten verricht via een platform (7).

    2.6.

    Of platformwerk (8) in de toekomst nog zal toenemen valt niet met zekerheid te zeggen; een en ander is immers afhankelijk van de technologische ontwikkelingen, nieuwe bedrijfsmodellen, de gegevensbescherming en het consumentenbeleid. Volgens bepaalde ramingen zouden de inkomsten en de waarde van de transacties van de platforms in Europa tussen 2013 en 2015 nagenoeg verdrievoudigd zijn (9). Om een beter beeld te krijgen van de situatie moeten platforms worden geregistreerd, waarbij met name moet worden gekeken naar de economische, sociale en arbeidsaspecten.

    2.7.

    Kenmerkend voor platformwerk is de relatie tussen platform, platformwerker en gebruiker. De bemiddeling verloopt grotendeels via technologie en vaak ondoorzichtige algoritmen die de arbeidsvoorwaarden beïnvloeden, aangezien zij medebepalend zijn voor de verdeling en organisatie van het werk en de evaluatie van de platformwerkers. Deze “black box” is een onderscheidend kenmerk van platformwerk (10).

    2.8.

    Eurofound (11) ziet platformwerk als een vorm van arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van een onlineplatform om organisaties of individuen in contact te brengen met andere organisaties of individuen om tegen betaling problemen op te lossen of diensten te verlenen. De belangrijkste kenmerken van platformwerk zijn de volgende:

    betaald werk wordt geregeld via een onlineplatform;

    er zijn drie partijen: het onlineplatform, de klant en de platformwerker;

    doel is specifieke taken uit te voeren of specifieke problemen op te lossen;

    de werkzaamheden worden uitbesteed of onderaanbesteed;

    de werkzaamheden worden opgedeeld in verschillende taken;

    de diensten worden op verzoek verleend (on demand).

    2.9.

    Een cruciaal aspect van platformwerk is de status van de platformwerker. In de regel fungeert het platform als bemiddelaar tussen vraag en aanbod; een platform is met andere woorden geen werkgever, en er is dus geen sprake van de gebruikelijke arbeidsrelatie. Op grond hiervan wordt een platformwerker beschouwd als “zelfstandige” en niet als werknemer, met als gevolg dat de arbeidswetgeving (met inbegrip van de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften), en de regels inzake sociale bescherming en belastingen niet toepasbaar zijn. Het beginsel dat een platformwerker geacht wordt een werknemer te zijn totdat het tegendeel is bewezen, moet door de EU en de lidstaten naar behoren worden bestudeerd in al zijn dimensies — wat niet wegneemt dat er ook echte zelfstandigen bestaan. Op die manier worden de belangen van platformwerkers die voor hun inkomen voornamelijk afhankelijk zijn van platforms, beschermd. Wel is het EESC van oordeel dat echte zelfstandigen — als zij dat willen — hun status moeten kunnen behouden.

    2.10.

    Er is een groot aantal platforms die sterk van elkaar verschillen. Criteria voor de indeling van de verschillende soorten platforms zijn het soort taak (laag- of hooggekwalificeerd), de al dan niet fysieke locatie waar de dienst wordt verleend (online of offline) en de vraag wie verantwoordelijk is voor de selectie (platform, platformwerker of klant). Soms worden ook andere criteria in aanmerking genomen, zoals verschillen op het vlak van arbeidsverdeling en de autonomie van de werknemers (12).

    2.11.

    De IAO (13) stelt vast dat platformwerk gepaard gaat met specifieke problemen op regelgevingsgebied en verwijst naar verschillende punten van zorg, waaronder de lage lonen (heel vaak onder het minimumloon); het gebrek aan aansluiting bij de sociale zekerheid (dat geldt voor maar liefst 91 % van de platformwerkers bij Amazon Mechanical Turk); werk dat wordt afgekeurd (9 op de 10 werknemers krijgen hiermee te maken); betaling van commissies als voorwaarde om te mogen werken, wat in strijd is met verschillende IAO-verdragen inzake de bescherming van lonen; en het niet bestaan van vakverenigingen en het ontbreken van collectieve onderhandelingen.

    2.12.

    Ook gender en leeftijd spelen een rol in de activiteiten van platforms. Zo zijn mannen in het algemeen oververtegenwoordigd in de dienstensectoren die verband houden met de ontwikkeling van software en met vervoer, terwijl vrouwen zich vaker bezighouden met vertalingen en dienstverlening op locatie. Jongeren zijn relatief oververtegenwoordigd in platforms; dat geldt vooral voor jongeren die meer dan 50 % van hun inkomen uit platformwerk halen of die meer dan 20 uur per week via een platform werken; in sommige gevallen verrichten ook ouderen platformwerk. Om een beter beeld te krijgen van de situatie en een passend overheidsbeleid te kunnen uitwerken, moet meer onderzoek worden verricht naar deze aspecten.

    3.   De platformeconomie: uitdagingen, kansen en risico’s

    3.1.

    Platforms hebben “over het algemeen een positieve impact op de economie” (14) en zorgen niet alleen voor nieuwe banen, innovatie, flexibiliteit en autonomie van de platformwerkers, maar verschaffen hun ook een inkomen (vaak als bijverdienste), verlagen de drempels die de toegang tot de arbeidsmarkt bemoeilijken, en geven kwetsbare personen de kans deel te nemen aan de arbeidsmarkt (15). De Commissie stelt het volgende vast: “De deeleconomie zorgt voor nieuwe werkgelegenheid, genereert inkomsten bovenop de traditionele lineaire arbeidsverhoudingen en stelt mensen in staat flexibel te werken. Zo kunnen zij economisch actief worden wanneer traditionelere vormen van werkgelegenheid voor hen niet geschikt of beschikbaar zijn” (16). Deze nieuwe kansen ten spijt is verder onderzoek naar de macro-economische gevolgen van de platformeconomie noodzakelijk.

    3.2.

    De risico’s voor platformwerkers — met uitzondering van de hooggeschoolden — mogen echter niet worden onderschat; we denken dan aan het ontzeggen van basisrechten, waaronder het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen; onzekerheid; lage inkomsten, met name in het geval van overkwalificatie; een hoger werktempo; de buitensporige versnippering van werk op wereldschaal; en het feit dat platformwerkers niet zijn aangesloten bij de sociale zekerheid.

    3.3.

    In een studie van het EU-OSHA (17) staat te lezen dat platformwerk meer fysieke én sociale risico’s inhoudt, met name werkonzekerheid, blootstelling aan diverse risico’s (verkeersongevallen, chemische stoffen enz.), en risico’s die typerend zijn voor onlineactiviteiten (cyberpesten, aandoeningen die verband houden met de zithouding, vermoeidheid van de ogen en stress als gevolg van verschillende factoren). Het EESC zou graag zien dat duidelijk wordt vastgelegd wie bevoegd is voor gezondheid en veiligheid, gegevensbescherming, verzekering en wettelijke aansprakelijkheid, wat inhoudt dat de bestaande regelingen worden beoordeeld, aangepast en geharmoniseerd.

    3.4.

    Overigens heeft het EESC al gewezen op de gevolgen hiervan voor de samenleving: “Dit vergroot het risico op concurrentie gebaseerd op de ondermijning van de sociale normen, een situatie die bovendien schadelijke gevolgen heeft voor zowel de werkgevers, die onder een onhoudbare concurrentiedruk komen te staan, als voor de lidstaten, die belastinginkomsten en socialezekerheidsbijdragen mislopen” (18).

    3.5.

    Daarnaast zijn er ook risico’s voor de consument. De kwaliteit van de dienstverlening is namelijk niet altijd gegarandeerd, omdat bij een ongeval of problemen niet duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt. Een betere rechtsbescherming van de platformwerkers gaat hand in hand met kwaliteitswinst voor de consument.

    3.6.

    Er is op dit moment een belangrijke en vernieuwende (19) discussie gaande over de problemen waar platformwerkers mee te maken krijgen; daarbij wordt met name uitgegaan van een model dat gebaseerd is op drie pijlers, te weten arbeid, werkgelegenheid en sociale verhoudingen. De belangrijkste uitdagingen voor platforms zijn:

    3.6.1.

    Het aspect “arbeid” heeft betrekking op leiding, controle, evaluatie (via algoritmen), autonomie op het vlak van werkverdeling en de fysieke omgeving, met name in het geval van platforms voor laaggeschoold werk dat op locatie wordt verricht of waarbij de klant bepaalt (“low-skilled work, on location, or client determined”).

    3.6.2.

    Het aspect “werkgelegenheid” heeft betrekking op de status — misschien wel de grootste uitdaging —, de vraag wie de werkgever is, en het contract, met name in het geval van platforms voor laaggeschoold werk en waarbij de autonomie beperkt is. Andere problemen — die weliswaar voor alle vormen van atypisch werk gelden — houden verband met de sociale bescherming, de gezondheid en veiligheid op het werk, het inkomen en de arbeidstijd.

    3.6.3.

    Het aspect “sociale verhoudingen” heeft betrekking op de vertegenwoordiging, hoewel deze kwestie ook een rol speelt bij andere soorten atypisch werk. Flexibiliteit en versnippering maken identificatie, organisatie en vertegenwoordiging van mensen die op een niet-gestandaardiseerde manier werken bijzonder lastig. Daar komt nog bij dat platformwerk solitair van aard is en gekenmerkt wordt door geografische verspreiding, een hoge mate van anonimiteit en een sterk verloop van platformwerkers die met elkaar concurreren en op verschillende platforms actief zijn. Over het algemeen werpen platforms zich niet op als werkgever en zijn ze niet aangesloten bij een werkgeversvereniging, waardoor platformwerkers, vakbonden en politiek verantwoordelijken geen partner hebben om mee te onderhandelen.

    3.6.4.

    Ook grensoverschrijdend gedrag en discriminatie zijn grote problemen in de context van platforms voor laaggeschoold werk, aangezien het hier in de regel gaat om jonge platformwerkers die tot kansarme minderheden behoren. Ongewenst gedrag en discriminatie kunnen nog in de hand worden gewerkt door het gebruik van algoritmen of het feit dat klanten bij de toewijzing en uitvoering van het werk een vinger in de pap hebben.

    3.6.5.

    Voorts is er nog de kwestie van gegevensbescherming (van wie zijn de gegevens en wie mag ze gebruiken), die steeds meer aan belang wint en waar ook platformwerkers en consumenten mee te maken krijgen.

    4.   De status van platformwerkers

    4.1.

    Om een rechtvaardige en goed functionerende platformeconomie mogelijk te maken moeten de EU en de lidstaten ervoor ijveren dat de status van platformwerkers wordt verduidelijkt en dat er uiteindelijk ook regelgeving komt; daarnaast moeten platforms de nodige informatie verstrekken, zodat transparantie en voorspelbaarheid voor alle partijen verzekerd zijn en zij kunnen rekenen op een eerlijke behandeling.

    4.2.

    Rekening houdend met de soevereiniteit van de lidstaten op sociaal gebied, maar daarnaast ook het beginsel van geleidelijke harmonisatie voor ogen houdend, pleit het EESC voor de formulering van richtsnoeren inzake het vastleggen van de status van platformwerkers, zodat zij gebruik kunnen maken van hun rechten en bescherming genieten.

    4.3.

    Uit een Europese enquête (20) blijkt dat 68,1 % van de platformwerkers zichzelf beschouwt als werknemer, terwijl 7,6 % zich zelfstandige noemt. Een meerderheid van de ondervraagden ziet zichzelf met andere woorden als werknemer, ongeacht de indeling door de platforms.

    4.4.

    Wat de kwestie van de status (21) betreft geeft de Commissie aan dat tussen zelfstandigen en werknemers onderscheid kan worden gemaakt aan de hand van drie criteria: ondergeschiktheid; de aard van het werk en de beloning. Deze criteria zijn vastgesteld met het oog op het gebruik van het begrip werknemer in de EU, maar de Commissie wijst er in haar mededeling ook op dat de rechtbanken in de lidstaten, binnen hun nationale bevoegdheden, dezelfde criteria gebruiken.

    4.5.

    Het EESC heeft er in een advies op gewezen dat “met inachtneming van de nationale bevoegdheden, een juridisch kader voor werknemers moet worden uitgewerkt waarin de arbeidsvoorwaarden nauwgezet worden vastgelegd: een behoorlijk salaris en het recht om deel te nemen aan de collectieve onderhandelingen, bescherming tegen willekeur en het recht “uit te loggen”, zodat de digitale werktijden binnen fatsoenlijke grenzen blijven enz.” (22).

    4.6.

    In de Europese jurisprudentie wordt, waar het gaat om de definitie van het begrip “werknemer”, de nadruk gelegd op ondergeschiktheid, de economische en reële aard van de dienst en het bestaan van een beloning (23).

    4.7.

    Het EESC onderstreept het belang van twee arresten van het Hof van Justitie. Een belangrijke uitzondering op de toepassing van het Europese mededingingsrecht is vastgelegd in het arrest in de zaak C-67/96, Albany, waarin wordt gesteld dat collectieve arbeidsovereenkomsten niet onder het mededingingsrecht vallen wanneer het beginsel van mededinging in strijd is met het sociale beleid. In een ander arrest (zaak C-413/13, FNV Kunsten Informatie) wordt bevestigd dat collectieve arbeidsovereenkomsten in overeenstemming zijn met het Europese mededingingsrecht, aangezien de zelfstandigen in kwestie “schijnzelfstandigen” zijn. Deze uitspraak heeft verreikende gevolgen voor platformwerk, aangezien op grond hiervan schijnzelfstandigen kunnen worden behandeld als werknemers (24).

    4.8.

    Ook in een aantal lidstaten, zoals Italië en Frankrijk, bestaat er al jurisprudentie die deze zienswijze van het HvJ-EU volgt (25).

    4.9.

    Veel platformwerkers zijn niet aangesloten bij de sociale zekerheid, terwijl de gezondheids- en veiligheidsomstandigheden op het werk vaak te wensen overlaten; nochtans gaat het hier om grondrechten die zijn verankerd in de nationale wetgevingen, de Verdragen, de Europese wetgeving en de internationale normen van de IAO (26). De huidige pandemie maakt het belang van de sociale zekerheid in democratische samenlevingen duidelijk: dankzij de socialezekerheidsstelsels kon een groot deel van de bevolking inkomensondersteuning krijgen, terwijl mensen zonder sociale zekerheid vaker te maken kregen met problemen op sociaal en gezondheidsgebied.

    5.   Beleidsinstrumenten ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij digitale platforms

    5.1.

    Het EESC neemt nota van het recente debat over de verschillende nationale instrumenten om de problemen in verband met platformwerk aan te pakken (27). Enerzijds zijn er de administratieve instrumenten van “harde” aard (wetgeving, rechtbanken en arbeidsinspectie), anderzijds is er de groep instrumenten van “zachte” aard (collectieve onderhandelingen (28). acties van de platforms en acties van de platformwerkers).

    5.1.1.

    Het handvol wettelijke bepalingen dat voorhanden is, is niet zozeer gericht op verbetering van de arbeidsvoorwaarden en de sociale bescherming als wel op de aanpak van mededingingsproblemen, al is de sociale bescherming voor zelfstandigen in veel landen wel uitgebreid; rechtbanken lijken bij het oplossen van geschillen over de status van platformwerkers in het duister te tasten; en hoewel landen ernaar streven de controles aan te scherpen, zijn er in veel gevallen problemen wat kennisgeving aangaat (onlineplatforms). Naar de mening van het EESC moet de wetgeving inzake platforms gericht zijn op de meest prangende problemen op economisch, sociaal en arbeidsgebied.

    5.1.2.

    Er is amper sprake van collectieve onderhandelingen (het mededingingsrecht zelf bemoeilijkt collectieve onderhandelingen tussen “zelfstandigen” en platforms), met uitzondering van bepaalde landen (vervoers- en distributiesector); de platforms zelf houden zich met name bezig met het pareren van kritiek op hun praktijken; daarnaast beperkt hun optreden zich tot aansluiting bij werkgeversorganisaties, zelfregulering en het naleven van gedragscodes, en aanpassing en stopzetten van activiteiten; platformwerkers zijn op diverse gebieden actief en organiseren onder meer protesten en stakingen; dat geldt niet alleen voor “on-location skilled platforms” maar ook voor andere soorten platforms; zo is er het initiatief van IG Metall uit 2016 dat samen met acties van de Zweedse en Oostenrijkse vakbonden aan de basis lag van de Verklaring van Frankfurt (Fair Crowd Work, 2016).

    5.1.3.

    Het is belangrijk dat in overleg met de platforms, de platformwerkers en de consumenten gedragscodes worden opgesteld.

    5.2.

    Ondanks de uiteenlopende middelen die worden ingezet om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor platformwerkers in te voeren en te beschermen, is er nog geen passende oplossing uit de bus gekomen. Doorgaans gaat het om nationale initiatieven, met name de goedkeuring van specifieke wetgeving en wijzigingen van de arbeidswetgeving, waarbij in sommige gevallen een tussencategorie wordt ingevoerd tussen werk in dienstverband (werknemers) en zelfstandige arbeid (zelfstandigen) (29). Deze oplossing is in de ogen van het Comité niet bevredigend.

    5.3.

    Hoe vaak arbeidsinspecties worden uitgevoerd en naar de rechtbank wordt gestapt, verschilt van lidstaat tot lidstaat. Rechtszaken hebben geleid tot tegenstrijdige besluiten: in bepaalde gevallen werd beslist dat platformwerkers in dienstverband werken, in andere luidde de conclusie dat het om zelfstandigen gaat.

    5.4.

    De EU en de lidstaten zouden zich moeten laten leiden door de concepten van economische afhankelijkheid en ondergeschiktheid. Platformwerkers die voor hun levensonderhoud volledig afhankelijk zijn van de beloning die zij voor dat werk ontvangen en in dienstverband werken, zijn geen zelfstandigen maar werknemers. Zo ook moeten de door de platforms gebruikte algoritmen worden afgestemd op de mondelinge of schriftelijke instructies voor standaardwerk. Het Comité heeft zich hierover al positief uitgelaten in eerdere adviezen (30).

    5.5.

    De arbeidsinspectie moet worden aangescherpt, zodat speciale aandacht kan worden besteed aan de situatie van platformwerkers om te voorkomen dat zij onbeschermd blijven en de oneerlijke concurrentiepraktijken van platforms ten opzichte van andere bedrijven in stand worden gehouden (31).

    5.6.

    Niet alleen moeten platformwerkers sociale bescherming genieten, er moet ook sprake zijn van behoorlijke veiligheids- en gezondheidsomstandigheden op het werk. De Europese instellingen stellen dat alle werknemers en zelfstandigen toegang moeten hebben tot de sociale zekerheid, ongeacht de aard van hun contract. In verscheidene landen zijn specifieke regelingen voor zelfstandigen uitgewerkt, zodat rekening kan worden gehouden met hun specifieke arbeidssituatie.

    5.7.

    De Wereldcommissie voor de toekomst van werk (32) heeft in haar rapport voorgesteld een internationaal governancesysteem voor platforms te ontwikkelen (33). Het EESC heeft er in dit verband al voor gepleit “dat de Commissie, de OESO en de IAO samen met de sociale partners en alle maatschappelijke organisaties de nodige bepalingen gaan uitwerken inzake fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de bescherming die nodig is in het licht van nieuwe vormen van arbeid” (34).

    5.8.

    Wat belastingen aangaat, is het EESC van mening dat alle spelers in de digitale economie belasting moeten betalen. Het onderschrijft in dit verband de aanbevelingen van het Europees Platform tegen zwartwerk (35), dat de EU voorstelt een bindend rechtsinstrument in te voeren om de platforms te verplichten alle transacties te melden aan de belastingautoriteiten van de landen waar zij actief zijn, de bevoegde belastingautoriteiten de nodige informatie te verstrekken om aan te tonen dat de belastingwetgeving wordt nageleefd, hun platformwerkers te informeren over hun fiscale voordelen en verplichtingen, en te voorkomen dat zij ten onrechte als zelfstandig worden beschouwd.

    6.   Regulering van platformwerk: beste praktijken

    6.1.

    Het EESC kan zich vinden in de internationale studies (36), waarin wordt gesteld dat de Commissie en de lidstaten passende beleidsmaatregelen moeten nemen op het vlak van regulering van de arbeidsmarkt, sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en kwalificaties.

    6.1.1.

    In het kader van de regulering van de arbeidsmarkt moet erop worden toegezien dat conform nationale stelsels en praktijken alle platformwerkers een aantal rechten en bescherming genieten, ongeacht hun arbeidsstatus of contract; het mag namelijk niet zo zijn dat bepaalde markdeelnemers een concurrentievoordeel behalen door hun verplichtingen en verantwoordelijkheden niet na te leven.

    6.1.1.1.

    De grijze zone tussen werk als zelfstandige en werk in dienstverband moet voor zover mogelijk worden ingeperkt: de desbetreffende definities moeten zo veel mogelijk worden gelijkgetrokken en verduidelijkt, zodat werknemers en werkgevers meer zekerheid krijgen.

    6.1.1.2.

    Schijnzelfstandigheid moet worden aangepakt door de inspectiecapaciteit te versterken, het minder aantrekkelijk te maken voor bedrijven om een schijnstatus op te geven en in dit verband zware straffen op te leggen.

    6.1.1.3.

    Op internationaal niveau moeten de Commissie, de OESO en de IAO de handen ineenslaan en trachten een IAO-verdrag voor platforms uit te werken.

    6.1.2.

    De scheve machtsverhouding tussen platforms en platformwerkers moet worden aangepakt via de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen. Wanpraktijken op de markt moeten aan banden worden gelegd en er moet meer transparantie komen inzake beloning, informatie, rechten, plichten en verantwoordelijkheden.

    6.1.2.1.

    De sociale dialoog moet worden bevorderd op het niveau van de EU en de lidstaten, in dit laatste geval door middel van collectieve onderhandelingen, zodat op deze manier — én via de wetgeving — waar nodig betere arbeidsvoorwaarden uit het vuur kunnen worden gesleept.

    6.1.2.2.

    Werknemers- en werkgeversorganisaties zijn onmisbaar om de belangen van de betrokkenen te behartigen overeenkomstig het Europees sociaal model.

    6.1.3.

    In overleg met de platforms, platformwerkers en consumenten moeten gedragscodes worden opgesteld waarin ook de beste beginselen en richtsnoeren inzake beloning, arbeidsvoorwaarden en kwaliteit van de dienstverlening worden opgenomen.

    6.1.4.

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de platformwerkers — in de regel laagopgeleide leden van kansarme groepen zoals migranten — opleidingen kunnen volgen en een loopbaan kunnen uitbouwen.

    Brussel, 18 september 2020.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 54.

    (2)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10, par. 3.9.

    (3)  C. Degryse, “Digitalisation of the economy and its impact on labour markets” [Digitalisering van de economie en impact op de arbeidsmarkten], werkdocument, 2016.02, blz. 7.

    (4)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 54; PB C 283 van 10.8.2018, blz. 39; PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145; PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10; PB C 237 van 6.7.2018, blz. 1; PB C 75 van 10.3.2017, blz. 33.

    (5)  OESO, Employment Outlook 2019, blz. 55.

    (6)  Z. Kilhoffer et. al., Study to gather evidence on the working conditions of platform workers [Studie om gegevens te verzamelen over de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers], december 2019, blz. 45.

    (7)  Idem, blz. 47.

    (8)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 48.

    (9)  Waarden van 2015: 28,1 en 3,6 miljard EUR, volgens Z. Kilhoffer, op.c., blz. 48.

    (10)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 15.

    (11)  Eurofound 2018, Werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden van geselecteerde soorten platformwerk , blz. 9.

    (12)  Ibid., blz. 15.

    (13)  IAO, Policy responses to new forms of work. International governance of digital labour platforms (Beleidsoplossingen voor nieuwe vormen van werk: internationale governance van digitale platforms), april 2019.

    (14)  Zie voetnoot 1.

    (15)  Zie voetnoot 1.

    (16)  Mededeling van de Commissie over Een Europese agenda voor de deeleconomie, COM(2016) 356 final.

    (17)  EU-OSHA 2017, Bescherming van werknemers in de onlineplatformeconomie. Een overzicht van de regelgevings- en beleidsontwikkelingen in de EU.

    (18)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 39, par. 3.4.

    (19)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 48-98.

    (20)  COLLEEM (COLLaborative Economy and Employment). Zie: Europese Commissie, Platform Workers in Europe (Platformwerkers in Europa), 2018, blz. 4.

    (21)  Europese Commissie, Een Europese agenda voor de deeleconomie, 2016, blz. 11-13.

    (22)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 33, par. 4.4.2.

    (23)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 227.

    (24)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 85.

    (25)  Arresten van het hooggerechtshof nr. 1663/2020 (Italië) en nr. 17-20.079 van 28 november 2018 (Frankrijk).

    (26)  Onder meer Verdrag nr. 102 uit 1952 en de latere aanpassingen.

    (27)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 125-176.

    (28)  Hoewel de auteurs collectieve onderhandelingen onder de instrumenten van “zachte” aard scharen, zijn deze in veel lidstaten bij wet verplicht; in die gevallen zijn collectieve onderhandelingen dus een instrument van “harde” aard.

    (29)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 107.

    (30)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 34, par. 1.4, en PB C 283 van 10.8.2018, blz. 39, par. 5.1.2.

    (31)  Z. Kilhoffer, op.c., blz. 227.

    (32)  IAO, op.c.

    (33)  IAO, Global Commission on the Future of Work (Wereldcommissie voor de toekomst van werk), Work for a Brighter Future (Werk voor een betere toekomst), Genève, 2019.

    (34)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10, par. 3.9.

    (35)  PB C 458 van 19.12.2014, blz. 43.

    (36)  OESO, Employment Outlook, 2019, blz. 32-36.


    BIJLAGE I

    PRAKTIJKEN VAN DIGITALE PLATFORMS

    Dit korte overzicht is bedoeld om bij te dragen aan het in kaart brengen van “goede praktijken” van digitale platforms; de belangrijkste bron is een publicatie van het EVI, te weten Isabelle Daugareilh e.a., The platform economy and social law: Key issues in comparative perspective , ETUI, 2019 (1).

     

    LAND

    PRAKTIJK

    1

    Duitsland

    In 2017 werd met het oog op de naleving van de gedragscode inzake crowdsourcing een ombudsdienst opgericht door IG Metall, een Duitse vereniging voor crowdsourcing en 8 digitale platforms (2).

    2

    Oostenrijk

    In 2019 werd een collectieve overeenkomst gesloten tussen een cateringbedrijf en de platformwerkers (bezorgers), die in januari 2020 in werking is getreden. Het is echter niet duidelijk welke status de bezorgers hebben (3).

    3

    België

    In België is er de Administratieve Commissie ter regeling van de Arbeidsrelatie, die bij twijfel over een arbeidsrelatie de knoop doorhakt (4).

    4

    Denemarken

    In juli 2018 hebben Hilfr (een DP voor schoonmakers) en een vakbond een collectieve overeenkomst gesloten. De platformwerkers beginnen als zelfstandigen, maar krijgen na 100 of meer uur te hebben gewerkt een contract (5).

    5

    Spanje

    Medewerkers van het DP Deliveroo hebben in 2017 het internetplatform Ridersxderechos opgericht om hun belangen te behartigen. In 2017 heeft de UGT (Algemene Bond van werknemers) het portaal Turespuestasindical opgericht (6).

    6

    Spanje

    In 2018 hebben de werkgeversorganisaties (Fomento del Trabajo, Pimec en Fepime) en de vakbonden (CC OO en UGT) de sectorale overeenkomst voor Catalonië voor 2018-2020 gesloten.- Hierin is ook een hoofdstuk over platformwerk opgenomen (7).

    7

    Frankrijk

    Platformwerkers uit de cateringsector hebben vakbonden opgericht (bijv. Bordeaux) (8).

    8

    Italië

    In 2019 is in de regio Lazio een wet inzake digitale platforms goedgekeurd, waarin een definitie wordt gegeven van platformwerkers en de toepasselijke rechten worden vastgelegd (9).

    9

    Italië

    In 2018 is een nationale collectieve overeenkomst voor de logistieke sector gesloten: op grond daarvan worden bezorgers (riders) als werknemers beschouwd. Hetzelfde geldt voor de collectieve overeenkomst met Laconsegna (digitaal platform voor de bezorging van maaltijden). Deze overeenkomsten werden gesloten door de vakbonden (10).

    10

    Italië

    In 2018 hebben de stad Bologna en 2 platforms (Sgnam en MyMenu) het Handvest van de grondrechten van platformwerkers (Handvest van Bologna) ondertekend; de kwestie van de arbeidsstatus van de platformwerkers wordt niet geregeld (11).

    11

    Portugal

    In de arbeidswetgeving worden criteria vastgelegd inzake het vermoedelijke bestaan van een arbeidsovereenkomst. In de wetgeving inzake digitale vervoersplatforms (de zogenoemde “Uber-wet”) wordt uitdrukkelijk verwezen naar de arbeidswetgeving voor wat betreft de juridische relatie tussen de chauffeur en het platform (12).

    12

    Zwitserland

    In februari 2019 hebben een vakbond en een werkgeversorganisatie een collectieve overeenkomst voor bezorgers gesloten (13).

    13

    Europese sociale partners

    Autonome kaderovereenkomst van de Europese sociale partners inzake digitalisering — juni 2020 (14).

    DP = digitaal platform


    (1)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, van Isabelle Daugareilh, Christophe Degryse en Philippe Porchet, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 57.

    (2)  IAO, Policy responses to new forms of work. International governance of digital labour platforms, april 2019, blz. 6-7.

    (3)  Eurofound, zie: Platform economy initiatives: https://www.eurofound.europa.eu/data/platform-economy/initiatives.

    (4)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 46; zie het Portaal: https://commissionrelationstravail.belgium.be/fr/.

    (5)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 42; zie ook: https://www.equaltimes.org/in-denmark-a-historic-collective?lang=en#.XsjN8DpKhPa.

    (6)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 102 en 103; zie: https://twitter.com/ridersxderechos en https://www.ugt.es/turespuestasindicales.

    (7)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 104 -105.

    (8)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 57.

    (9)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 68. De kwestie van de status van de platformwerkers (werknemers/zelfstandigen) lijkt hierin echter niet te worden opgelost.

    (10)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 71 -72.

    (11)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 72.

    (12)  Portugal: wet 45/2018, 10 augustus 2018.

    (13)  ETUI, 2019, Working paper 2019.10, The platform economy and Social law: Key issues in comparative perspective, blz. 111 -112.

    (14)  Autonome kaderovereenkomst van de Europese sociale partners inzake digitalisering.


    BIJLAGE II

    De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen:

    Par. 2.9

    Als volgt wijzigen:

    2.9

    Een cruciaal aspect van platformwerk is de status van de platformwerker. In de regel fungeert het platform als bemiddelaar tussen vraag en aanbod; een platform is met andere woorden geen werkgever, en er is dus geen sprake van de gebruikelijke arbeidsrelatie. Op grond hiervan wordt een platformwerker beschouwd als “zelfstandige” en niet als werknemer, met als gevolg dat de arbeidswetgeving (met inbegrip van de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften), en de regels inzake sociale bescherming en belastingen niet toepasbaar zijn. Het beginsel dat een platformwerker geacht wordt een werknemer te zijn totdat het tegendeel is bewezen, moet door de EU en de lidstaten naar behoren worden bestudeerd in al zijn dimensies — wat niet wegneemt dat er ook echte zelfstandigen bestaan. Zo moet worden gekeken naar de fundamentele verschillen tussen werknemers en zelfstandigen (aard van het werk, ondergeschiktheid en beloning). Op die manier worden de belangen van platformwerkers die voor hun inkomen voornamelijk afhankelijk zijn van platforms, beschermd. Wel is het EESC van oordeel dat echte zelfstandigen — als zij dat willen — hun status moeten kunnen behouden.

    Motivering

    Volgens de Europese Commissie is de status van werknemer een controversiële kwestie; in het geval van platforms die voornamelijk arbeid aanbieden gaat het vanuit beleidsperspectief om een cruciaal punt. Wat de kwestie van de status betreft geeft de Commissie aan dat tussen zelfstandigen en werknemers onderscheid kan worden gemaakt aan de hand van drie criteria: ondergeschiktheid, de aard van het werk en de beloning. Deze criteria zijn vastgesteld met het oog op het gebruik van het begrip werknemer in de EU, maar de Commissie wijst er in haar mededeling over Een Europese agenda voor de deeleconomie ook op dat de rechtbanken in de lidstaten, binnen hun nationale bevoegdheden, dezelfde criteria gebruiken. Met deze criteria is er geen behoefte aan aanvullende regelgeving met betrekking tot de status van werknemer op Europees niveau. Op nationaal niveau zijn verschillende initiatieven genomen; zo is in bepaalde gevallen een tussencategorie ingevoerd tussen werk in dienstverband en zelfstandige arbeid.

    Wat de status van werknemer betreft zij erop gewezen dat in de recente autonome kaderovereenkomst van de Europese sociale partners inzake digitalisering te lezen staat dat de bepalingen betrekking hebben op alle werknemers en werkgevers in de openbare en de particuliere sector, met inbegrip van activiteiten via onlineplatforms waarbij sprake is van een arbeidsverhouding, overeenkomstig de nationale definities.

    Stemuitslag

    Voor

    65

    Tegen

    99

    Onthoudingen

    13

    Par. 5.4

    Als volgt wijzigen:

    5.4

    Bij de toepassing van de algemene criteria inzake de status van werknemer (ondergeschiktheid, aard van het werk en beloning) zouden d De EU en de lidstaten zouden zich onder meer moeten laten leiden door de cruciale concepten van economische afhankelijkheid en ondergeschiktheid, om zo te zorgen voor billijke arbeidsvoorwaarden voor. Pplatformwerkers die voor hun levensonderhoud volledig afhankelijk zijn van de beloning die zij voor dat werk ontvangen en in dienstverband werken, zijn geen zelfstandigen maar werknemers. Zo ook moeten kunnen de door de platforms gebruikte algoritmen worden afgestemd op als bindend worden beschouwd, op dezelfde manier als de mondelinge of schriftelijke instructies voor standaardwerk. Het Comité heeft zich hierover al positief uitgelaten in eerdere adviezen.

    Motivering

    Volgens de Europese Commissie is de status van werknemer een controversiële kwestie; in het geval van platforms die voornamelijk arbeid aanbieden gaat het vanuit beleidsperspectief om een cruciaal punt. Wat de kwestie van de status betreft geeft de Commissie aan dat tussen zelfstandigen en werknemers onderscheid kan worden gemaakt aan de hand van drie criteria: ondergeschiktheid, de aard van het werk en de beloning. Deze criteria zijn vastgesteld met het oog op het gebruik van het begrip werknemer in de EU, maar de Commissie wijst er in haar mededeling over Een Europese agenda voor de deeleconomie ook op dat de rechtbanken in de lidstaten, binnen hun nationale bevoegdheden, dezelfde criteria gebruiken. Met deze criteria is er geen behoefte aan aanvullende regelgeving met betrekking tot de status van werknemer op Europees niveau. Op nationaal niveau zijn verschillende initiatieven genomen; zo is in bepaalde gevallen een tussencategorie ingevoerd tussen werk in dienstverband en zelfstandige arbeid.

    Wat de status van werknemer betreft zij erop gewezen dat in de recente autonome kaderovereenkomst van de Europese sociale partners inzake digitalisering te lezen staat dat de bepalingen betrekking hebben op alle werknemers en werkgevers in de openbare en de particuliere sector, met inbegrip van activiteiten via onlineplatforms waarbij sprake is van een arbeidsverhouding, overeenkomstig de nationale definities.

    Stemuitslag

    Voor

    64

    Tegen

    98

    Onthoudingen

    14

    Par. 5.8

    Als volgt wijzigen:

    5.8

    Het EESC zou graag zien dat in de nationale belastingstelsels rekening wordt gehouden met het fenomeen van de deeleconomie en de digitale platformen. Daarbij moeten de beginselen in acht worden genomen die kenmerkend zijn voor een stelsel van eerlijke belastingheffing, d.w.z. samenhang, voorspelbaarheid en neutraliteit, waardoor tegelijk ook het algemeen belang van de naleving van de fiscale verplichtingen door alle belanghebbenden wordt gewaarborgd  (1) . Wat belastingen aangaat, is het EESC van mening dat alle spelers in de digitale economie belasting moeten betalen. Het onderschrijft in dit verband de aanbevelingen van het Europees Platform tegen zwartwerk,  (2) dat de EU voorstelt een bindend rechtsinstrument in te voeren om de platforms te verplichten alle transacties te melden aan de belastingautoriteiten van de landen waar zij actief zijn, de bevoegde belastingautoriteiten de nodige informatie te verstrekken om aan te tonen dat de belastingwetgeving wordt nageleefd, hun platformwerkers te informeren over hun fiscale voordelen en verplichtingen, en te voorkomen dat zij ten onrechte als zelfstandig worden beschouwd.

    Motivering

    Aangezien het EESC onlangs een advies over belastingheffing in de deeleconomie heeft goedgekeurd (ECO/500 over Belastingheffing in de deeleconomie — Rapportageverplichtingen) is het logischer daarnaar te verwijzen.

    Stemuitslag

    Voor

    64

    Tegen

    97

    Onthoudingen

    14

    Par. 1.8

    Als volgt wijzigen:

    1.8

    Het EESC zou graag zien dat de EU en de lidstaten bij het streven naar fatsoenlijk werk in de platformeconomie de relevante begrippen op elkaar afstemmen. Daartoe Daarbij , en om te zorgen voor billijke arbeidsvoorwaarden voor platformwerkers die voor hun levensonderhoud volledig afhankelijk zijn van de beloning die zij voor dat werk ontvangen, zouden zij de Commissie en de lidstaten bij de toepassing van de algemene criteria inzake de status van werknemer (ondergeschiktheid, aard van het werk en beloning) de volgende uitgangspunten voor ogen moeten houden: i) de vraag of er sprake is van economische afhankelijkheid en ondergeschikt werk, aangezien een werknemer die voor zijn of haar levensonderhoud hoofdzakelijk afhankelijk is van het loon dat hij of zij ontvangt, een afhankelijke werknemer is en geen zelfstandige; ii) het beginsel dat een platformwerker geacht wordt in dienst te zijn totdat het tegendeel is bewezen, zou moet naar behoren moeten worden bestudeerd in al zijn dimensies; zo moet worden gekeken naar de fundamentele verschillen tussen werknemers en zelfstandigen (aard van het werk, ondergeschiktheid en beloning); iii) de door de platforms gebruikte algoritmen kunnen moeten worden gelijkgesteld met als bindend worden beschouwd, op dezelfde manier als de mondelinge of schriftelijke instructies in standaardwerk.

    Motivering

    Volgens de Europese Commissie is de status van werknemer een controversiële kwestie; in het geval van platforms die voornamelijk arbeid aanbieden gaat het vanuit beleidsperspectief om een cruciaal punt. Wat de kwestie van de status betreft geeft de Commissie aan dat tussen zelfstandigen en werknemers onderscheid kan worden gemaakt aan de hand van drie criteria: ondergeschiktheid, de aard van het werk en de beloning. Deze criteria zijn vastgesteld met het oog op het gebruik van het begrip werknemer in de EU, maar de Commissie wijst er in haar mededeling over Een Europese agenda voor de deeleconomie ook op dat de rechtbanken in de lidstaten, binnen hun nationale bevoegdheden, dezelfde criteria gebruiken. Met deze criteria is er geen behoefte aan aanvullende regelgeving met betrekking tot de status van werknemer op Europees niveau. Op nationaal niveau zijn verschillende initiatieven genomen; zo is in bepaalde gevallen een tussencategorie ingevoerd tussen werk in dienstverband en zelfstandige arbeid.

    Wat de status van werknemer betreft zij erop gewezen dat in de recente autonome kaderovereenkomst van de Europese sociale partners inzake digitalisering te lezen staat dat de bepalingen betrekking hebben op alle werknemers en werkgevers in de openbare en de particuliere sector, met inbegrip van activiteiten via onlineplatforms waarbij sprake is van een arbeidsverhouding, overeenkomstig de nationale definities.

    Stemuitslag

    Voor

    63

    Tegen

    99

    Onthoudingen

    15

    Par. 1.13

    Als volgt wijzigen:

    1.13

    Het EESC zou graag zien dat in de nationale belastingstelsels rekening wordt gehouden met het fenomeen van de deeleconomie en de digitale platformen. Daarbij moeten de beginselen in acht worden genomen die kenmerkend zijn voor een stelsel van eerlijke belastingheffing, d.w.z. samenhang, voorspelbaarheid en neutraliteit, waardoor tegelijk ook het algemeen belang van de naleving van de fiscale verplichtingen door alle belanghebbenden wordt gewaarborgd  (3) . De Commissie zou de aanbevelingen van het Europees platform tegen zwartwerk inzake belastingheffing in de platformeconomie voor ogen moeten houden.

    Motivering

    Aangezien het EESC onlangs een advies over belastingheffing in de deeleconomie heeft goedgekeurd (ECO/500 over Belastingheffing in de deeleconomie — Rapportageverplichtingen) is het logischer daarnaar te verwijzen.

    Stemuitslag

    Voor

    62

    Tegen

    99

    Onthoudingen

    15


    (1)  Zie het advies ECO/500 over belastingheffing in de deeleconomie — Rapportageverplichtingen, goedgekeurd in juli 2020 (PB C 364 van 28.102020, blz. 62).

    (2)  PB C 458 van 19.12.2014, blz. 43.

    (3)  Zie voetnoot 1


    Top