Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE0255

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de EU-uitbreidingsstrategie (COM(2015) 611 final)

PB C 133 van 14.4.2016, p. 31–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/31


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de EU-uitbreidingsstrategie

(COM(2015) 611 final)

(2016/C 133/07)

Rapporteur:

Ionuț SIBIAN

De Europese Commissie heeft op 10 november 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

EU-uitbreidingsstrategie

(COM(2015) 611 final).

De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 januari 2016 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 februari 2016 gehouden 514e zitting (vergadering van 18 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 170 stemmen vóór en 14 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) onderschrijft de aanpak van de Commissie die extra aandacht vraagt voor de fundamentele elementen van het toetredingsproces en in dat verband van de uitbreidingslanden verwacht dat zij voorrang geven aan hervormingen op het vlak van de rechtsstaat, de grondrechten, de werking van de democratische instellingen (waaronder de hervorming van het kiesstelsel en van het openbaar bestuur), economische ontwikkeling en versterking van het concurrentievermogen. Bij de monitoring van de voortgang dient in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan de waarschuwingen van het maatschappelijk middenveld tegen politieke maatregelen en ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de rechtsstaat en de democratische waarden.

1.2.

Het EESC verzoekt de Commissie met klem om de kwaliteit van de participatiedemocratie aan te merken als een van de essentiële politieke criteria. Er moet verder werk worden gemaakt van systeemgerichte maatregelen om doeltreffende en volledig operationele instellingen op te richten en de maatschappelijke organisaties moeten daarbij in ruime mate worden betrokken. Op die manier verkleint het risico dat de staat wordt gegijzeld door politieke belangen, wordt duidelijk gemaakt dat alle betrokkenen verantwoording dragen en zal het hele hervormings- en onderhandelingsproces transparanter en inclusiever verlopen.

1.3.

Dankzij het feit dat bij de verslaglegging gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde beoordelingscriteria en dat de klemtoon wordt gelegd op zowel de stand van zaken als de vooruitgang in de verschillende landen, is er meer transparantie en kan er gericht aandacht worden besteed aan prioritaire gebieden; ook zou het toetredingsproces hierdoor meer bekendheid moeten krijgen. Doordat een bredere waaier aan thema’s aan een evaluatie wordt onderworpen zal bovendien de betrokkenheid bij de verschillende landen toenemen. Wel moet rekening worden gehouden met het hiermee gepaard gaande risico dat de aandacht wordt afgeleid van bepaalde problemen waarmee een land te maken krijgt; dat moet worden voorkomen. De samenhang, regelmaat en het bereik van de huidige communicatiekanalen en overlegmechanismen van de EU-instellingen en de uitbreidingslanden zijn in dit verband cruciaal.

1.4.

De Commissie laat er geen twijfel over bestaan dat een mondig maatschappelijk middenveld een cruciale schakel is in elk democratisch systeem: dat is positief. Voorts erkent het EESC de politieke steun voor de totstandbrenging van een veel gunstiger klimaat voor het maatschappelijk middenveld; zo moeten de besluitvormers diepgaand overleg plegen met het maatschappelijk middenveld. Dit is een conditio sine qua non om naar behoren aan de politieke criteria te voldoen en kan fungeren als ijkpunt in de toetredingsonderhandelingen.

1.5.

Het EESC stelt het op prijs dat de Commissie, de Raad en het Europees Parlement voornemens zijn meer en beter met de Europese burgers te communiceren over de voordelen en uitdagingen van het uitbreidingsbeleid. De sociale partners en de maatschappelijke organisaties moeten daarbij nauw worden betrokken en kunnen optreden als tussenpersoon.

1.6.

Het EESC herhaalt dat het hele toetredingsproces meer moet stoelen op transparantie en inclusie (1). De Commissie moet daarbij het voorbeeld geven door de onderhandelingsdocumenten vlotter toegankelijk te maken; we denken dan aan verslagen van werkbezoeken, adviezen van deskundigen over nationale wetgeving en TAIEX-rapporten (Bureau voor de uitwisseling van informatie over technische bijstand). Ook zou zij de verwezenlijkingen en resultaten van door de EU gefinancierde projecten in de regio openbaar moeten maken. Op die manier krijgen de burgers meer inzicht in de effecten van de EU-bijstand en kan worden voortgebouwd op eerdere ervaringen in de regio.

1.7.

De Commissie zou de financiële steun aanzienlijk moeten optrekken, ook voor projecten in het kader van de nabuurschapsfaciliteit voor het maatschappelijk middenveld, om zo de maatschappelijke organisaties meer armslag te geven (ook de ontwikkeling van beleidsexpertise en de versterking van de controlecapaciteit vallen hieronder) en professionalisme en onafhankelijkheid van de media te bevorderen. Er moet verder steun worden verleend aan regionale samenwerking en netwerkvorming, door voort te bouwen op eerdere succeservaringen in de regio; in dat verband moet ook werk worden gemaakt van instrumenten ter bevordering van de samenwerking tussen niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en de sociale partners (met inbegrip van bedrijfsorganisaties), waarbij moet worden uitgegaan van burgerdialoog en educatie.

1.8.

De versterking van de mogelijkheden van de sociale partners om actief deel te nemen aan de sociale dialoog moet centraal staan in de EU-steunprogramma’s. De sociale partners moeten vlotter toegang krijgen tot financieringsmogelijkheden en worden geholpen om een krachtige stem te krijgen in alle economische, sociale en juridische aangelegenheden, waaronder de onderhandelingen over toetreding tot de EU. Zo moeten zowel hun organisatiestructuren als hun interne communicatie en capaciteit om de belangen van hun leden te behartigen, worden versterkt.

1.9.

Het EESC zou graag zien dat de gemengde raadgevende comités voor het maatschappelijk middenveld (GRC’s) een grotere rol gaan spelen. Deze GRC’s zouden de „niches” moeten proberen te vullen waar andere organen zich tijdens de onderhandelingen niet mee bezighouden, en hun aandacht moeten concentreren op een selecte hoeveelheid onderwerpen. Het dringt in dit verband ook aan op betere uitwisseling van informatie tussen de GRC’s en de Commissie, de Raad en het Europees Parlement.

1.10.

Het EESC verzoekt de regeringen in de regio de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties op voet van gelijkheid te ondersteunen en nauw te betrekken bij hun nationale strategieën, het beleid inzake de toetreding tot de EU en de onderhandelingen, en de planning en uitvoering van door de EU gefinancierde projecten. Bij de voorbereiding van nationale onderhandelingsposities en harmonisering van wetgeving moeten regelmatig effectbeoordelingen worden uitgevoerd om de aanpassingsrisico’s in kaart te brengen. Het is van cruciaal belang hierbij ook niet-overheidsactoren — inclusief het bedrijfsleven, vakbonden en vertegenwoordigers van de betrokken sociale groepen — te betrekken.

1.11.

Alle landen in de regio moeten een nationale raad voor Europese integratie oprichten, waarin politieke autoriteiten op hoog niveau en de voornaamste maatschappelijke organisaties regelmatig samenzitten om te bekijken hoe de EU-integratie transparanter kan verlopen en hoe daaraan meer bekendheid kan worden gegeven.

1.12.

Hoewel bepaalde landen al vooruitgang hebben geboekt op het vlak van het kader en de mechanismen voor dialoog en samenwerking tussen overheid en maatschappelijk middenveld, kan daarmee niet worden volstaan. Concrete uitvoering van wetgevingsbepalingen, transparantie en samenhang van de overlegprocedures moeten door de nationale regeringen worden aangemerkt als prioriteiten, en vooruitgang dient te worden afgemeten aan deze criteria.

1.13.

Het EESC roept de politieke autoriteiten op om nauw samen te werken met de maatschappelijke organisaties bij de invoering van hervormingen en de uitvoering van wetgeving over cruciale kwesties zoals de aanpak van gevallen van corruptie op hoog niveau, betere toezicht op procedures voor overheidsopdrachten en verbetering van het wettelijke kader voor de financiering van politieke partijen. Voorts verzoekt het de landen in de regio om de regels inzake de vrije toegang tot informatie en de praktische toepassing daarvan te verbeteren, wetgeving inzake klokkenluiden goed te keuren en toe te passen en de regeling voor de bescherming van klokkenluiders in de praktijk doeltreffender te maken. De burgers moeten beter op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden om corruptie te melden; maatschappelijke organisaties kunnen daarbij een betrouwbare partner zijn. Voorts is het wenselijk de tripartiete sociale dialoog in overleg met de betrokken partijen te reguleren teneinde gevolg te geven aan de overeenkomsten die werden gesloten.

1.14.

De politieke autoriteiten in de landen van de regio moeten ijveren voor de oprichting van daadkrachtige en onafhankelijke regelgevende instanties, met name ombudsdiensten, naar het voorbeeld van Albanië en Servië; dit geldt ook voor de vrije toegang tot informatie en bescherming van de privacy, de bestrijding van corruptie, toezicht en verkiezingen. Het EESC beklemtoont dat ombudsmannen een doorslaggevende bijdrage kunnen leveren aan de inspanningen van de maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de grondrechten, vooral waar het gaat om de bescherming van minderheden.

1.15.

Gezien de zeer hoge jeugdwerkloosheid in de Westelijke Balkanlanden pleit het EESC ervoor de EU-jongerengarantie uit te breiden tot de toetredingslanden uit dit gebied. Een dergelijke „jongerengarantie” zou worden gefinancierd uit de relevante EU-fondsen. Duaal onderwijs zou moeten worden ingevoerd in samenwerking met de sociale partners, inclusief de kamers van koophandel en industrie en andere bedrijfsverenigingen.

1.16.

De EU streeft ernaar de overheid nauwer te betrekken bij de verdeling van de EU-middelen, maar het kan niet de bedoeling zijn dat de financiering voor de maatschappelijke organisaties voornamelijk via de overheid loopt; het is immers niet ondenkbaar dat op die manier belangenconflicten ontstaan. De EU zou moeten ijveren voor financieringsregelingen op een meer onafhankelijke basis. Onafhankelijke stichtingen/fondsen voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld zouden wel eens geschikter kunnen zijn als mechanisme voor de verdeling van de EU-middelen. Hoe dan ook moet nauwgezet aan de volgende vereisten worden voldaan: transparantie bij de toewijzing en het gebruik van de middelen; gelijke behandeling, en vermijden van belangconflicten en/of politieke inmenging in de toewijzing van publieke middelen.

1.17.

Het EESC dringt er in lijn met zijn ervaring op aan dat zowel de Commissie als de nationale overheden vasthouden aan de volgende financieringsprioriteiten: capaciteitsopbouw van maatschappelijke organisaties op nationaal niveau (kenniscentra, steun aan coalities, programma’s voor de ontwikkeling van expertise, enz.), vergroting van de reikwijdte van de steun (met name gebieden buiten de grootsteden en basisorganisaties moeten worden bereikt) en bevordering van de participatie van maatschappelijke organisaties.

2.   De uitbreidingsagenda en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld: algemene beoordeling

2.1.

Het EU-uitbreidingsbeleid is van cruciaal belang voor de vrede, veiligheid en stabiliteit in Europa. In de uitbreidingsagenda voor 2015 wordt voor het eerst een middellangetermijnperspectief voor het beleid afgebakend. Hoewel in niet mis te verstane bewoordingen wordt aangegeven dat geen van de uitbreidingslanden nog tijdens de huidige mandaatsperiode van de Commissie klaar zal zijn voor toetreding tot de EU, is het van vitaal belang dat de Balkanlanden nog wel duidelijk het lidmaatschap in het vooruitzicht wordt gesteld, en dat hun vooruitgang en inspanningen worden gemeten, gecontroleerd en in goede banen geleid; daarbij moeten heldere criteria worden gehanteerd en moet voor ogen worden gehouden waar de landen in kwestie willen en moeten uitkomen.

2.2.

Positief is dat in het kader van de politieke criteria in de landenrapporten nu een apart hoofdstuk wordt gewijd aan het maatschappelijk middenveld, en dat de rol van het maatschappelijk middenveld tot op zekere hoogte verder wordt geïntegreerd in de onderhandelingshoofdstukken. Wanneer de Commissie de voortgang beoordeelt en nagaat of er sprake is van een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld, zou zij ook moeten bekijken of haar richtsnoeren voor EU-steun aan het maatschappelijk middenveld in de uitbreidingslanden worden nageleefd. Ook de toetredingslanden zelf moeten deze richtsnoeren als leidraad en baken gaan zien.

2.3.

Het EESC herhaalt dat sociale dialoog de sleutel is tot de economische ontwikkeling van de Westelijke Balkanlanden en de EU. In de landenbeoordelingen en -rapporten zou systematischer en meer in detail rekening moeten worden gehouden met de specifieke problemen waar de sociale partners mee te maken krijgen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van de werkgelegenheid en de socialezekerheidsrechten.

2.4.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om bij de toekomstige werkzaamheden in verband met de programma’s voor economische hervorming van de uitbreidingslanden sterker de klemtoon te leggen op werkgelegenheid en sociale uitdagingen. Ook de maatschappelijke organisaties dienen hierbij te worden betrokken en zowel op nationaal als op EU-niveau dient rekening te worden gehouden met hun standpunten en expertise; het mag niet zo zijn dat de maatschappelijke organisaties pas achteraf enkel nog op de hoogte worden gebracht van strategieën of actieplannen waarover de beslissing al gevallen is. Het is aan de nationale overheden erop toe te zien dat de maatschappelijke organisaties daadwerkelijk bij een en ander betrokken worden.

2.5.

De rol van het maatschappelijk middenveld in het toetredingsproces neemt diverse vormen aan: 1) directe inbreng in de eigenlijke onderhandelingen (dat wil zeggen screening, voorbereiding van nationale standpunten, toezicht op het proces), 2) sociale en civiele dialoog in verband met beleidsvorming en harmonisatie van wetgeving met het acquis, 3) deelname aan de programmering van pretoetredingssteun, en 4) onafhankelijk toezicht op voortgang en sociale consequenties van de hervormingsprocessen. Om deze rol te kunnen vervullen is adequate financiële ondersteuning geboden, zowel door nationale regeringen als via het EU-instrument voor pretoetredingssteun.

2.6.

Het EESC acht het zijn taak om meer bekendheid te geven aan de rol van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners in het toetredingsproces, maar stuit daarbij op tal van moeilijkheden. In sommige landen staat de overheid nog steeds negatief tegenover het maatschappelijk middenveld, waardoor aanbevelingen van GRC’s weinig weerklank hebben gevonden. Wel hebben de GRC’s mogelijkheden gecreëerd voor directe uitwisseling tussen het maatschappelijk middenveld, de EU en nationale politici en functionarissen, al was de impact ervan op het beleid van overheden verwaarloosbaar. GRC’s zouden daarom veel baat hebben bij meer steun van en nauwere samenwerking met de Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Op die manier zullen de voornaamste punten van zorg die uit de civiele en sociale dialoog naar voren komen en verband houden met de nationale consequenties van toetreding, doorklinken op alle relevante beleidsniveaus.

2.7.

Net als de Commissie is het EESC ervan overtuigd dat regionale samenwerking en het bevorderen van regionale economische ontwikkeling en connectiviteit een cruciale schakel zijn in de stabilisatie- en associatieovereenkomsten en het uitbreidingsproces. Met de ondertekening van de overeenkomst over het Investeringsforum van de kamers van koophandel (CIF) (2) is alvast een stap gezet in de richting van regionale samenwerking tussen maatschappelijke organisaties uit het bedrijfsleven. Het idee achter het CIF is het bedrijfsleven in de regio via de kamers van koophandel te betrekken bij de uitvoering van projecten die belangrijk zijn voor de economische welvaart van de Westelijke Balkanlanden, conform de prioriteiten van het proces van Berlijn.

2.8.

Het EESC maakt zich ernstig zorgen over het feit dat er in verschillende landen sprake is van een zware terugval waar het gaat om de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting en de onafhankelijkheid van de media (3) (met name in Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije, maar ook in Servië voor wat het wetgevingskader inzake de vrijheid van vergadering aangaat). Dit zijn immers noodzakelijke voorwaarden om een solide democratie op te bouwen en een slagvaardig maatschappelijk middenveld de kans te geven zich te ontplooien. De volledige toepassing van de richtsnoeren van DG Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen voor de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in de uitbreidingslanden in de periode 2014-2020 en voor de EU-steun in de periode 2014-2020 voor de vrijheid en integriteit van de media in uitbreidingslanden krijgt in dit verband alle steun. De vraag blijft echter hoe ervoor gezorgd kan worden dat de media het publiek in de EU, dat ook op de hoogte moet worden gehouden van de betekenis en dynamiek van het uitbreidingsbeleid, kan bereiken.

2.9.

De maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de uitstippeling en monitoring van het beleid en dragen er meer in het algemeen toe bij dat de democratie naar behoren functioneert; zij vervullen daarmee een cruciale rol. Het feit dat de verantwoordingsplicht en legitimiteit van de maatschappelijke organisaties (met name de organisaties die een rol vervullen als waakhond en onafhankelijke journalistenorganisaties die cruciale politieke ontwikkelingen op de voet volgen en verkiezingsfraude en politieke corruptie aan de kaak stellen) in bepaalde uitbreidingslanden in 2015 onder vuur kwam te liggen is bijzonder zorgwekkend. Het EESC meent daarom dat communicatie en dialoog op alle niveaus gestimuleerd moeten worden en dat met name de burgers uit zowel de EU als de uitbreidingslanden moeten worden aangesproken.

2.10.

Wat de rechtsstaat en de grondrechten aangaat moet meer aandacht worden besteed aan kwetsbare en achtergestelde groepen en minderheden, in het bijzonder de Roma. Op dit vlak moet aantoonbare vooruitgang worden geboekt, wat overigens net zo goed geldt voor de interetnische betrekkingen en de bescherming van minderheden en hun rechten (men denke o.m. aan onderwijs, toegang tot de media, en het gebruik van minderheidstalen, ook in het openbaar bestuur).

2.11.

Het EESC heeft zich in zijn advies van 10 december 2015 (4) gebogen over het voorstel van de Commissie voor een lijst van veilige landen van herkomst, en onderschrijft nog steeds de uitgangspunten uit dat advies. Een land kan pas worden opgenomen in de lijst na een uitvoerige evaluatie. In het licht van de mediaberichtgeving over controversiële gevallen van vluchtelingen die worden teruggestuurd naar crisisregio’s, blijkt duidelijk dat de vraag of verantwoordelijk wordt omgesprongen met de mensenrechten van vluchtelingen eveneens relevant is bij de evaluatie van de veiligheid van derde landen.

2.12.

Het is de taak van de EU om haar burgers ervan te doordringen hoe belangrijk het uitbreidingsbeleid is voor de veiligheid en welvaart van het hele continent. Slaagt zij daar in, dan zou dat een temperende werking kunnen hebben op de angst voor verdere uitbreidingen die, zeker tijdens een economische crisis en een vluchtelingencrisis zoals de huidige, samen met andere vormen van xenofobie de kop op kan steken.

2.13.

De EU-instellingen hebben diverse kanalen geopend voor overleg met het maatschappelijk middenveld om gegevens te verzamelen over de voortgang van hervormingen die samenhangen met toetredingen. Het gaat hierbij onder meer om onlinecorrespondentie, jaarlijkse raadplegingen van het maatschappelijk middenveld in Brussel, bijeenkomsten in de betrokken landen zelf, briefings en openbare evenementen tijdens het bezoek van EU-ambtenaren. De Commissie heeft zich ook ontvankelijk getoond voor onafhankelijke monitoringverslagen die opgesteld zijn door organisaties van het maatschappelijk middenveld. Wel is de Commissie veel proactiever geweest ten opzichte van ngo’s dan ten opzichte van vakbonden en werkgeversorganisaties. Het EESC roept de Commissie dan ook op resoluter op te treden en verdere maatregelen te nemen, conform de aanbevelingen uit zijn advies over Verbetering van transparantie en inclusie in het proces van toetreding tot de Europese Unie (REX/401).

2.14.

De maatschappelijke organisaties in de landen van de Westelijke Balkan voeren voortdurend strijd om het hoofd financieel boven water te houden. Zij zijn nog steeds in grote mate afhankelijk van buitenlandse subsidies en de nationale begroting, inclusief de opbrengsten uit loterijen; van alternatieve financieringsmogelijkheden wordt zelden gebruikgemaakt. Overheidssteun, zowel van financiële als niet-financiële aard, wordt al te vaak verdeeld via niet-transparante mechanismen, en blijft onvoldoende. De maatschappelijke organisaties moeten dus voortdurend op zoek naar andere en nieuwe financieringsbronnen, willen zij financieel onafhankelijk blijven en hun voortbestaan verzekeren. Het feit dat de maatschappelijke organisaties afhankelijk zijn van maar één à twee financiële bronnen maakt dat zij bijzonder zwak staan en niet over de nodige financiële zekerheid en autonomie beschikken.

2.15.

Erkenning van de economische waarde van de maatschappelijke organisaties in de uitbreidingslanden veronderstelt dat op grote schaal gegevens worden verzameld en, belangrijker nog, dat actie wordt ondernomen om hun rol te versterken en meer bekendheid te geven. Er zijn nog maar weinig officiële gegevens en statistieken over werknemers en vrijwilligers in maatschappelijke organisaties in de landen van de Westelijke Balkan. In het arbeidsrecht wordt geen onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke organisaties en andere werkgevers; toch wordt in het nationale werkgelegenheidsbeleid dat erop gericht is stimulansen te creëren voor potentiële werkgevers, nog te weinig rekening gehouden met deze organisaties. Deze discriminerende behandeling van maatschappelijke organisaties is te wijten aan het feit dat de overheid nog steeds niet inziet dat ook het maatschappelijk middenveld banen creëert. Bij de afbakening van prioriteiten op het gebied van statistiek moeten de nationale overheden en de Commissie de nodige aandacht besteden aan recente inspanningen van de maatschappelijke organisaties om gegevens te verzamelen en per land concrete barrières te bekijken (5).

Brussel, 18 februari 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Gedetailleerde aanbevelingen zijn te vinden in het EESC-advies uit 2014 over Verbetering van transparantie en inclusie in het proces van toetreding tot de Europese Unie (PB C 451 van 16.12.2014, blz. 39).

(2)  Het Investeringsforum van de kamers van koophandel (CIF) is een organisatie zonder winstoogmerk van de nationale kamers van koophandel en industrie van de Westelijke Balkanlanden, Slovenië en Kroatië; het forum werd opgericht tijdens de Conferentie over de Westelijke Balkan die in augustus 2015 plaatsvond in Wenen.

(3)  Balkan Civil Society Development Network, „Enabling Environment for Civil Society Development Progress Reports and Enlargement Strategy 2015 Background Analysis”, http://www.balkancsd.net/novo/wp-content/uploads/2015/11/202-1-BCSDN-2015-Enlargement-Package-Background-Analysis.pdf, Human Rights Watch „A Dangerous Profession: Media Under Threat”, 15 juli 2015, https://www.hrw.org/node/279063, Verslaggevers zonder Grenzen over Macedonië http://en.rsf.org/macedonia.html

(4)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de toepassing van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, en tot wijziging van Richtlijn 2013/32/EU, COM(2015) 452 final (PB C 71 van 24.2.2016, blz. 82).

(5)  De studie Economic Value of the Non-Profit Sector in the Countries of the Western Balkans & Turkey, van de hand van Dubravka Velat en gepubliceerd in december 2015 door het Balkan Civil Society Development Network (BCSDN), is beschikbaar op: http://www.balkancsd.net/economic-value-of-the-non-profit-sector-in-the-western-balkans-and-turkey/63-12-report-on-the-economic-value-of-the-non-profit-sector-in-the-wbt_final/.


Top