Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1279

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een banenrijk herstel (COM(2012) 173 final)

PB C 11 van 15.1.2013, p. 65–70 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/65


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een banenrijk herstel

(COM(2012) 173 final)

2013/C 11/14

Rapporteur: Gabriele BISCHOFF

De Europese Commissie heeft op 18 april 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een banenrijk herstel

COM(2012) 173 final.

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 oktober 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 november 2012 gehouden 484e zitting (vergadering van 15 november) onderstaand advies uitgebracht, dat met 204 stemmen vóór en 2 tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Europa slaagt er tot dusverre niet in om de crisis te bezweren, waardoor het verder verdeeld raakt. In veel door de crisis getroffen landen neemt de werkloosheid, met name onder jongeren, angstaanjagende proporties aan. Het Europese werkgelegenheidsbeleid moet een grotere bijdrage leveren om de lidstaten bij hun problemen te ondersteunen. Meer dan tot nu toe het geval is, dient dit beleid beschouwd te worden als een deel van de oplossing om de crisis eensgezind en solidair te overwinnen en Europa weer stabiel te maken.

1.2

Volgens het EESC moet verdere ontwikkeling van de Europese infrastructuur dan ook absoluut hand in hand gaan met werkgelegenheidsmaatregelen en kwalitatieve groei. Er is een enorme behoefte aan investeringen, wat de werkgelegenheid ten goede kan komen. Daarvoor is het dan wel zeer dringend zaak om investeringsmiddelen van particulieren en van overheidswege vrij te maken en om hervormingen door te voeren.

1.3

Wordt er een solidair en doeltreffend werkgelegenheidsbeleid gevoerd, dan kan een Europese arbeidsmarkt gestalte krijgen en weer aan geloofwaardigheid winnen. Daartoe is het bijv. wel nodig dat de jeugdgarantieregeling tijdig geïmplementeerd wordt en van de nodige middelen wordt voorzien. In sommige crisislanden is er daarnaast ook belangstelling voor de invoering van duale opleidingsstelsels (alternerend leren en werken). De Commissie zou hieraan haar steun moeten geven, snelstartfinanciering mogelijk moeten maken en de aanzet moeten geven tot de uitwisseling van goede praktijken. Mislukken de pogingen om jongeren, met name in de crisislanden, weer perspectief te geven, dan dreigt er een verloren generatie op te groeien, waardoor de sociale en politieke situatie explosief kan worden. Het EESC pleit voor solidaire oplossingen, zoals in het geval van het globaliseringsfonds.

1.4

Door terdege werk te maken van de jeugdgarantieregeling kan een eerste belangrijke stap worden gezet. Daarnaast moeten echter ook bestaande structurele problemen dringend worden aangepakt.

Het streven is om een groot aantal banen te scheppen, maar dit hangt af van:

het aanbod van werk, waarbij het potentieel van langdurig werklozen moet worden benut door voor een inclusieve arbeidsmarkt te zorgen;

de vraag naar werk, die vooral kan ontstaan in groeiende, zeer arbeidsintensieve sectoren, zoals de senioreneconomie.

1.5

Werkgelegenheidsbeleid kan een verkeerde macro-economische koers niet rechtzetten, maar wel helpen om de concurrentiekracht van kennissamenlevingen te vergroten door het innovatievermogen op te voeren en door vraag en aanbod op het gebied van vaardigheden beter met elkaar in evenwicht te brengen. Voorts moet risicokapitaal dringend toegankelijker worden gemaakt voor Europese ondernemingen, met name het mkb, en moet de administratieve rompslomp worden verminderd.

1.6

Algemeen geldt dat de bijzondere rol van de sociale partners bij de vaststelling en uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid in aanmerking moet worden genomen en in het kader van de nieuwe governance versterkt dient te worden.

2.   Europees werkgelegenheidsbeleid in tijden van crisis

2.1

Op 18 april 2012 heeft de Europese Commissie de Mededeling „Naar een banenrijk herstel”, vergezeld van negen begeleidende documenten, gepubliceerd. Deze Mededeling bevat voorstellen voor ondersteunende maatregelen om banen te creëren, de arbeidsmarkten te hervormen en het bestuur van de EU te versterken.

2.2

De Commissie roept op tot een „banenrijk herstel” op een moment waarop er als gevolg van verscheidene crises (financiële crisis, economische crisis, sociale crisis, eurocrisis, schuldencrisis, vertrouwenscrisis) grote aantallen arbeidsplaatsen in vele landen verloren gaan, waardoor het normale leven van de burgers beïnvloed wordt, omdat ze hun baan kwijtraken, geen nieuw werk vinden, met minder loon genoegen moeten nemen of omdat sociale uitkeringen gekort resp. geschrapt worden.

2.3

Het EESC is er dan ook mee ingenomen dat de Commissie de werkgelegenheidsgevolgen van de crisis op de agenda zet en een banenrijk herstel bepleit. Dit had al veel eerder moeten gebeuren, omdat de effecten van de crisis zich almaar sterker doen gevoelen, o.a. omdat regeringen in bijna alle EU-landen de nieuw afgesproken regels voor de sturing van het economische beleid in de eurozone ten uitvoer leggen door soms flink te snijden in de overheidsuitgaven en daarbij vooral proberen om de begrotingstekorten terug te dringen via bezuinigingen op de sociale uitgaven en openbare diensten. Zo'n beleid maakt het vinden van een baan echter alleen maar kleiner, vooral voor mensen die reeds tot de kansarme groepen worden gerekend (1). Degenen die afhankelijk zijn van overheidsuitkeringen (onder wie mensen in onzekere arbeidssituaties en andere kansarme groepen op de arbeidsmarkt) worden door de bezuinigingen het eerst en het hardst getroffen. De stabiliserende functie van op solidariteit gebaseerde socialezekerheidsstelsels moet derhalve in stand gehouden en versterkt worden, zodat deze stelsels efficiënt en stabiel blijven, juist ook voor de zwaarst getroffen en kansarme groepen op de arbeidsmarkt.

2.4

Het EESC heeft al in een vroeg stadium aangedrongen op speciale maatregelen om de onrustbarende toename van de werkloosheid aan te pakken, want „business as ususal” is in deze bijzondere omstandigheden niet op zijn plaats. Om het creëren van banen te ondersteunen, kan en moet gebruik worden gemaakt van het arbeidsmarktbeleid. Dat kan echter pas als er sprake is van een stabiele economie. Het EESC heeft het in 2008 goedgekeurde plan voor economisch herstel toegejuicht, maar wees er toen al op dat het van onvoldoende omvang was (2).

2.5

De huidige cijfers over de arbeidsmarkt zijn alarmerend; de negatieve trend op de arbeidsmarkt is in de crisislanden nog niet gekeerd. Met 10,5 % (augustus) is de werkloosheid in Europa (11,4 % in de eurozone) nog nooit zo hoog geweest. In twee derde van de lidstaten moet worden geconstateerd dat de werkloosheid toeneemt. Het sterkst is deze gestegen in Spanje (25,1 %), Portugal (15,9 %) en Griekenland (24,2 %) (3). Er zitten 25,46 miljoen mensen zonder baan. Zeer ernstig is dat ook de langdurige werkloosheid is toegenomen; de tekenen wijzen erop dat hierbij sprake is van een aanhoudende trend. Ruim 40 % van alle werklozen is al langer dan een jaar werkzoekende (4). Uitermate zorgwekkend is dat de jeugdwerkloosheid in de EU zo hoog blijft. Momenteel ligt dit cijfer op 22 %. Ook hier zijn er grote verschillen tussen de lidstaten. De jeugdwerkloosheid ligt in Spanje en Griekenland boven de 50 % en in een aantal andere lidstaten (Portugal, Slowakije, Bulgarije, Italië, Ierland) op ca. 30 %. In slechts drie lidstaten (Duitsland, Oostenrijk en Nederland) is minder dan 10 % van de jongeren werkloos (5).

2.6

Groeibeleid en werkgelegenheidsbeleid kunnen niet los van elkaar worden gezien. Daarom heeft het EESC herhaaldelijk aangedrongen op een Europees economisch herstelplan met een omvang van ca. 2 % van het bbp en een belangrijke arbeidsmarktcomponent. Daarnaast is het zaak om in de samenleving als geheel, maar zeker ook in onderwijs en beroepsopleiding, de oprichting van bedrijven en de ondernemersgeest te stimuleren. Behalve extra nationale investeringen, die op gecoördineerde wijze moeten worden gedaan, zodat het werkgelegenheidsbeleid meer vruchten kan afwerpen, moeten er Europese investeringsprojecten worden afgesproken. Met het werkgelegenheids- en groeipact dat in het kader van de Europese top van 28 en 29 juni 2012 is overeengekomen, werden op dit gebied een aantal eerste stappen gezet, waaraan nu concrete invulling moet worden gegeven om in heel Europa dringend de voorwaarden te scheppen die nodig zijn voor het realiseren van duurzame groei en werkgelegenheid. Daarbij dient speciale aandacht te worden geschonken aan overgangen op de arbeidsmarkt, met name ook bij herstructureringsprocessen.

3.   Randvoorwaarden voor het Europese werkgelegenheidsbeleid

3.1

Gezien het bovenstaande is het EESC het met de Commissie eens dat de vooruitzichten voor de toename van de werkgelegenheid in cruciale mate afhangen van het vermogen van de EU om economische groei te genereren via een passend macro-economisch, industrie- en innovatiebeleid en om dit beleid aan te vullen met een werkgelegenheidsbeleid dat gericht is op een banenrijk herstel. Het EESC is bezorgd dat veel van de positieve voorstellen uit het werkgelegenheidspakket onhaalbaar zullen blijken als onverkort aan het bezuinigingsbeleid van de EU wordt vastgehouden. Voorts vreest het EESC dat de voorgestelde maatregelen op zich onvoldoende zijn om de in de Europese werkgelegenheidsstrategie geformuleerde doelstellingen te verwezenlijken. Al in februari 2012 heeft het EESC aangedrongen op een sociaal investeringspact om tot een duurzame uitweg uit de crisis te komen en te investeren in de toekomst (6). In dit verband herinnert de Commissie er met het werkgelegenheidspakket terecht aan dat de EU krachtens artikel 3 van het Verdrag streeft naar volledige werkgelegenheid en sociale samenhang.

4.   Voorstellen om de Europese werkgelegenheidsstrategie kracht bij te zetten

4.1   Jongeren perspectief bieden

4.1.1

De IAO waarschuwt er in haar rapport „Global Employment Trends for Youth 2012” (mei 2012) voor dat er een verloren generatie dreigt op te groeien. Regeringen moeten dan ook topprioriteit verlenen aan een actief arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid voor jongeren. In dit verband is het EESC blij met het voornemen om de geplande jeugdgarantie concrete invulling te geven. Het zal echter niet mogelijk zijn om dit te realiseren met alleen de niet-opgebruikte middelen van het ESF. Het EESC raadt daarom aan om de landen met de grootste problemen tijdelijk te steunen, want vaak hebben deze niet de financiële middelen die voor een actief werkgelegenheidsbeleid nodig zijn, met name waar het gaat om de verplichte implementatie van de jeugdgarantieregeling. Als dit niet alleen met ESF-geld kan worden gefinancierd, moeten er extra Europese middelen (Jongerensolidariteitsfonds) worden ingezet. Er zijn miljarden euro's opgebracht voor de banken, en dus moeten ook hiervoor middelen gevonden kunnen worden, bv. door de invoering van een belasting op financiële transacties, waar het EESC al langer voor pleit.

4.1.2

De voor- en nadelen van jeugdgaranties zijn door Eurofound onderzocht (7). Ze vormen een belangrijke maatregel om in een vroeg stadium te voorkomen dat jongeren tussen wal en schip raken. Ze hebben echter minder effect op specifieke doelgroepen, zoals degenen die zich moeilijk laten helpen. Ook bieden ze geen oplossing voor structurele problemen (bv. tekortschietende onderwijs- en beroepsopleidingssystemen).

4.1.3

Cruciaal is ook het moment waarop de jeugdgarantie ingaat. Het EESC vindt het te laat als er pas na drie maanden wordt opgetreden. Het zou beter zijn om de jeugdgarantie zo vroeg mogelijk te laten ingaan, d.w.z. meteen bij inschrijving op het arbeidsbureau. Immers, een mislukte overgang is schadelijk voor de economie en laat voor de rest van het leven littekens na. Het EESC zou graag zien dat de jeugdgarantie ook geldt voor jonge volwassenen tussen de 25 en 29 jaar. In het kader van de nationale hervormingsplannen dienen op dit punt concrete maatregelen te worden geformuleerd. Hiertoe zal het in vele landen nodig zijn om de specifieke ondersteuning door de openbare diensten voor arbeidsvoorziening uit te breiden, met extra aandacht voor kansarme groepen.

4.1.4

De kloof tussen arbeidsmarktbehoefte, onderwijs en de verwachtingen van jongeren moet worden gedicht. Dit kan o.m. gebeuren door prikkels en steun te verlenen ter ontwikkeling van hoogwaardige leercontractenregelingen. Het EESC acht het belangrijk om de sociale partners in de lidstaten nauw bij de ontwikkeling hiervan te betrekken. Het pleit voor een betere uitwisseling van ervaringen en voor ESF-steun voor leercontractenregelingen. Uitwisseling van goede praktijken, startfinancieringsregelingen en de ontwikkeling van een kwaliteitskader voor alternerend leren dienen te worden bevorderd. Invoering van het geopperde kwaliteitshandvest voor stages zou met stimulerende maatregelen gepaard moeten gaan.

4.2   Vaardigheden verwerven is goed voor het concurrentievermogen en biedt nieuwe kansen

4.2.1

Van belang is een goed evenwicht tussen basis-, beroeps- en academische vaardigheden. Een aanhoudende positieve ontwikkeling van de werkgelegenheid kan immers niet louter stoelen op academische/tertiaire kwalificaties. Van wezenlijk belang is niet alleen dat hogere kwalificaties worden verworven, maar ook dat er cognitieve en universele vaardigheden worden aangeleerd. In de toekomst zullen er nog meer horizontale en communicatieve vaardigheden gevraagd worden. Het EESC juicht het toe dat er gestreefd wordt naar een betere erkenning van kwalificaties door validering van vaardigheden die buiten het formele onderwijsstelsel zijn verworven, met name in het licht van het recente Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (8). De implementatie van het Europees kwalificatiekader op nationaal niveau moet worden versterkt.

4.3   Kwaliteit van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt

4.3.1

Het EESC vindt het een goede zaak dat de Commissie niet alleen de aanbodzijde, maar in toenemende mate ook de vraagzijde van de arbeidsmarkt in ogenschouw neemt. De bedrijven in Europa zijn van essentieel belang om de crisis op de arbeidsmarkt te bezweren. Met name in het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn in de afgelopen jaren heel wat arbeidsplaatsen geschapen. Het is dan ook absoluut noodzakelijk om kapitaal toegankelijker te maken voor het mkb en om de start-upkosten met 25 % terug te dringen. Er worden momenteel inspanningen geleverd om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. Volgens de Europese Commissie zal dit een belangrijk effect hebben op de economie van de EU: het bbp zou met ca. 1,5 % oftewel ca. 150 miljard euro toenemen, zonder dat de bescherming van werknemers erop achteruitgaat. Ook ondernemingen uit de „sociale economie” en maatschappelijke organisaties kunnen bijdragen tot meer werkgelegenheid, zoals al herhaaldelijk is betoogd, o.m. in adviezen van het EESC (9). Verder is er onlangs in een initiatiefadvies van de CCMI (10) op gewezen dat coöperaties, met name werknemerscoöperaties, ook in crisistijden voor meer banenbehoud zorgen, omdat ze hun winsten beperken ten gunste van het behoud van arbeidsplaatsen.

4.3.2

Om bedrijven in een kenniseconomie duurzaam concurrerend te maken, moet er voldoende worden geïnvesteerd in de kwalificaties van werknemers. Wat het stimuleren van de vraag betreft, kunnen ook loonsubsidies en in-work-benefits voor specifieke doelgroepen (bijv. langdurig werklozen) nuttige maatregelen zijn.

4.3.3

Het EESC juicht het voorstel inzake „overgangsbeheersagentschappen” toe. Juist vanwege het toenemende aantal langdurig werklozen mogen deze zich echter niet beperken tot het aanbieden van arbeidsbemiddelingsdiensten. Ze moeten een uitgebreid aanbod aan diensten verlenen om obstakels voor aanwerving uit de weg te ruimen en een snelle (her)intreding op de arbeidsmarkt mogelijk te maken, juist ook op lokaal niveau, door bijv. opleidingen en her- en bijscholing aan te bieden. De door de Commissie in oktober 2008 aanbevolen strategie van „actieve inclusie” (11) is niet alleen bedoeld om toereikende inkomsten te garanderen en inclusieve arbeidsmarkten te bevorderen, maar ook om werklozen toegang te bieden tot hoogwaardige maatwerkdiensten waarmee ze aan een baan kunnen worden geholpen die op hun persoonlijke voorkeuren en vaardigheden is afgestemd. Om tot een arbeidsmarktstrategie te komen die aan de individuele omstandigheden is aangepast, is het derhalve noodzakelijk om de genoemde diensten te bundelen in een netwerk en een geïntegreerd dienstenaanbod te scheppen. Dit moet worden ondersteund door het partnerschapsbeginsel, o.m. in het kader van het ESF, kracht bij te zetten.

4.3.4

De als gevolg van de crisis almaar voortdurende stagnering van de vraag naar arbeidskrachten leidt tot een toename van langdurige werkloosheid, waardoor de toegang tot de arbeidsmarkt ernstig wordt bemoeilijkt en dientengevolge de armoede die voortvloeit uit het verlies van het contact met de arbeidsmarkt groter wordt. Het EESC beveelt de lidstaten aan om in het bijzonder aandacht te schenken aan het creëren van een tweede arbeidsmarkt, teneinde m.b.v. overheidsmiddelen een redelijk aantal passende arbeidsplaatsen te scheppen, zodat langdurig werklozen hun aansluiting op de arbeidsmarkt niet verliezen en hun kennis kunnen bijspijkeren. Zo wordt een toename van de armoede die voortvloeit uit het verlies van het contact met de arbeidsmarkt voorkómen, en krijgen werklozen de kans om na de crisis vlot weer toegang te krijgen tot de open arbeidsmarkt.

4.3.5

Langetermijndoel blijft de totstandbrenging van een Europese arbeidsmarkt. Het EESC is ingenomen met de voorstellen om belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers uit de weg te ruimen. Het komt erop aan dat de randvoorwaarden voor een faire mobiliteit worden verbeterd (12). Mobiliteit mag er echter niet toe leiden dat regio's leeglopen. Veeleer is het zaak om risico's op solidaire wijze te delen, teneinde armere regio's te helpen de achterstand in te halen.

4.4   Flexibiliteit en zekerheid

4.4.1

Het EESC heeft al herhaaldelijk aangegeven hoe het over flexicurity denkt. De ervaringen die zijn opgedaan bij de pogingen om de crisis het hoofd te bieden, hebben er gelukkig toe geleid dat er meer werk gaat worden gemaakt van flexicurity. Aan de verbetering van de interne flexibiliteit is in het kader van het flexicuritydebat tot nu toe onvoldoende aandacht besteed. Tijdelijke en deeltijdbanen kunnen op korte termijn overgangen mogelijk maken en kunnen hier en daar noodzakelijk zijn om het voor personen uit bijzonder kansarme groepen gemakkelijker te maken, tot de reguliere arbeidsmarkt toe te treden. De daaraan verbonden werkonzekerheid mag echter slechts van tijdelijke duur zijn en moet gepaard gaan met sociale bescherming. De voorstellen voor een „uniforme arbeidsovereenkomst”, waarvan in de Mededeling indirect gewag wordt gemaakt, worden door het EESC van de hand gewezen. In plaats daarvan raadt het EESC aan om resoluter op te treden tegen onzeker werk en om voorstellen te presenteren over de wijze waarop de arbeidsverhoudingen kunnen worden genormaliseerd.

4.5   Vraagstimulering en rechtvaardige verdeling

4.5.1

In algemeen economische zin moet er een evenwicht bestaan tussen een toereikende ontwikkeling van de vraag en waarborging van concurrerende prijzen (13). Deze thema's zijn reeds in de macro-economische dialoog aan de orde gekomen, zowel op technisch als op politiek vlak. Zoals de Commissie op blz. 25 van haar Mededeling opmerkt, moet hierbij de autonomie van de sociale dialoog altijd worden gerespecteerd, met volledige inachtneming van artikel 153, lid 5, VWEU. Het EESC is tegen het voorstel om een nieuw tripartiet EU-orgaan inzake loonontwikkelingen op te richten. In plaats daarvan adviseert het om de bestaande structuren – de tripartiete sociale top en het comité voor macro-economische dialoog en sociale dialoog – waar nodig te hervormen en te versterken, zodat de evenwichtige participatie van de sociale partners, de ministers van Arbeid en Sociale Zaken en de ministers van Financiën en Economie daadwerkelijk wordt gegarandeerd.

4.5.2

Het is een goede zaak dat de Commissie ook thema's als het minimumloon en menswaardig werk ter sprake brengt. Minimumlonen zijn belangrijk om loondumping tegen te gaan, vooral daar waar er geen cao-afspraken over loonminima bestaan. Tegelijkertijd echter kan het EESC zich er niet in vinden dat minimumlonen en menswaardige lonen over één kam worden geschoren. Niet ieder minimumloon is per definitie een menswaardig loon: alleen een adequaat minimumloon garandeert een adequaat pensioen. Algemeen geldt dat rekening dient te worden gehouden met de complexiteit van de uiteenlopende nationale loonvormingssystemen.

4.5.3

Het EESC dringt er al langer op aan om de grondslag voor de financiering van de socialezekerheidsstelsels te verbreden. Positief in dit verband is dat de Commissie in het werkgelegenheidspakket de mogelijkheid noemt om de belastingwig op arbeid op een budgettair neutrale wijze te verkleinen door over te schakelen op milieu-, consumptie- of eigendomsbelastingen met een goede monitoring van de herverdelingseffecten. Teneinde de begrotingen op orde te brengen en via een passend beleid ter bevordering van werkgelegenheid en beroepsvaardigheden voor een duurzaam samenlevings- en economisch model te zorgen, is het zaak om niet alleen naar de uitgaven te kijken, maar ook om de inkomsten te verbeteren en productiever in te zetten.

4.6   Voorstellen voor een nieuwe governance

4.6.1

De voorstellen voor een nieuwe governance vormen de kern van de Mededeling. De Commissie legt op dit punt wezenlijk nieuwe accenten en doet voorstellen om het werkgelegenheidsbeleid in het kader van het Europees semester weer meer betekenis en dynamiek te geven. Dit wordt door het EESC van harte toegejuicht, daar het werkgelegenheidsbeleid toch al aan betekenis heeft ingeboet met de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie, de 2020-doelstellingen en de nieuwe governance in het kader van het Europees semester. Daarom zou het EESC graag zien dat het Europees semester op korte termijn wordt geëvalueerd en dat de sociale partners en het maatschappelijk middenveld hierbij nauwer en eerder worden betrokken.

4.6.2

Het Europees semester heeft een korte tijdsspanne, terwijl de werkgelegenheidsdoelstellingen betrekking hebben op de middellange termijn. De Raad heeft op 21 oktober 2010 besloten om de werkgelegenheidsrichtsnoeren tot 2014 onveranderd te laten. In 2011 kritiseerde het EESC dat de richtsnoeren uit 2010

te weinig weerspiegelen dat bestrijding van de werkloosheid topprioriteit verdient;

duidelijk neerkomen op een verzwakking van de Europese benadering;

geen meetbare EU-doelen bevatten voor specifieke doelgroepen;

nergens concrete opmerkingen over de kwaliteit van werk bevatten (14).

4.6.3

Het EESC steunt de voorstellen, een benchmarksysteem op te zetten en een scorebord bij te houden om te zien of het met de uitvoering van de nationale banenplannen de goede kant op gaat. De Europese sociale partners moeten bij de uitwerking van het benchmarksysteem en de criteria voor het scorebord worden betrokken. Ook moeten zij in het kader van de voorbereiding van de jaarlijkse groeianalyse vroegtijdig worden geraadpleegd bij de vaststelling van „de voornaamste strategische prioriteiten op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid”, alsook bij de formulering, implementatie en evaluatie van de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Gezien bovengenoemde behoefte aan geïntegreerde en op het individu afgestemde dienstverlening verdient het aanbeveling om in de indicatoren ook aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen en de regionale omstandigheden in acht te nemen.

4.6.4

Het EESC pleit ook voor een adequate coördinatie tussen de benchmarks voor het werkgelegenheidsbeleid en de scorebordprocedure in geval van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden.

4.6.5

Het EESC steunt alle initiatieven om via het werkgelegenheidspakket de actuele uitdagingen, doelstellingen en vorderingen van het werkgelegenheidsbeleid weer zichtbaarder, bindender en controleerbaarder te maken en om een beter evenwicht tussen economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid te bereiken. Voorts moeten de maatregelen zodanig worden vormgegeven dat ze de EU-doelstellingen op het vlak van gelijke kansen ten goede komen. Het EESC vindt dat er in het werkgelegenheidspakket te weinig aandacht is voor de bevordering van werkgelegenheid voor vrouwen, en dat het genderperspectief, dat bij de Commissie normaal gesproken hoog in het vaandel staat geschreven, onvoldoende in de tekst is verwerkt.

4.7   Voorstellen ter stimulering van de werkgelegenheid

4.7.1

In de begeleidende documenten wordt ervan uitgegaan dat de zgn. groene economie belangrijke mogelijkheden biedt om nieuwe banen te scheppen. Deze mogelijkheden hangen echter sterk af van de in de lidstaten geldende wetgeving op het gebied van milieubescherming. De groei van de groene economie wordt - in tegenstelling tot die van andere economische sectoren, zoals bijv. de ICT-branche - niet zozeer bepaald door puur economische, maar ook door politieke belangen: dit komt omdat het lang duurt voordat investeringen op dit gebied kunnen worden terugverdiend. Er zijn dan ook duidelijke prikkels vanuit het milieubeleid nodig. Dergelijke stimulerende maatregelen moeten planning op de lange termijn mogelijk maken en de onzekerheden die samenhangen met een mogelijke wijziging van de milieuvoorschriften, verminderen. Voor een succesvolle tenuitvoerlegging is nauwe samenwerking en coördinatie tussen milieu- en economisch beleid dringend noodzakelijk. Bij deze samenwerking moet wel het oorspronkelijke doel voor ogen worden gehouden. Het EESC is in dit verband zeer bezorgd over het voorstel om ook banen die gefinancierd worden uit milieubelastingen, als „groene arbeidsplaatsen” te bestempelen (15). Met een dergelijke definitie, hoe breed ook (16), wordt vergeten dat de inhoud van het werk het voornaamste criterium is om een baan al dan niet als „groen” te bestempelen.

4.7.2

Werkgelegenheidskansen in de „groene economie” zijn bovendien onderhevig aan conjunctuurschommelingen; de sectoren in kwestie zijn niet stabiel. Daarbij komt dat de omschakeling naar een „groene economie” in eerste instantie ook zal leiden tot een verlies aan arbeidsplaatsen in traditionele industrieën. Hier moet voor sociale bescherming gezorgd worden en zullen werknemers die hun baan zijn kwijtgeraakt, via her- en bijscholing moeten worden ondersteund bij hun pogingen om weer aan de slag te raken. Vergroening van de economie zou de vraag naar hoog-, middel- en laaggeschoolde arbeidskrachten kunnen stimuleren, zoals de Commissie in haar document over „groene groei” laat zien (17). Er zal dus sprake zijn van substitutie-effecten, en daarom betwijfelt het EESC of de werkgelegenheidsbalans inderdaad zo positief uitvalt als de Commissie denkt. Daarnaast bestaan er met groene technologie verband houdende sectoren die op korte termijn kunnen „boomen” (bv. de bouwsector), terwijl hooggeschoold werk vaak meer kans biedt op arbeidsplaatsen voor de lange termijn. Ook werknemers in deze sectoren hebben adequate sociale bescherming nodig. Overgangen op de arbeidsmarkt moeten duurzaam in goede banen worden geleid.

4.7.3

Of het bij de mogelijke nieuwe banen in de groene economie al dan niet om duurzame arbeidsplaatsen gaat, hangt ook sterk af van de kwalificatiestructuren. Uit een studie over kwalificatiestructuren (18) in negen EU-landen blijkt dat er waarschijnlijk vooral voor hogergeschoolden op dit terrein meer banen zullen komen. Het opleidingsaanbod ter zake is echter nog veel te versnipperd. Verbetering van de opleidingsstructuren voor groene banen vereist regelmatig overleg tussen sociale partners en aanbieders van opleidingen. Hoe dan ook zijn milieubeleidsplannen ook voor de onderwijsaspecten van de groene economie van groot belang, omdat ze de vraag naar opleidingen sturen. Het ontbreekt in Europa aan onderzoek en ontwikkeling waarbij knowhow en risicokapitaal hand in hand gaan. Europa is er nog steeds niet in geslaagd om zijn eigen Silicon Valley te creëren. Om werkgelegenheid in de industrie te kunnen scheppen, moet de toepassing van O&O tot concrete producten leiden. In de Commissiemededeling wordt er vrijwel geheel aan voorbijgegaan dat O&O als drijvende kracht fungeert. Een van de sectoren die kansen bieden voor industriële ondernemingen alsook voor particuliere dienstverlenende bedrijven en bedrijven die diensten van algemeen belang leveren, is de sector „actief ouder worden” in de brede zin van het woord, waarbij het er o.a. om gaat dat ouderen dankzij ICT geholpen worden om actief, maatschappelijk betrokken, mobiel en gezond te blijven (binnenkort zullen ouderen 30 % van de bevolking uitmaken) (19). Aziatische landen als China en Japan zouden hierbij als voorbeeld kunnen worden genomen. Men zou tijd kunnen winnen en meer banen kunnen scheppen als er snel werk wordt gemaakt van de erkenning en de bescherming van de rechten van gebruikers.

4.7.4

Het EESC heeft er in een eerder advies (20) al op gewezen dat er bij hernieuwbare energie gerekend moet worden op een netto-effect van ca. 410 000 extra arbeidsplaatsen en op een prikkel voor de economische groei van 0,24 % ten opzichte van 2005, wanneer de 20 %-doelstelling voor hernieuwbare energie tegen het jaar 2020 wordt bereikt.

4.7.5

De Commissie ziet eveneens banengroeimogelijkheden in de ICT-sector. Dit is een zeer heterogene bedrijfstak, die zich uitstrekt van puur technische programmering tot advisering en dienstverlening voor klanten. Omdat er veel techniek bij komt kijken en nieuwe ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgen, is deze branche uitermate kennisintensief, zodat er van het personeel veel wordt gevraagd. Daarom, maar ook omdat kennis snel veroudert, moet er ook in deze sector veel aandacht worden besteed aan onderwijsmaatregelen, opleidingen binnen bedrijven en individuele leerbereidheid. Het werk vereist van het personeel op zijn minst een zeer flexibele opstelling, zowel qua werktijden als in ruimtelijk opzicht. Om de werknemers langdurig aan het bedrijf te kunnen binden, zijn er derhalve personeelsbeleidsstrategieën nodig die recht doen aan de verschillende levensfases. Werknemers in deze sector hebben ook dikwijls te maken met een relatief groot risico op psychische klachten en aandoeningen.

4.7.6

In de gezondheids- en zorgsector, in het bijzonder de „zilveren economie”, valt vanwege de vergrijzing vrij goed in te schatten hoe de vraag naar arbeidskrachten zich zal ontwikkelen. Werkgelegenheid in de senioreneconomie betekent dat er nieuwe banen bijkomen doordat productiestructuren moeten worden aangepast aan de behoeften van een vergrijzende bevolking. Deze nieuwe banen vindt men vooral in de gezondheidssector en in de sector langdurige zorg, die tamelijk arbeidsintensief zijn en waarin er vanwege de verouderende bevolking een grote vraag naar arbeidskrachten bestaat. Momenteel neemt het aanbod van jong en goed opgeleid personeel echter af. Terwijl de sectoren volksgezondheid en zorg van levensbelang zijn voor een goed draaiende economie, zijn vele arbeidsovereenkomsten in deze sectoren, juist op het gebied van persoonlijke dienstverlening, onvoldoende aantrekkelijk, omdat het vaak om tijdelijk en laagbetaald werk gaat. Daarbij komt nog de hoge psychische werkdruk, die maakt dat veel arbeidskrachten vroegtijdig stoppen met werk. Om ook op lange termijn hoogwaardige producten en diensten te kunnen leveren, is er absoluut behoefte aan hoogwaardige arbeidsovereenkomsten. Via maatregelen op gezondheidsgebied en maatregelen ter verbetering van de stelsels voor langdurige zorg, met name op het vlak van de thuiszorg, kunnen er tal van banen worden gecreëerd. Ook hier kan het stimuleren van investeringen ter ondersteuning van de ontwikkeling van inclusieve en sociale ondernemingen in deze sector heel wat mogelijkheden bieden.

Brussel, 15 november 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 23.

(2)  PB C 306 van 16.12.2009, blz. 70.

(3)  Eurostat-perscommuniqué 138/2012 van 1.10.2012.

(4)  Eurostat-perscommuniqué 138/2012 van 1.10.2012.

(5)  SWD(2012) 90 final, blz. 10.

(6)  Zie voetnoot 2.

(7)  Eurofound „Youth Garanties: Experiences from Finland and Sweden”, 2012.

(8)  COM(2012) 485 final

(9)  PB C 229 van 31.7.2012, blz. 44.

(10)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 24.

(11)  C(2008) 5737: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:307:0011:0014:NL:PDF.

(12)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 14.

(13)  Zie voetnoot 3.

(14)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 94.

(15)  SWD(2012) 92 final.

(16)  In de definitie van bv. het UNEP wordt een baan als „groen” omschreven als die op basis van de inhoud van het werk bijdraagt tot het behoud of herstel van de milieukwaliteit.

(17)  SWD(2012) 92 final.

(18)  CEDEFOP-nota uit februari 2012: „A strategy for green skills?”

(19)  EESC-hoorzitting van 11.9.2012 over „ICT en actief ouder worden”

(20)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 1.


Top