EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0601

Zaak C-601/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2011 door de Franse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 9 september 2011 in zaak T-257/07, Frankrijk/Commissie

PB C 80 van 17.3.2012, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 80/5


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2011 door de Franse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 9 september 2011 in zaak T-257/07, Frankrijk/Commissie

(Zaak C-601/11 P)

2012/C 80/07

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, C. Candat, S. Menez en R. Loosli-Surrans, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europees Unie van 9 september 2011 in zaak T-257/07, Frankrijk/Commissie, vernietigen;

zelf de zaak afdoen door verordening (EG) nr. 746/2008 van de Commissie van 17 juni 2008 tot wijziging van bijlage VII bij verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1) nietig te verklaren, of de zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar verzoek voert de Franse regering vier middelen aan.

Met haar eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht zijn motiveringsplicht heeft geschonden door niet rechtens genoegzaam te antwoorden, ten eerste, op haar grieven betreffende het verzuim van de Commissie om rekening te houden met de beschikbare wetenschappelijke gegevens, voor zover het Gerecht ten onrechte heeft vastgesteld dat deze grieven erop neerkwamen dat de Commissie werd verweten daarvan niet op de hoogte te zijn, en, ten tweede, op de grieven van de Franse regering ontleend aan schending van artikel 24 bis van verordening nr. 999/2001, voor zover het Gerecht heeft vastgesteld dat deze grieven erop neerkwamen dat werd nagegaan of de betwiste maatregelen geschikt waren om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.

Met haar tweede middel, dat uit drie onderdelen bestaat, betoogt de Franse regering dat het Gerecht de hem voorgelegde feiten verkeerd heeft opgevat. Zo betoogt rekwirante om te beginnen dat het Gerecht de adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 8 maart 2007 en van 24 januari 2008 verkeerd heeft opgevat door vast te stellen dat de Commissie, zonder blijk te geven van een kennelijk onjuiste beoordeling, uit die adviezen kon afleiden dat het risico van overdraagbaarheid van andere TSE’s dan BSE op de mens uiterst gering was (eerste onderdeel). Met het tweede onderdeel betoogt rekwirante vervolgens dat het Gerecht de adviezen van de EFSA van 17 mei en van 26 september 2005 verkeerd heeft opgevat door vast te stellen dat de Commissie, zonder blijk te geven van een kennelijk onjuiste beoordeling, kon menen dat de evaluatie van de betrouwbaarheid van de snelle tests in die adviezen opging voor het gebruik van deze tests in het kader van de controle op het gebruik van vlees van schapen en geiten voor menselijke consumptie. Met het derde onderdeel, ten slotte, betoogt de Franse regering dat het Gerecht de hem voorgelegde feiten verkeerd heeft opgevat door vast te stellen dat alle door de Commissie ter rechtvaardiging van de vaststelling van de betwiste maatregelen van verordening nr. 746/2008 aangevoerde wetenschappelijke gegevens nieuwe gegevens vormden ten opzichte van de eerdere preventieve maatregelen.

Met haar derde middel voert de Franse regering aan dat het Gerecht de feiten juridisch verkeerd heeft gekwalificeerd door de door de Commissie aangevoerde wetenschappelijke gegevens aan te merken als nieuwe gegevens die een ander licht werpen op het risico of aantonen dat dit risico kan worden ingeperkt door minder belastende maatregelen dan de bestaande.

Met haar vierde middel, dat uit drie onderdelen bestaat, meent rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het voorzorgsbeginsel. In dit verband betoogt rekwirante om te beginnen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Commissie artikel 24 bis van verordening nr. 999/2001 niet heeft geschonden aangezien zij, volgens het Gerecht, de verplichting van artikel 152, lid 1, EG om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren, heeft gerespecteerd. Met het tweede onderdeel van haar middel betoogt de Franse regelring vervolgens dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te veronderstellen dat de door de Commissie ter rechtvaardiging van de vaststelling van verordening nr. 746/2008 aangevoerde wetenschappelijke gegevens, noodzakelijkerwijs tot een evolutie van het aanvaardbaar geachte risiconiveau moesten leiden. Subsidiair betoogt de Franse regering dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verzuimen om na te gaan of de Commissie, bij de bepaling van het aanvaarbaar geachte risiconiveau, rekening heeft gehouden met de ernst en de onomkeerbaarheid van de nefaste gevolgen van TSE’s voor de menselijke gezondheid. Met het derde onderdeel, ten slotte, betoogt de Franse regering dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met het feit dat verordening nr. 746/2008 niet in de plaats komt van de eerdere preventieve maatregelen, maar deze aanvult met alternatieve, soepelere maatregelen.


(1)  PB L 202, blz. 11.


Top